vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Vonnis in kort geding in gevoegde zaken van 16 mei 2011
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 184034 / KG ZA 11-166 van
de vennootschap opgericht naar Frans recht
COMBIPASS S.A.S.,
gevestigd te 610 Rue Du Grand Gigognan, Forum de Courtine, BP 910 F-84090 Avignon Cedex 9,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. Holthuis te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORTBEDRIJF [A] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.W. Breuker te Groningen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 184035 / KG ZA 11-167 van
de vennootschap opgericht naar Frans recht
COMBIPASS S.A.S.,
gevestigd te 610 Rue Du Grand Gigognan, Forum de Courtine, BP 910 F-84090 Avignon Cedex 9,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. Holthuis te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] INTERNATIONAAL TRANSPORTBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.W. Breuker te Groningen.
Partijen zullen hierna Combipass, [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties inzake 184034 / KG ZA 11-166
- de dagvaarding met producties inzake 184035 / KG ZA 11-167
- de aankondiging van de eis in reconventie door [A] en de daarbij overgelegde productie 1 inzake 184034 / KG ZA 11-166
- de aankondiging van de eis in reconventie door [B] en de daarbij overgelegde productie 1 inzake 184035 / KG ZA 11-167
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Combipass in beide zaken
- de pleitnota, tevens eis in reconventie, van [A], waarbij mr. Breuker tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat wat in deze pleitnota ten aanzien van [A] wordt gesteld ook geldt ten aanzien van [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Combipass heeft als verhuurder een aantal containers en chassis ter beschikking gesteld aan BulkConcept B.V. te Gieten (hierna: BulkConcept) als huurder.
2.2. BulkConcept heeft op haar beurt (een deel van) genoemde containers en chassis aan [A] en [B] ter beschikking gesteld, die de zaken hebben gebruikt ter uitvoering van een opdrachten tot het vervoer van zaken voor BulkConcept.
2.3. Op 25 januari 2011 is door de rechtbank Assen het faillissement van BulkConcept uitgesproken. [A] en [B] hebben als concurrente schuldeisers van BulkConcept vorderingen ingediend bij de curator.
2.4. [A] en [B] weigeren de zaken van Combipass die zij onder zich hebben af te geven.
3. Het geschil in conventie
3.1. Combipass vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, [A], respectievelijk [B], zal veroordelen om binnen 48 uur na dit vonnis, althans binnen een andere in goede justitie te bepalen termijn na betekening van dit vonnis, de container met registratienummer COMB 002 916/3 en de twee chassis met kentekens [nummer 1] en [nummer 2] ([A]) respectievelijk de container met registratienummer
BCCU 402 071/4 en de drie chassis met kentekens [Nummer 3], [nummer 4] en [nummer 5] ([B]) af te geven aan iedere door Combipass aangewezen derde, op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) voor overtreding van deze veroordeling plus een verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat deze overtreding na de eerste dag van overtreding voortduurt, althans op verbeurte van in goede justitie te bepalen andere dwangsommen, onder veroordeling van [A] en [B] in de kosten van dit geding.
3.2. [A] en [B] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [A] en [B] vorderen - samengevat - dat de voorzieningenrechter Combipass aansprakelijk zal stellen voor verhaal van een bedrag van EUR 136.082,95 ([A]) respectievelijk EUR 226.478,99 ([B]) in totaal, wegens de schuld van BulkConcept aan [A] en [B], met dien verstande dat [A] en [B] zich uitsluitend kunnen verhalen op de aan Combipass toebehorende zaken en de aansprakelijkheid van Combipass niet verder strekt dan het bedrag van de opbrengst van de zaken indien die opbrengst minder bedraagt dan EUR 136.082,95 respectievelijk
EUR 226.478,99 en [A] en [B] verlof zal verlenen om de zaken uit te winnen tot verhaal.
4.2. Combipass voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in het incident tot voeging
5.1. Combipass verzoekt in de dagvaardingen gezamenlijke behandeling van beide zaken. De voorzieningenrechter verstaat dit verzoek als een incidentele vordering als bedoeld in artikel 222 Rv. Combipass heeft daartoe aangevoerd dat de geschillen juridisch identiek zijn, dat de zaken verknocht zijn en dat [A] en [B] door dezelfde raadsman worden vertegenwoordigd.
5.2. [A] en [B] verweren zich niet tegen de incidentele vordering.
5.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
5.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beoordeling (voor zover zowel in conventie als in reconventie)
6.1. Deze zaak heeft internationaalrechtelijke aspecten. De voorzieningenrechter zal daarom eerst onderzoeken of zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Op grond van het bepaalde in artikel 23 van de EEX-Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien partijen de rechtbank Zwolle-Lelystad hebben aangewezen voor kennisneming van het geschil.
6.2. Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij een rechtskeuze hebben gemaakt voor de toepassing van Nederlands recht, zodat bij de beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie Nederlands recht zal worden toegepast.
7. De beoordeling in conventie
7.1. Van een spoedeisend belang is in voldoende mate gebleken.
7.2. [A] en [B] weigeren de zaken van Combipass af te geven met een beroep op het retentierecht wegens openstaande vorderingen van respectievelijk
EUR 136.082,95 ([A]) en EUR 226.478,99 ([B]) op BulkConcept. Combipass betoogt dat [A] en [B] geen belang hebben bij het uitoefenen van een retentierecht. Vanwege het faillissement van BulkConcept zullen zij nimmer een executoriale titel kunnen verkrijgen jegens BulkConcept en is het niet mogelijk de vorderingen op BulkConcept op de zaken van Combipass te verhalen. Combipass betoogt subsidiair dat [A] en [B] geen retentierecht toekomt omdat onvoldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft.
7.3. De voorzieningenrechter zal vooreerst beoordelen of [A] en [B] een retentierecht toekomt op de zaken van Combipass.
7.4. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het door [A] en [B] gedane beroep op het retentierecht bij uitsluiting moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 8:1131 BW, als specialis van artikel 3:291 BW.
7.5. Aan artikel 3:291 lid 2 BW ligt de gedachte ten grondslag dat de retentor de bescherming van het retentierecht ook jegens derden met een ouder recht toekomt, zij het alleen in de daarin omschreven gevallen, te weten indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan, of indien hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen. Zowel uit de tekst van de bepaling als uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het inroepen van het retentierecht jegens derden met een ouder recht in beperktere mate is toegestaan dan jegens de schuldenaar zelf of jegens derden met een jonger recht. Bij de uitleg van deze bepaling moet worden gelet enerzijds op het belang van de schuldeiser die zich op het retentierecht beroept en van wie veelal niet kan worden gevergd dat hij zich verdiept in de bevoegdheid van zijn contractuele wederpartij, zolang haar opdracht niet de grenzen te buiten gaat van wat men van een eigenaar van de zaak in het algemeen mag verwachten, en anderzijds op het belang van alle eigenaren gezamenlijk dat overeenkomsten van de hier bedoelde aard door de opdrachtnemer vlot en zonder risico kunnen worden gesloten (vgl. NvW II, Parl. Gesch. Boek 3, blz. 887). De strekking van deze bepaling is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft (vgl. Hoge Raad
5 maart 2004, NJ 2004, 548).
7.6. Namens [A] en [B] is ter zitting verklaard dat zij met BulkConcept een raamovereenkomst zijn aangegaan, uit hoofde waarvan bepaalde containers en chassis door BulkConcept aan [A] en [B] ter beschikking zijn gesteld om - gebruikmakend van een eigen trekker - vervoersopdrachten mee uit te voeren. De door BulkConcept ter beschikking gestelde zaken waren voorzien van het logo en de kleuren van BulkConcept. Combipass betwist de essentie van de door [A] en [B] beschreven contractuele relatie met BulkConcept niet. Tussen partijen staat voorts vast dat BulkConcept bevoegd was de zaken van Combipass op de beschreven wijze ter beschikking te stellen aan [A] en [B].
7.7. Uitgaande van de hiervoor omschreven gang van zaken moeten de vorderingen van [A] en [B] die voortvloeien uit het vervoer van goederen met de zaken van Combipass worden aangemerkt als vorderingen die voortspruiten uit een overeenkomst die mede betrekking had op de zaken van Combipass. Onlosmakelijk onderdeel van de overeenkomst was immers dat het vervoer van goederen voor BulkConcept diende plaats te vinden met de zaken van Combipass. Door toe te staan dat BulkConcept de zaken, voorzien van eigen logo en kleuren, ter beschikking stelde aan derden die daarmee opdrachten voor BulkConcept uitvoerden, diende Combipas er in het maatschappelijk verkeer rekening mee te houden dat haar zaken door deze derden zouden worden gebruikt voor het verhaal van vorderingen die zij in verband met deze opdrachten op BulkConcept hebben verkregen.
Nu het bestaan en inhoud van de (raam)overeenkomst tussen BulkConcept enerzijds en [A] en [B] anderzijds niet wordt betwist, moet voorts vooralsnog worden aangenomen dat de facturen betrekking hebben op het vervoer van goederen voor BulkConcept met de zaken van Combipass. Dat, zoals Combipass stelt, in de facturen niet expliciet is opgenomen met welke zaken het vervoer heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af.
Op grond van al het voorgaande moet geconcludeerd worden dat [A] en [B] met betrekking tot meergenoemde zaken tegenover Combipass een retentierecht toekomt.
7.8. Het retentierecht bestaat uit twee componenten, de bevoegdheid om de afgifte van de zaak op te schorten en het recht van voorrang bij verhaal op de zaak. Ten aanzien van dit tweede onderdeel zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of [A] en [B], gezien het faillissement van BulkConcept, nog belang hebben bij het vasthouden aan hun retentierecht.
7.9. Anders dan de pand- en hypotheekhouder heeft de retentor geen recht van parate executie en zal hij voor de uitwinning van de teruggehouden zaak in het bezit moeten zijn van een executoriale titel. Niet in geschil is dat [A] en [B] vanwege het faillissement van BulkConcept geen executoriale titel jegens BulkConcept kunnen verkrijgen. Niet in geschil is voorts dat in het faillissement van BulkConcept onvoldoende baten aanwezig zijn om uitkering te doen aan preferente en concurrente schuldeisers en dat in verband met het gebrek aan baten zelfs geen verificatievergadering zal worden gehouden.
7.10. Combipass is geen partij bij de overeenkomsten tussen BulkConcept enerzijds en [A] en [B] anderzijds. Zij kan daarom niet uit eigen hoofde gehouden zijn tot voldoening van de schuld van BulkConcept aan [A] en [B]. Op grond van het bepaalde in artikel 3:291 en 3:292 BW komt de verhaalsaansprakelijkheid - via haar zaken - tevens bij Combipass te liggen, ook al is zij niet gebonden aan de overeenkomst tussen [A] en [B] enerzijds en BulkConcept anderzijds. Dit kan in het onderhavige geval echter niet tot uitwinning van de zaken leiden omdat de voor uitwinning noodzakelijke executoriale titel ontbreekt en - zoals hiervoor in 7.9 is overwogen - ook niet kan worden verkregen. Het bepaalde in artikel 3:292 BW biedt - anders dan [A] en [B] betogen - geen specifieke grondslag voor het verkrijgen van een executoriale titel jegens een ander dan de schuldenaar.
Ook overigens is geen rechtens relevante andere grondslag voor (verhaals)aansprakelijkheid van Combipass voor de schulden van BulkConcept aan [A] en [B], gebleken. Geen sprake is van profijt aan de zijde van Combipass (bijvoorbeeld door waardevermeerdering van de zaken) of toepasselijkheid van enig andere bijzondere wettelijke regeling op grond waarvan de vordering van [A] en [B] ook zonder executoriale titel op de zaken van Combipass verhaald kunnen worden.
7.11. Gelet op het voorgaande is met voldoende mate van zekerheid te verwachten dat de bodemrechter - later oordelend - tot het oordeel zal komen dat uitwinning van de zaken feitelijk onmogelijk is geworden en dat [A] en [B] geen rechtens te respecteren belang hebben bij het vasthouden aan het retentierecht. De vorderingen van Combipass jegens [A] en [B] zijn daarom toewijsbaar, met dien verstande dat [A] en [B] zullen worden veroordeeld tot afgifte van de zaken binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis.
7.12. De gevorderde dwangsom zal worden aangepast en gemaximeerd als na te melden.
7.13. Het vonnis is uitvoerbaar op de grosse. Het verzoek het vonnis uitvoerbaar te verklaren op alle dagen en uren zal worden afgewezen nu voor toewijzing onvoldoende is gesteld.
7.14. [A] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat zij ten aanzien van de kosten voor salaris advocaat ieder zullen worden veroordeeld tot voldoening van de helft van het toepasselijke liquidatietarief. Dit in verband met de omstandigheid dat de geschillen juridisch identiek zijn. Ten aanzien van de kosten van de dagvaarding heeft Combipass (overigens slechts ten aanzien van [A]) onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij de haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet kan verrekenen. De kosten aan de zijde van Combipass die ten laste van [A] en [B] dienen te komen worden voor beide gedaagden afzonderlijk begroot op:
- dagvaarding EUR 76,31
- vast recht 568,00
- salaris advocaat 452,00
Totaal EUR 1.096,31
8. De beoordeling in reconventie
8.1. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen dienen de vorderingen in reconventie te worden afgewezen.
8.2. [A] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partij ieder voor zich in de helft van de proceskosten van Combipass worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Combipass worden begroot op EUR 452,00 wegens salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00), waarvan, zoals gezegd, [A] en [B] ieder de helft dienen te vergoeden zijnde EUR 226,00.
9. De beslissing inzake 184034 / KG ZA 11-166
De voorzieningenrechter
9.1. voegt de zaak met de bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 184035 /KG ZA 11-167,
9.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
9.3. veroordeelt [A] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de container met registratienummer COMB 002 916/3 en de twee chassis met kentekens
[nummer 1] en [nummer 2] af te geven aan iedere door Combipass aangewezen derde,
9.4. veroordeelt [A] om aan Combipass een dwangsom te betalen van
EUR 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 9.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 200.000,00 is bereikt,
9.5. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Combipass tot op heden begroot op EUR 1.096,31,
9.6. wijst de vorderingen af,
9.7. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Combipass tot op heden begroot op EUR 226,00.
10. De beslissing inzake 184035 / KG ZA 11-167
De voorzieningenrechter
10.1. voegt de zaak met de bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 184034 /KG ZA 11-166,
10.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
10.3. veroordeelt [B] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de container met registratienummer BCCU 402 071/4 en de drie chassis met kentekens
[Nummer 3], [nummer 4] en [nummer 5] af te geven aan iedere door Combipass aangewezen derde,
10.4. veroordeelt [B] om aan Combipass een dwangsom te betalen van
EUR 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 10.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 200.000,00 is bereikt,
10.5. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van Combipass tot op heden begroot op EUR 1.096,31,
10.6. wijst de vorderingen af,
10.7. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van Combipass tot op heden begroot op EUR 226,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2011.