RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.651123-10(P)
Uitspraak: 26 april 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren (geboorteplaats)
wonende te (adres)
thans verblijvende in (detentieplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011 en 12 april 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. ‘t Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Bruggen.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een kast en/of een tafel en/of (een gedeelte van) de inboedel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2010 in de gemeente Kampen (benadeelde partij 2), brigadier van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn benen/voeten trappende beweging gemaakt naar en/of in de richting van die (benadeelde partij 2) en/of (daarbij) deze
dreigend de woorden toegevoegd: "Ik trap jullie voor je hersens " en/of "Jan, je bent van mij, ik pak je gewoon." en/of "Vieze vuile klootzak, ik krijg je wel." en/of "Ik pak je Jan, ik pak je (benadeelde partij 2) en laat me maar vrij dan zul je het wel merken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 18 november 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (benadeelde partij 3)), een kopstoot tegen/op het (voor)hoofd heeft gegeven en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 18 november 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en/of (een gedeelte van) de inboedel van de woonkamer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 3), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle vier ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is het standpunt van de officier van justitie dat de aangifte van (benadeelde partij 1) en het door de opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal waarin zij aangeven dat getuige (getuige 1) hun heeft gezegd dat verdachte de kast en de tafel heeft omgegooid voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor dit ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de opsporingsambtenaren gehandeld hebben volgens het protocol aangaande het aanleggen van handboeien en dat verdachte vervolgens verbaal agressief werd hetgeen gedurende de hele autorit van Kampen naar Zwolle zo bleef. Gelet op de aangifte van (benadeelde partij 2) en de processen-verbaal van zijn collega-verbalisanten acht de officier van justitie dit aan verdachte ten laste gelegd feit wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie stelt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dat verdachte het slachtoffer niet alleen geslagen heeft maar ook een kopstoot heeft gegeven en dat daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is, bestaande uit de verklaring van aangeefster, haar dochter en het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar (naam opsporingsambtenaar)
Gelet op de aangifte van vernieling, ten laste gelegd onder feit 4, en de bekennende verklaring van verdachte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gelet op de door (getuige 1) bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Deze verklaring is tegenstrijdig met de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaren.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de bewoordingen van verdachte op de zich in het dossier bevindende DVD niet duidelijk hoorbaar zijn. De raadsman heeft de beelden op de DVD bekeken en betoogd dat mogelijk een bedreiging door verbalisant (benadeelde partij 2) in de richting van verdachte wordt geuit. De raadsman heeft betoogd dat uit het proces-verbaal van (naam opsporingsambtenaar) blijkt dat de opsporingsambtenaren, werkzaam te Kampen, extra alert reageren en handelen in de richting van verdachte. Ten onrechte zijn er in de visie van de verdediging handboeien aangelegd en vervolgens is er ten onrechte een nekklem aangelegd. Dat was niet proportioneel en er was daarmee sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van de ten laste gelegde kopstoot opgenomen in het onder 3 ten laste gelegde, waarvan verdachte moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 20 november 2010 is een melding binnengekomen bij de verbalisanten (verbalisant 1) en (benadeelde partij 2), werkzaam bij de regiopolitie IJsselland, team Kampen, om te gaan naar de woning van meldster, (benadeelde partij 1), aan de (adres)te Kampen. Aldaar zou de woning van meldster zijn vernield door verdachte. Aangeefster, (benadeelde partij 1) heeft verklaard dat op 20 november 2010 (getuige 2), (getuige 1) en verdachte in haar woning zijn gekomen. Aangeefster heeft op een bepaald moment de woning verlaten en is enige tijd later teruggekeerd naar haar woning. Bij terugkomst in de woning zag aangeefster dat de hele woonkamer overhoop lag. De salontafel lag omver, overal lag glas van bierflessen op de grond en overal lagen sigarettenpeuken. Aangeefster heeft vervolgens (getuige 1) gebeld die haar vertelde dat hij verdachte naar huis had gebracht en hem niet tegen had kunnen houden. Verbalisanten (verbalisant 2) en (verbalisant 3) zijn op 20 november 2010 in de woning van aangeefster geweest. In die woning waren op dat moment (getuige 2) en (getuige 1) aanwezig. Getuige (getuige 1) vertelde verbalisanten dat hij aanwezig was toen verdachte een kast en een tafel in de woonkamer omgooide. (getuige 1) wilde geen afzonderlijke getuigenverklaring afleggen.
De rechtbank hecht waarde aan hetgeen door de verbalisanten (verbalisant 2) en (verbalisant 3) in het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd omtrent de uitlatingen van getuige (getuige 1) in samenhang bezien met de verklaring van aangeefster over hetgeen (getuige 1) tegen haar heeft verklaard. Die verklaring van (getuige 1) ten overstaan van de verbalisanten is immers meteen na het incident afgelegd en is door verbalisanten op ambtseed opgetekend. Dit zo zijnde geeft het feit dat getuige (getuige 1) op 29 maart 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat zijn verklaring zoals de politie die heeft genoteerd in vorenbedoeld proces-verbaal klopt, behalve voor zover daar in staat dat hij zag dat verdachte de boel omgooide, de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verbalisanten (verbalisant 2) en (verbalisant 3) beschreven uitlatingen van getuige (getuige 1).
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 april 2011 verklaard dat aangeefster (benadeelde partij 1) op de hoogte is geweest van de vernieling in de woning van (benadeelde partij 3) op 18 november 2010 en om die reden dit verzonnen heeft om hem in een kwaad daglicht te stellen. De rechtbank ziet geen grond verdachte hierin te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, wettig bewezen is dat verdachte de aan hem ten laste gelegde vernieling in de woning van aangeefster heeft gepleegd.
De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte dit laste gelegde heeft begaan. Uit de overige stukken in het dossier, waaronder een proces-verbaal van (naam opsporingsambtenaar), blijkt dat verdachte, zeker onder invloed van alcohol, agressief wordt en dat - getuige het hieronder te bespreken onder 4 ten laste gelegde - het vernielen van en gooien met meubilair een manier is waarop verdachte uiting geeft aan zijn agressie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Op 20 november 2010 zijn verbalisanten in de woning aan (adres) te Kampen aanwezig, alwaar aangifte is gedaan van vernieling van meubilair in die woning. Verbalisanten (verbalisant 1), (benadeelde partij 2) en (verbalisant 4) zijn naar de woning van verdachte aan de (adres) te Kampen gegaan. Verdachte werd aldaar aangehouden en is geboeid. Verdachte werd geboeid omdat hij bekend staat als geweldpleger en veelpleger. Verdachte heeft plaatsgenomen achter de plaats van de bijrijder in het politievoertuig. Tijdens het overbrengen van verdachte naar het hoofdbureau van politie te Zwolle begon verdachte tegen de verbalisanten te schreeuwen. Verbalisanten (benadeelde partij 2) en (verbalisant 4) hebben gerelateerd dat zij zagen dat de verdachte zijn benen vrij maakte en zijn spieren spande en dat de verdachte met een van zijn benen tussen de beide voorstoelen kwam en een schoppende beweging maakte. Vervolgens heeft verbalisant (benadeelde partij 2) bij verdachte een nekklem aangelegd. Opsporingsambtenaren (benadeelde partij 2), (verbalisant 5) en (verbalisant 1) hebben daarna gerelateerd dat verdachte agressief bleef en onder meer meerdere keren woorden heeft gezegd als: “Jan je bent van mij, ik pak je gewoon” en “vieze vuile klootzak, ik krijg je wel” en “ik pak je wel”. Verbalisanten (benadeelde partij 2) en (verbalisant 4) zijn vervolgens boven op verdachte gaan zitten om hem onder controle te krijgen. Tijdens de overbrenging, zei verdachte voortdurend met luide en agressieve stem: “Ik pak je Jan, ik pak je (benadeelde partij 2) en laat me maar vrij dan zul je het wel merken.” In een nader verhoor van aangever (benadeelde partij 2) heeft (benadeelde partij 2) verklaard dat hij de videobeelden heeft uitgekeken van het vervoer van verdachte en dat hij onder meer op de videobeelden zag en hoorde dat verdachte, terwijl hij tussen de stoelen door trapte, riep: “Ik trap jullie voor je harses”.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
(benadeelde partij 3) heeft verklaard dat zij op 18 november 2010 door verdachte is mishandeld. Zij heeft daarover verklaard dat zij zag en voelde dat verdachte haar opzettelijk en met kracht een kopstoot gegeven heeft tegen haar voorhoofd. Op het moment dat zij haar verklaring aflegde had aangeefster daar pijn van. De dochter van aangeefster, (getuige 3), heeft verklaard, dat haar moeder desgevraagd aangaf dat verdachte haar een kopstoot en een duw had gegeven, hetgeen door verdachte werd bevestigd. Getuige (getuige 3) nam waar dat haar moeder op haar voorhoofd in het midden een rode plek had. Verbalisant (verbalisant 5 ) heeft gerelateerd dat hij heeft waargenomen dat aangeefster hem tijdens de aangifte haar voorhoofd heeft getoond en dat er ter hoogte van de haarlijn op haar voorhoofd een bult zat, die blauw was. Getuige (getuige 4) heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat verdachte aangeefster een klap, een trap en een duw had gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster een klap heeft gegeven.
Ondanks de ontkenning van verdachte dat hij aangeefster een kopstoot heeft gegeven is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig bewijs voorhanden is in het dossier om tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde kopstoot te komen. De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte aangeefster een kopstoot heeft gegeven, gelet op de aangifte, de verklaring van (getuige 3) en het door de verbalisant geconstateerde letsel op het voorhoofd van aangeefster.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
(benadeelde partij 3) heeft aangifte gedaan van vernieling in haar woning aan de (adres) te Zwolle. Aangeefster heeft verklaard dat zij bij terugkomst in haar woning op 18 november 2010 zag dat bijna alles stuk was gemaakt en een grote ravage aan heeft getroffen. Ter terechtzitting van 12 april 2011 heeft verdachte bekend dat hij een en ander overhoop heeft gehaald in de woning van aangeefster en aldaar vernielingen heeft aangericht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 20 november 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een gedeelte van de inboedel, toebehorende aan (benadeelde partij 1), in elk geval aan een ander, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op 20 november 2010 in de gemeente Kampen (benadeelde partij 2), brigadier van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte die (benadeelde partij 2) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik trap jullie voor je hersens " en/of "Jan, je bent van mij, ik pak je gewoon." en/of "Vieze vuile klootzak, ik krijg je wel." en/of "Ik pak je Jan, ik pak je (benadeelde partij 2) en laat me maar vrij dan zul je het wel merken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 18 november 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend (benadeelde partij 3), een kopstoot tegen het voorhoofd heeft gegeven en tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 18 november 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een gedeelte van de inboedel van de woonkamer, toebehorende aan (benadeelde partij 3), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Bedreiging met zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat verdachte op het moment van aanhouding rustig was en dat er derhalve geen reden bestond om handboeien bij verdachte aan te leggen. Het nadien aanleggen van een nekklem bij verdachte en het vervolgens laten liggen van verdachte in het politievoertuig, waarbij een tweetal opsporingsambtenaren bovenop verdachte plaatsnemen was niet proportioneel en derhalve onrechtmatig. De raadsman stelt dat door het onrechtmatig aanleggen van de handboeien bij verdachte en het handelen door de opsporingsambtenaren gedurende de overbrenging naar Zwolle sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen hij zich mocht verdedigen. Door het handelen van de opsporingsambtenaren zoals omschreven in het proces-verbaal is verdachte geïrriteerd geraakt, zo stelt de verdediging, en de gedragingen van verdachte die daarop zijn gevolgd zijn aan te merken als gedragingen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf.
De rechtbank is van oordeel dat de opsporingsambtenaren op correcte wijze hebben gehandeld en het aanleggen van de handboeien bij verdachte voldoende hebben gemotiveerd, gelet ook op de eerdere ervaringen van verbalisanten met verdachte. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken van buitenproportioneel dan wel onrechtmatig handelen door de opsporingsambtenaren in de richting van verdachte en dat gepast geweld, gericht op het aanhouden en overbrengen van verdachte, gerechtvaardigd is geweest als reactie op het agressieve gedrag dat verdachte liet zien.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf kan ook geen sprake zijn van een noodzakelijk verdediging en slaagt het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, niet.
De rechtbank verwerpt, gelet op het voorgaande. het beroep het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gedurende 2 jaren aan verdachte moet worden opgelegd. Tevens heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij J(benadeelde partij 2), van € 150,--, alsmede oplegging van de schademaatregel ten behoeve van het slachtoffer gevorderd.
Het door Tactus verslavingszorg op 19 januari 2011 uitgebrachte retourzending rapportageverzoek, alsmede de door R. Zandbergen, werkzaam bij Tactus Verslavingszorg, uitgebrachte advies ter terechtzitting, dient als het vereiste advies, conform artikel 38m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, te worden opgevat.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de agressieproblematiek en de alcoholproblematiek met een deels voorwaardelijke straf waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden kan worden behandeld. De plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gedurende twee jaar moet onderbouwd worden door een advies waarin de wenselijkheid en noodzakelijkheid van een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met redenen wordt omkleed. De retourzending reclasseringsrapportage van 19 januari 2011 is slechts een opsomming van de reclasseringscontacten in het verleden en kan niet als een met redenen omkleed advies conform artikel 38m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 februari 2011;
- het ketendossier veelpleger betreffende verdachte, d.d. 23 november 2010;
- een de verdachte betreffende retourzending reclasseringsrapportage d.d. 19 januari 2011 uitgebracht door Tactus verslavingszorg.
De raadsman heeft betoogd, dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet kan worden opgelegd nu er geen met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies is over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel als bedoeld in artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt evenwel vast dat uit de retourzending reclasseringsrapportage van Tactus Verslavingszorg d.d. 19 januari 2011 volgt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opmaken van een dergelijke rapportage. Ook in het verleden heeft verdachte aan de totstandkoming van psychologische en psychiatrische rapportages omtrent zijn agressieproblematiek en alcoholproblematiek geen medewerking willen verlenen. In een dergelijk geval kan de rechtbank op grond van artikel 38m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht desalniettemin de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
Uit de retourzending reclasseringsrapportage van Tactus Verslavingszorg d.d. 19 januari 2011 en uit het door R. Zandbergen, medewerker bij die reclasseringsinstelling, ter zitting van 12 april 2011 uitgebrachte advies blijkt naar het oordeel van de rechtbank,voldoende de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de op te leggen maatregel.
Gelet ook op het aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en gelet op de huidige houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van personen en goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders van belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel teneinde te waarborgen dat verdachte aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar kan deelnemen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde partij 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het “voegingsformulier benadeelde in het strafproces” met de daarbij gevoegde bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 150,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 150,-- ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 2).
Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2), wonende te Zwolle, van een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 150,--, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra – Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2011.