ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ9148
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - meervoudig
- H. den Haan
- L.J.C. Hangx
- W.F. Bijloo
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor de aanschaf van een fornuis en oven aan eisers in noodopvang
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijzondere bijstand aan eisers, die al enige jaren in de noodopvang verblijven. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een fornuis en een oven, welke aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Almere. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het Leger des Heils, dat de noodopvang verzorgt, al had voorzien in een kookplaat en fornuis voor eisers. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kon worden verstrekt, en dat het Leger des Heils als een passende voorliggende voorziening kon worden beschouwd volgens de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eisers geen recht hebben op bijstand, omdat zij geen Nederlander zijn en nooit rechtmatig in Nederland hebben verbleven. Dit betekent dat zij niet gelijkgesteld kunnen worden met Nederlanders en dus geen recht hebben op algemene en bijzondere bijstand, zelfs niet in geval van zeer dringende redenen. De rechtbank verwierp ook het argument van eisers dat het ontbreken van een oven een schending van hun recht op privé- en gezinsleven zou vormen, zoals gegarandeerd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de weigering van bijzondere bijstand niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de menselijke waardigheid of vrijheid van eisers.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat verweerder op goede gronden de aanvraag om bijzondere bijstand had afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.