ECLI:NL:RBZLY:2011:BR0583

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180127 / KG ZA 10-614
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van Waterschap door glasresten op akkers te laten komen

In deze zaak vorderden eisers, een maatschap van akkerbouwers, dat het Waterschap Zuiderzeeland hen zou veroordelen om verontreinigd slib, dat in december 2006 op hun perceel was gedeponeerd, te verwijderen. De eisers stelden dat het slib verontreinigd was met glas, wat een risico voor de voedselveiligheid met zich meebracht. Het Waterschap had eerder aangegeven dat het slib niet verontreinigd was, maar de eisers hadden meerdere waarschuwingen gegeven over de aanwezigheid van glas in de waterbodem. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Waterschap onrechtmatig had gehandeld door het slib zonder voldoende onderzoek op het perceel van de eisers te deponeren. De rechter stelde vast dat het Waterschap niet had voldaan aan zijn zorgplicht en dat de eisers recht hadden op schadevergoeding. Het Waterschap werd veroordeeld om het slib binnen 14 dagen te verwijderen en een dwangsom werd opgelegd voor elke dag dat het Waterschap in gebreke bleef. Daarnaast werd het Waterschap veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 180127 / KG ZA 10-614
Vonnis in kort geding van 18 februari 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
tezamen handelend onder de naam [maatschap eiser sub 1 en sub 2],
eisers,
advocaat mr. Y. van der Horst te Emmeloord,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP ZUIDERZEELAND,
zetelend te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. P. Bosma te Zeewolde.
Partijen zullen hierna [maatschap eiser sub 1 en sub 2] en het Waterschap Zuiderzeeland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 22 producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van het Waterschap Zuiderzeeland.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] exploiteert een akkerbouwbedrijf. De bedrijfsvoering vindt voornamelijk plaats op het perceel aan de [adres] te [woonplaats]. Op het perceel worden voornamelijk aardappelen, bieten, uien en tarwe verbouwd. [eiser sub 1] is eigenaar van dit perceel. Hij heeft het perceel ingebracht in de maatschap.
2.2. Het perceel wordt in het noorden begrensd door de [vaart 1].
2.3. Het Waterschap Zuiderzeeland is belast met het beheer van de [vaart 1].
2.4. Bij brief van 1 april 2005 heeft het Waterschap Zuiderzeeland aangekondigd dat er in de periode van 1 oktober tot 15 december 2006 baggerwerkzaamheden aan de [vaart 1] zullen worden uitgevoerd en dat daarbij vrijgekomen baggerspecie (hierna ook aangeduid als: slib) onder andere op de kavel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] zal worden gedeponeerd.
2.5. Bij brief van 21 april 2005 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] hiertegen bezwaar gemaakt en het Waterschap Zuiderzeeland bericht dat hem bekend is dat er ter hoogte van zijn kavel in de [vaart 1] glasresten aanwezig zijn. Deze glasresten zijn op deze plek in de [vaart 1] terecht gekomen, doordat jongeren de plek onder het viaduct over de [vaart 1] - dat gelegen is direct naast het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] - jarenlang als hangplek hebben gebruikt waarbij onder andere bier werd genuttigd. De bierflesjes werden na gebruik in de [vaart 1] gegooid of werden stukgeslagen tegen de peilers van het viaduct, waardoor er gedurende vele jaren glasresten in de [vaart 1] terecht zijn gekomen.
2.6. Bij brief van 26 mei 2005 heeft het Waterschap Zuiderzeeland op het bezwaar van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] gereageerd. Het Waterschap Zuiderzeeland stelt in haar brief dat het slib reeds is onderzocht en niet is gebleken dat het slib ter plaatse onder andere verontreinigd zou zijn met glas. Het Waterschap Zuiderzeeland schrijft onder meer:
"(...)
Tijdens het baggeronderzoek dat door Waterschap Zuiderzeeland op voorhand is uitgevoerd, is niet gebleken dat de aanwezige specie ter plaatse verontreinigd zou zijn met glas, stenen e.d. Indien het blijkt, nadat er is gebaggerd, bovengenoemde verontreinigingen aanwezig zijn, zal Waterschap Zuiderzeeland zorg dragen om dit redelijkerwijs op te ruimen. De kosten en uitvoering van de opruimwerkzaamheden zullen door Waterschap Zuiderzeeland worden betaald en uitgevoerd, zoals u al reeds heeft afgesproken met de heer J. Zoer."
2.7. Bij brief van 20 februari 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] het Waterschap Zuiderzeeland op voorhand aansprakelijk gesteld voor alle schade die het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat er onder andere met glas verontreinigd slib op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] zou worden gedeponeerd.
2.8. Bij brief van 15 april 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan het Waterschap Zuiderzeeland bericht dat hij besloten heeft om een zogenaamde nulsituatie bodemonderzoek te laten uitvoeren door een daartoe gespecialiseerd milieutechnisch adviesbureau. Voorts heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan het Waterschap Zuiderzeeland bericht:
"(...)
Reden tot dit besluit is dat ondergetekende zich ernstig zorgen maakt over de kwaliteit van de bagger in relatie tot zijn activiteiten waarin voedselveiligheid de hoogste prioriteit geniet en van overheidswege dient te genieten. Ondergetekende maakt dan ook ernstig bezwaar tegen uw voorgenomen baggeractiviteiten in relatie tot het deponeren van deze bagger op zijn perceel (kavel [nummer A]) waarbij ondergetekende u tevens wijst op het feit dat onder en in de nabijheid van de brug onder de ([weg 1]) in het verleden grote hoeveelheden glas is gedumpt; op dit moment is op het perceel van ondergetekende echter 0% glas aanwezig. Hierbij eist ondergetekende van u de garantie dat er geen glas in het slib aanwezig is. Kunt u ondergetekende deze garantie niet geven dan gaat ondergetekende niet akkoord met het verlenen van toestemming om het vrijgekomen slib op zijn land te deponeren. (...)"
2.9. In mei 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] een nulmeting laten uitvoeren door het milieutechnisch adviesbureau FMA Nillisen Bedrijfsadviseurs te Emmeloord (hierna: FMA).
2.10. Op 12 juni 2006 heeft FMA een rapport uitgebracht met de titel 'Nulsituatie bodemonderzoek kavel [nummer A], [adres] [woonplaats]'. Een van de conclusies in het rapport is:
"Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging; dit is niet aangetoond. Tevens zijn geen glas- en asbestdelen aangetroffen."
2.11. Bij brief van 21 juni 2006 heeft het Waterschap Zuiderzeeland op de brief van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] van 15 april 2006 gereageerd. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft onder meer geschreven:
"(...)
Allereerst wijzen wij erop dat er sprake is van een wettelijke ontvangstplicht van de baggerspecie die vrijkomt bij het onderhoud van de watergangen (geregeld in de Waterstaatswet en de Keur van het waterschap), zodat de ontvangst van de baggerspecie niet afhankelijk is van uw toestemming. Het waterschap is bij het storten van de baggerspecie wel gebonden aan de wettelijke voorschriften en uiteraard neemt het waterschap die voorschriften in acht. Afhankelijk van de chemische kwaliteit van de baggerspecie zijn er voorwaarden verbonden aan de verspreiding van de baggerspecie. De wettelijke normen zijn afgestemd op agrarisch gebruik van de grond, waarop de specie wordt verspreid.
Daarnaast neemt het waterschap en degenen die handelen in opdracht van het waterschap de nodige zorgvuldigheid in acht.
Dit houdt in dat de baggerspecie op de kant wordt gezet en verspreid en vervolgens de gelegenheid krijgt grotendeels te drogen. Vervolgens wordt de baggerspecie visueel gecontroleerd en worden de grovere verontreinigingen (zoals stukken hout, stenen en stukken glas) verwijderd. Indien u het vermoeden hebt dat in uw omgeving glas in het water is gedumpt, is het waterschap bereid aan de baggerspecie op uw kavel extra aandacht te schenken.
De zorgvuldigheidsplicht van het waterschap gaat echter niet zo ver dat gegarandeerd kan worden dat in de gestorte baggerspecie, in het geheel geen glas aanwezig is. Er kan, ondanks visueel onderzoek, niet uitgesloten worden dat toch kleine stukken glas aanwezig zijn.(...)"
2.12. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan het Waterschap Zuiderzeeland geschreven:
"Aangezien er een zware aantoonbare verontreiniging is van glas e.a. soort verontreinigingen langs kavel [nummer A] ga ik niet akkoord met het ontvangen van dit verontreinigde baggerslib."
2.13. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft het Waterschap Zuiderzeeland aan [maatschap eiser sub 1 en sub 2] geschreven:
"(...)
Wij hebben u al eerder gewezen op de wettelijke plicht baggerspecie op uw kavel te ontvangen. De mogelijkheid dat er in de baggerspecie minieme glasdeeltjes voorkomen, doet geen afbreuk aan de ontvangstplicht."
2.14. Bij brief van 6 november 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan het Waterschap Zuiderzeeland geschreven:
"Ik wil u er nogmaals op wijzen dat het hier niet om een normale situatie gaat maar om een buitengewone situatie nl. de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid glas. Gezien dit gegeven blijf ik weigeren dit sterk verontreinigd slib te ontvangen."
2.15. Bij brief van 22 november 2006 heeft het Waterschap Zuiderzeeland aan [maatschap eiser sub 1 en sub 2] geschreven:
"Het is ons bekend dat ter plaatse van uw kavel een aanzienlijke hoeveelheid glas in de waterbodem aanwezig is.
Toch zal de vaart gebaggerd moeten worden en zal de baggerspecie op gebruikelijke wijze op de kant worden gestort en verspreid. De grote hoeveelheid glas is voor ons wel aanleiding voor extra aandacht en zorgvuldigheid.
Zoals eerder is vermeld, zullen glasresten na verspreiding worden verwijderd. Maar het zal onmogelijk zijn om ook minieme glasresten geheel te verwijderen, maar wij gaan ervan uit dat deze geen belemmering zijn voor uw bedrijfsvoering en geen bedreiging vormen voor de kwaliteit van de door u geteelde producten."
2.16. Bij brief van 1 december 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan het Waterschap Zuiderzeeland geschreven:
"(...)
Gezien onze correspondentie over het "glasprobleem" wijs ik u er op dat uw beleid hierin onbegrijpelijk en onverantwoord is, want gezien de aard en mate van de verontreiniging is het denkbaar dat er glas in de voedselketen terecht komt. Dit is een onaanvaardbaar risico en betekend dat er van een normale bedrijfsvoering geen sprake meer kan zijn. Dit houdt vanzelfsprekend in dat wij onze bezwaren handhaven.(...)"
2.17. Per faxbericht van 14 december 2006 heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] voor de laatste maal geprobeerd met het Waterschap Zuiderzeeland in gesprek te komen en het Waterschap Zuiderzeeland de mogelijkheid te bieden om maatregelen te treffen ter voorkoming van het deponeren van met glas vervuild slib op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] en om verder afspraken te maken over de afvoer van het slib.
2.18. Op 19 en 20 december 2006 heeft het Waterschap Zuiderzeeland de baggerwerkzaamheden ter hoogte van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] laten uitvoeren en het slib op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] gedeponeerd.
2.19. Bij brief van 3 januari 2007 heeft het Waterschap Zuiderzeeland op de brief van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] van 1 december 2006 gereageerd. Zij herhaalt grotendeels hetgeen zij in eerdere brieven reeds heeft geschreven. Voorts heeft zij geschreven:
"Naar aanleiding van uw laatste brief zetten wij nog even het volgende op een rij.
* Voor de verspreiding van baggerspecie gelden wettelijke normen. Deze hebben betrekking op de chemische kwaliteit.
* Wanneer baggerspecie, die vrijkomt bij het onderhoud van watergangen voldoet aan de wettelijke normen, is een aangeland verplicht de baggerspecie op zijn kavels te ontvangen. Er is geen recht op schadevergoeding.
(...)".
2.20. Partijen hebben in de periode januari en februari 2007 overleg met elkaar gehad om toe te werken naar een oplossing voor het slib op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2].
2.21. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft in februari 2007 opnieuw FMA opdracht gegeven een bodemonderzoek uit te voeren ter zake van het opgebrachte slib om zich een nader beeld te kunnen vormen over de aard en de mate van verontreiniging van het slib. Op 22 februari 2007 heeft FMA monsters van het slib genomen en deze aan Omegam Laboratoria te Amsterdam gezonden voor een nader analyseonderzoek. Op 8 maart 2007 heeft FMA haar rapport "Eindsituatie Bodemonderzoek Kavel [nummer A], [adres] [woonplaats]" uitgebracht. Hieruit volgt dat tijdens de inspectie van het opgebrachte slib verschillende bodemvreemde materialen zijn waargenomen waaronder stukjes glas.
2.22. Op basis van dit onderzoeksrapport heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] bij het Waterschap Zuiderzeeland aangedrongen om het slib, in elk geval ten aanzien van het gedeelte dat afkomstig is uit de [vaart 1] voorbij de kavelgrens tot aan het viaduct, van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] te verwijderen.
2.23. Het Waterschap Zuiderzeeland was niet bereid tegemoet te komen aan de wens van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] ter zake het verwijderen van het slib. Het Waterschap Zuiderzeeland stelde zich daarbij op het standpunt dat zij op voorhand alle maatregelen heeft getroffen die nodig waren en dat er geen enkele indicatie was om af te zien van het deponeren van het slib op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2]. Volgens het Waterschap Zuiderzeeland is het slib in de [vaart 1] voorafgaand aan de baggerwerkzaamheden onderzocht en daarbij zou zijn vastgesteld dat het slib aan de wettelijke normen voldoet die nodig zijn om het slib op omliggende percelen te deponeren op basis waarvan onder andere [maatschap eiser sub 1 en sub 2] verplicht is dit ook te gedogen.
2.24. Partijen hebben vervolgens getracht om in overleg met elkaar het slib nader te laten onderzoeken door een onafhankelijk adviesbureau. Partijen zijn er niet in geslaagd een adviesbureau te vinden waar zij zich beiden in konden vinden.
2.25. Vervolgens heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] een advocaat ingeschakeld, welke veelvuldig met het Waterschap Zuiderzeeland heeft gecorrespondeerd. Vanwege het door het Waterschap ingenomen standpunt dat niet zeker is dat het slib ter plekke daadwerkelijk met glas is verontreinigd en evenmin dat [maatschap eiser sub 1 en sub 2] bij een eventuele glasverontreiniging risico's zou lopen, heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] een nader onderzoek door FMA laten uitvoeren naar met name de omvang van de glasverontreiniging. In dit verband is met betrekking tot de meest 'verdachte' plek van het slib een grond mengmonster genomen, welk monster door het laboratorium Omegam Laboratoria te Amsterdam is onderzocht.
2.26. Bij brief van 3 april 2009 heeft FMA [maatschap eiser sub 1 en sub 2] de resultaten van dit analyseonderzoek doen toekomen. FMA schrijft onder meer:
"(...)
Het mengmonster is door het laboratorium onderzocht op het voorkomen van bodemvreemd materiaal. Het laboratorium heeft een zeefproef uitgevoerd. Na uitvoering van de zeefproef is 0,3 % m/m ds aan afval aangetoond. Het percentage staat gelijk aan de hoeveelheid glas welke in het grondmengmonster aanwezig was. (...)".
In de begeleidende brief van Omegam Laboratoria, gedateerd 1 april 2009, bij de rapportage over de resultaten van het laboratoriumonderzoek en het analyse-certificaat staat onder vermeld:
"Percentage glas gerapporteerd als afval".
2.27. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft de uitkomsten van het onderzoek aan het Waterschap Zuiderzeeland gezonden. Het Waterschap Zuiderzeeland bleef weigeren het slib van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] te verwijderen. Het Waterschap Zuiderzeeland twijfelde nog steeds aan de vraag of het slib daadwerkelijk met een percentage van 0,3 % m/m ds zou zijn verontreinigd. Voorts stelde het Waterschap Zuiderzeeland dat daarmee nog niet vaststond dat dit risico's zou opleveren voor de voedselveiligheid.
2.28. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft zijn drie grootste afnemers van aardappelen, suikerbieten en sjalotten/uien de vraag voorgelegd welke risico's hij loopt, ingeval deze gewassen worden geteeld op grond die met glas is verontreinigd in de mate zoals dat voor (een gedeelte van) zijn perceel door Omegam Laboratoria is vastgesteld. Hiervoor zijn de Suiker Unie, Lamb Weston en Gourmet B.V. benaderd.
2.29. Suiker Unie heeft naar aanleiding hiervan onder meer schriftelijk verklaard:
"(...) Conform het sanctiebeleid, behorende bij het voedselveiligheidcertificaat worden bieten, afkomstig van een perceel met glas, ook met genoemd percentage glas niet geaccepteerd. Er bestaat immers een groot risico dat glas voorkomt in de aanhangende bietengrond met alle gevolgen van dien van de producten van Suikerunie."
2.30. Lamb Weston heeft onder meer schriftelijk verklaard:
"(...) Indien aardappelen door de teler worden geteeld op grond die verontreinigd is met glasresten, ook indien dat een verontreiniging van 0,3 M/M DS betreft, dan bestaat er een bijzonder groot risico dat bij het bewerken of rooien van deze aardappelen de glasresten terecht komen in de partij aardappelen die wij geleverd krijgen (hetzij in de aardappelen zelf, hetzij in de grond die aan de aardappelen blijft kleven of anderszins meegeleverd wordt).
Glas is wat betreft de ergste vorm van verontreiniging in de aan te leveren partij aardappelen, daar glas in tegenstelling tot andere materialen zoals metaal niet te detecteren valt. Mocht het glas hierdoor in de productielijn onopgemerkt blijven dan zijn de daaruit voortvloeiende risico's voor de voedselveiligheid niet te overzien. Vandaar dat bij het aantreffen van glas bij de ingangscontrole groot alarm zal worden geslagen, de partij aardappelen zal worden geweigerd en op kosten van de teler aan hem worden teruggeleverd. Dit hebben we inmiddels een aantal keren moeten meemaken.
Bij het aantreffen van glas tijdens de productie zal direct de productielijn worden stilgelegd, ter voorkoming van verdere productie met risico's. Gevolg hiervan is dat reeds alle geproduceerde friet van betreffende herkomst zal worden geblokkeerd en afgevoerd zal worden naar de stort (en dus ook niet tot veevoer zal worden verwerkt, gelet op de risico's met het glas). De kosten van de geproduceerde friet en afvoerkosten en stillegging van de productielijn en kosten die voor dit traject gemaakt zijn, komen volledig voor rekening van de teler van wie de verontreinigde partij aardappelen afkomstig zijn. Uit ervaring weet ik dat dit kan oplopen tot vele duizenden euro's."
2.31. Gourmet B.V. heeft onder meer schriftelijk verklaard:
"Als de sjalotten en uien geteeld worden op grond die verontreinigd is met glasresten (0,3% m/m ds) dan bestaat er een groot risico dat deze glasresten tijdens de verwerking in de sjalotten en uien komen. Aangezien glas in tegenstelling tot andere materialen niet te detecteren valt is dit een bijzonder groot risico.
Bij het aantreffen van glas tijdens de verwerking zal direct de lijn stilgelegd worden om verdere verontreiniging te voorkomen. Een gevolg hiervan zal zijn dat we alle sjalotten of uien van betreffende herkomst zullen blokkeren en terug moeten halen. De kosten die voor deze procedure gemaakt moeten worden zullen volledig voor rekening van teler zijn."
3. Het geschil
3.1. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] vordert primair het Waterschap Zuiderzeeland te veroordelen:
I. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis op eigen kosten het slib uit de [vaart 1] dat in december 2006 in opdracht van het Waterschap Zuiderzeeland is geplaatst op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] met een oppervlakte van 300m2 en dat zich bevindt in de noordoost hoek van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan de [adres] te [woonplaats] en dat in het noorden wordt begrensd door de [vaart 1] en in het oosten door de sloot die parallel ligt langs de [weg 1], te verwijderen, waarbij het slib minimaal moet worden afgegraven tot een diepte van 50 cm, waardoor in totaal minimaal 150 kuub slib wordt afgevoerd, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro) voor iedere dag dat de overtreding nadien voortduurt;
II. om bij wijze van voorschot op de schade van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan hem te voldoen een bedrag van EUR 5.000,-.
3.2. Subsidiair vordert [maatschap eiser sub 1 en sub 2] het Waterschap Zuiderzeeland te veroordelen om bij wijze van voorschot op de schade van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] te voldoen een bedrag van EUR 14.000,-.
3.3. Primair en subsidiair vordert [maatschap eiser sub 1 en sub 2] het Waterschap Zuiderzeeland te veroordelen in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 7 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4. Het Waterschap Zuiderzeeland voert verweer.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft als grondslag voor zijn vordering aangevoerd dat het Waterschap Zuiderzeeland onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, aangezien door het toedoen dan wel nalaten van het Waterschap Zuiderzeeland een inbreuk wordt gemaakt op zijn (eigendoms)recht. Hij stelt dat door het handelen van het Waterschap Zuiderzeeland een deel van zijn perceel met glas is verontreinigd. Dit acht [maatschap eiser sub 1 en sub 2] in strijd met de op het Waterschap Zuiderzeeland rustende (wettelijke) zorgplicht, dan wel in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Alvorens de voorzieningenrechter de vorderingen van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] zal bespreken, zal eerst worden ingegaan op het beroep van het Waterschap Zuiderzeeland op het ontbreken van het spoedeisend belang.
Spoedeisend belang
4.2. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft aangevoerd dat gezien het feit dat het slib reeds ruim 4 jaar geleden op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] is gestort en de aard en de inhoud van de bezwaren van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] in de afgelopen periode niet zijn veranderd, het op de weg van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] lag om eerder een voorlopige voorziening te vorderen dan wel een bodemprocedure aanhangig te maken. Nu [maatschap eiser sub 1 en sub 2] zulks niet heeft gedaan, kan van een spoedeisend belang niet meer gesproken worden.
4.3. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft aangevoerd dat hij, gelet op de aard en omvang van het onderhavige geschil, zijn belangen alsmede het feit dat van hem niet kan worden verlangd om te dulden dat het verontreinigde slib op zijn perceel blijft liggen, recht op en belang bij een spoedeisende voorziening heeft. Hij stelt dat aan het vereiste van spoedeisend belang is voldaan nu hij een voorziening vraagt die ertoe strekt een einde te maken aan de stelselmatige inbreuk op zijn eigendomsrecht waarvan hij doorlopend schade ondervindt.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Ter zitting heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] gesteld dat de reden dat hij pas nu een kort geding heeft opgestart is gelegen in het feit dat hij in eerste instantie in overleg met het Waterschap Zuiderzeeland tot een oplossing wilde komen en daarnaast enig tijd nodig heeft gehad om de benodigde informatie te verzamelen. Gezien het bovenstaande acht de voorzieningenrechter met betrekking tot de vordering onder I. voldoende spoedeisend belang aanwezig.
4.5. Ten aanzien van de primaire vordering onder II heeft [maatschap eiser sub 1 en sub 2] niet gesteld dat hij een (voldoende) spoedeisend belang heeft bij een voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter zal deze vordering wegens het ontbreken van een spoedeisend belang dan ook afwijzen.
Te ingewikkeld voor kort geding
4.6. Voorts heeft het Waterschap Zuiderzeeland aangevoerd dat zij van mening is dat de zaak dermate ingewikkeld is dat een kort geding zich daarvoor niet leent.
4.7. De voorzieningenrechter heeft weliswaar de vrijheid om de gevraagde voorzieningen te weigeren wanneer 'de zaak niet vatbaar is om op het kort geding genoegzaam te worden toegelicht', maar van deze bevoegdheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit kort geding in verantwoorde mate een beslissing worden genomen op grond van hetgeen in deze procedure is gesteld en gebleken. Temeer nu het Waterschap Zuiderzeeland haar stelling dat de onderhavige procedure te complex zou zijn om in kort geding te worden behandeld niet nader heeft onderbouwd.
Onrechtmatige daad?
4.8. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft zich op het standpunt gesteld dat van onrechtmatig handelen door het Waterschap geen sprake is. Het Waterschap Zuiderzeeland is van mening dat zij op grond van het verrichten van onderzoek voorafgaand aan het baggeren, inspectie na afloop van het baggeren, het verwijderen van grove stukken glas, inhoudelijk overleg met [maatschap eiser sub 1 en sub 2] en het aanbod tot het doen van onafhankelijk onderzoek, voldoende zorgvuldig jegens [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft gehandeld. Temeer nu het uitgangspunt is dat voor [maatschap eiser sub 1 en sub 2] op grond van de Waterstaatswet en de keur van het Waterschap een ontvangstplicht geldt en het vervolgens in de risicosfeer van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] ligt wat er met het slib moet gebeuren. Het Waterschap Zuiderzeeland stelt dat de vereiste zorgvuldigheid niet zover gaat dat het Waterschap Zuiderzeeland moet garanderen dat in de verspreide baggerspecie in het geheel geen glasscherven voorkomen.
4.9. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van het Waterschap Zuiderzeeland dat voorafgaand aan het baggeren voldoende onderzoek door het Waterschap Zuiderzeeland is gepleegd. Als onweersproken staat immers vast dat het Waterschap Zuiderzeeland géén onderzoek heeft verricht ter hoogte van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2]. De stelling van het Waterschap Zuiderzeeland dat zij niet verplicht is bij elke kavel in de watergang onderzoek te doen, kan haar, gelet op de veelvuldige waarschuwingen van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] niet baten. Gezien de ernst van de waarschuwingen en gelet op de eigen brief van het Waterschap Zuiderzeeland van 22 november 2006 (waarin het waterschap schrijft ermee bekend te zijn dat ter plaatse van de kavel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] een aanzienlijke hoeveelheid glas in de waterbodem aanwezig is, zie hiervoor r.o. 2.15) had het op de weg van het Waterschap Zuiderzeeland gelegen om onderzoek te doen bij de kavel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2].
4.10. Het Waterschap Zuiderzeeland miskent in haar verweer dat op basis van onderzoek inmiddels is vastgesteld dat er daadwerkelijk 0,3 % m/m ds glas in het slib aanwezig is. In haar pleitnota heeft het Waterschap Zuiderzeeland weliswaar gesteld dat uit het rapport van FMA volgt dat er 0,3% afval in het slib is aangetroffen en dat dit niet betekent dat er ook een dergelijk percentage glas is aangetroffen omdat afval niet gelijk is aan glas, maar ter zitting is erkend dat uit de brief van Omegam Laboratoria van 1 april 2009 (bijlage drie bij het als productie 17 overgelegde rapport van het laboratoriumonderzoek, zie hiervoor r.o. 2.26) volgt dat in het betreffende onderzoek het percentage glas is gerapporteerd als afval.
4.11. Bovendien volgt uit de hiervoor deels geciteerde, niet (deugdelijk) weersproken verklaringen van de Suiker Unie, Lamb Weston en Gourmet B.V. dat deze afnemers van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] dit een te hoog percentage vinden, namelijk onverantwoord hoog in het kader van de voedselveiligheid.
4.12. Het Waterschap Zuiderzeeland kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij, zonder dat behoorlijk onderzoek is uitgevoerd, geen aanleiding ziet de baggerspecie - in afwijking van de wettelijke ontvangstplicht - naar elders af te voeren. Immers, het Waterschap Zuiderzeeland heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat het onderzoek van FMA en Omegam Laboratoria niet deugdelijk is. [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft zijn standpunt met diverse onderzoeken onderbouwd. Het is vervolgens aan het Waterschap Zuiderzeeland om de resultaten van deze onderzoeken gemotiveerd te betwisten. Dat het Waterschap Zuiderzeeland er kennelijk voor heeft gekozen om ondanks deze onderzoeksresultaten jarenlang te volharden in haar standpunt en geen aanleiding heeft gezien zelf een contra-expertise te initiëren kan nu niet aan [maatschap eiser sub 1 en sub 2] worden tegengeworpen.
4.13. Met haar stelling dat er enkel wettelijke normen zijn vastgesteld voor chemische verontreiniging in slib op basis waarvan een uitzondering geldt op de ontvangstplicht en dat er geen wettelijke normen zijn voor slib dat fysisch (bijvoorbeeld met glas) is verontreinigd, ziet het Waterschap Zuiderzeeland eraan voorbij dat ook aansprakelijkheid kan bestaan wegens schending van ongeschreven zorgvuldigheidsnormen.
4.14. Voorgaande overwegingen leiden de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het Waterschap Zuiderzeeland onrechtmatig jegens [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft gehandeld:
Het Waterschap Zuiderzeeland heeft, ondanks de talloze waarschuwingen van [maatschap eiser sub 1 en sub 2], nagelaten deugdelijk onderzoek te verrichten.
Het Waterschap Zuiderzeeland heeft vervolgens slib, dat zodanig met glas is verontreinigd dat de afnemers van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] op dat slib geteelde producten niet willen afnemen wegens gevaar voor de voedselveiligheid, gedeponeerd op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2], ondanks het uitdrukkelijk ontbreken van toestemming van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] daartoe.
4.15. Ten slotte kan de voorzieningenrechter het Waterschap Zuiderzeeland niet volgen in haar standpunt dat [maatschap eiser sub 1 en sub 2] heeft gehandeld in strijd met zijn schadebeperkingsplicht door het slib niet eerder op eigen kosten te laten afvoeren en opslaan. Een dergelijk verwijt kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter veeleer richting het Waterschap Zuiderzeeland worden gemaakt. Het Waterschap Zuiderzeeland had gelet op het eigendomsrecht van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] en gelet op de uitdrukkelijke mededelingen van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] dat hij géén toestemming verleende voor het deponeren van het slib, het slib zelf moeten afvoeren en vervolgens, indien zij daartoe reden had gehad, de kosten op [maatschap eiser sub 1 en sub 2] moeten proberen te verhalen.
4.16. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de primaire vordering van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] onder I voor toewijzing in aanmerking komt. Dit betekent dat het debat tussen partijen over de vraag welke regels in de milieuwetgeving al dan niet in dit geval van toepassing zijn en over de vraag of het Waterschap Zuiderzeeland zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf in de zin van de Wet Economische Delicten, geen verdere bespreking behoeft.
4.17. De gevorderde dwangsom zal als volgt worden beperkt.
4.18. Waterschap Zuiderzeeland zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 76,31
- vast recht 560,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.540,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt het Waterschap Zuiderzeeland om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis op eigen kosten het slib uit de [vaart 1] dat in december 2006 in opdracht van het Waterschap Zuiderzeeland is geplaatst op het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] met een oppervlakte van 300 m2 en dat zich bevindt in de noordoost hoek van het perceel van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] aan de [adres] te [woonplaats] en dat in het noorden wordt begrensd door de [vaart 1] en in het oosten door de sloot die parallel ligt langs de [weg 1] te verwijderen, waarbij het slib minimaal moet worden afgegraven tot een diepte van 50 cm, waardoor in totaal minimaal 150 kuub slib wordt afgevoerd,
5.2. bepaalt dat het Waterschap Zuiderzeeland voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat zij niet aan de sub 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, aan [maatschap eiser sub 1 en sub 2] een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,00, tot een maximum van EUR 25.000,00,
5.3. veroordeelt Waterschap Zuiderzeeland in de proceskosten, aan de zijde van [maatschap eiser sub 1 en sub 2] tot op heden begroot op EUR 1.540,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2011.