ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ9152

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/2003
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonlijke assistentie in het kader van de Wmo voor ongewenst verklaarde vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.G. Fischer, en het college van burgemeester en wethouders van Almere. Eiseres had een aanvraag ingediend voor persoonlijke assistentie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag op 19 juli 2010 door verweerder was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 9 november 2010 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 maart 2011.

De rechtbank overwoog dat eiseres een ongewenst verklaarde vreemdeling is die ten tijde van de aanvraag niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor persoonlijke assistentie niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het privéleven waarborgt. De rechtbank stelde vast dat er geen substantiële bedreiging was voor de fysieke en psychische gezondheid van eiseres door de weigering van de gevraagde voorziening. De enkele stelling van eiseres dat er sprake was van een noodtoestand werd als onvoldoende beoordeeld.

Daarnaast werd het beroep op artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een termijn voor vrijwillig vertrek die eiseres was gegund. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een eerlijke belangenafweging en dat de weigering van de aanvraag niet in strijd was met de relevante wet- en regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/2003
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiseres te woonplaats,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
gevestigd te Almere, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor persoonlijke assistentie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 november 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 25 januari 2011 is een reactie op het verweerschrift ingezonden.
Op 24 februari 2011 zijn van de zijde van verweerder nadere stukken ingezonden.
Het beroep is ter zitting van 8 maart 2011 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Bootsma.
Overwegingen
1. Eiseres verblijft sinds enige jaren in de noodopvang die via het Leger des Heils wordt geboden aan de (…) te (…). Op 1 juni 2010 is door eiseres een aanvraag ingediend voor persoonlijke assistentie in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) in het kader van de Wmo. De aanvraag is aanvankelijk bij besluit van 7 juli 2010 buiten behandeling gesteld. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Vervolgens is de aanvraag bij besluit van 19 juli 2010 afgewezen. Deze afwijzing is bij het thans bestreden besluit op bezwaar van 9 november 2010 gehandhaafd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij niet op grond van artikel 8 van de Wmo aanspraak kan maken op een individuele voorziening. Er is geen sprake van een uitzondering op artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
2. Namens eiseres wordt hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte weigert een gehandicapte te helpen op de grond dat eiseres niet beschikt over de nodige documentatie. De problematiek van eiseres valt onder het bereik van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zolang vertrek niet mogelijk is, mag eiseres niet zonder hulp en steun blijven. In dit geval draagt het middel (uitsluiting) niet bij aan de verwezenlijking van het doel (vertrek). Hierdoor is het inzetten van het middel niet legitiem. Het uitsluiten van eiseres getuigt niet van een eerlijke belangenafweging en kan de proportionaliteitstoets niet doorstaan. Verder levert het niet bieden van compensatie een directe vorm van discriminatie op, hetgeen in strijd is met artikel 8, in combinatie met artikel 14 van het EVRM. Op de Staat rust ook een verplichting jegens eiseres op grond van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) die rechtstreeks van toepassing is.
3.1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 5 en 8 van de Wmo.
3.2. Bovenstaande betekent dat artikel 8 van de Wmo van toepassing is. Niet ter discussie staat dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vw 2000. Daarom staat artikel 8, eerste lid, van de Wmo aan toekenning van de gevraagde voorziening in de weg.
3.3.1. Eiseres heeft zich beroepen op de artikelen 8 en 14 van het EVRM, op grond waarvan zij naar haar mening in aanmerking zou kunnen worden gebracht voor de gevraagde voorziening.
3.3.2. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Dit artikel kan onder omstandigheden aan het recht op eerbiediging inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborging ervan. Daarbij hebben kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft meermaals geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook van belang is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is aangegeven dat de Staat een extra ruime “margin of appreciation” toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van de betrokkene.
3.3.3. In dit kader acht de rechtbank allereerst van belang dat eiseres een ongewenst verklaarde vreemdeling is die ten tijde in geding niet rechtmatig in Nederland verbleef.
Voorts is niet gebleken dat de fysieke en psychische gezondheid van eiseres substantieel wordt bedreigd, wanneer zij verstoken blijft van persoonlijke assistentie in de vorm van een PGB. Niet kan worden gezegd dat de weigering van de gevraagde voorziening tot effect heeft dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van eiseres onmogelijk wordt gemaakt. De enkele stelling van de gemachtigde van eiseres dat er sprake is van een noodtoestand is daarvoor onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling uit het beroepschrift, dat eiseres zonder compensatie van haar beperkingen niet in staat is het leven te leiden dat gelijkwaardig is aan het leven van een persoon zonder handicap.
3.3.4. Het betoog ter zitting dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres kan ook niet leiden tot het daarmee kennelijk beoogde doel nu ten tijde van de aanvraag, noch in een later stadium is onderbouwd dat de situatie anders is dan in overweging 3.3.3. is aangegeven. Daarbij tekent de rechtbank aan dat eerst in beroep is aangevoerd dat eiseres aan internationale verdragen een aanspraak op zorg ten laste van de Wmo kon ontlenen.
3.3.5. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken van een ontbreken van “fair balance” tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering de aanvraag van eiseres te honoreren en de particuliere belangen van eiseres om wel persoonlijke assistentie te ontvangen.
3.3.6. Ook het beroep op het non-discrimatiebeginsel van artikel 14 van het EVRM slaagt niet, nu de rechtbank in de omstandigheid dat eiseres tot de Roma behoort geen aanleiding ziet om anders te oordelen dan de Centrale Raad van Beroep heeft gedaan in vele beschikbare uitspraken, waarin de doelstelling van de koppelingswetgeving, zoals deze in de wetgeving is neergelegd, steeds aanvaardbaar is geacht.
3.3.7. Eiseres heeft zich nog beroepen op artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn, die daarvoor met ingang van 25 december 2010 een rechtstreekse mogelijkheid zou bieden. Hetgeen hieromtrent van de zijde van eiseres is aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat aan eiseres deswege ten tijde van belang de gevraagde voorziening had moeten worden verleend.
Nog daargelaten of de door eiseres aangehaalde bepaling rechtstreekse werking heeft, oordeelt de rechtbank dat deze bepaling toepassing mist nu in het onderhavige geval geen sprake is van een termijn voor vrijwillig vertrek die eiseres zou zijn gegund, dan wel van een termijn gedurende welke verwijdering is uitgesteld.
4. Het beroep is daarom ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr.drs. H. den Haan, rechters, en door de voorzitter en mr. D. Hardonk-Prins als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.