ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ9145

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1556
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand en de toepassing van het EVRM in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijzondere bijstand aan eiseres, die in een noodopvang verbleef. Eiseres had op 17 maart 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine, omdat haar oude wasmachine defect was. De aanvraag werd afgewezen op 21 april 2010, omdat eiseres volgens de Wet werk en bijstand (WWB) geen bijstandsgerechtigde was en er geen dringende redenen waren om bijstand te verlenen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 10 augustus 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op bijstand op basis van de WWB, omdat zij geen Nederlander was en niet gelijkgesteld kon worden aan een Nederlander. Eiseres stelde dat de weigering van bijstand in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een positieve verplichting voor de overheid met zich meebrachten om bijstand te verlenen. De rechtbank concludeerde dat de normale ontwikkeling van het privéleven van eiseres niet in het gedrang kwam door de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1556
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiseres te woonplaats,
gemachtigde: mr. H.M. de Roo,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
gevestigd te Almere, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 10 augustus 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 10 maart 2011 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Bootsma.
Overwegingen
1. Eiseres verbleef ten tijde in geding in de noodopvang aan (…) te (…), in het kader waarvan zij een zogenoemde woonovereenkomst heeft gesloten met het Leger des Heils. Namens eiseres is op 17 maart 2010 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasmachine. Daarbij is aangegeven dat haar wasmachine stuk is en dat eiseres niet heeft kunnen reserveren voor een nieuwe wasmachine.
Deze aanvraag is op 21 april 2010 afgewezen vanwege de reden dat eiseres op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) geen bijstandsgerechtigde is, terwijl voorts geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Namens eiseres is hiertegen bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting is de gemachtigde van eiseres aangeraden het Leger des Heils te verzoeken een reparatie te doen verrichten. Het Leger des Heils heeft vervolgens de wasmachine laten repareren.
Bij het thans bestreden besluit van 10 augustus 2010 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder legt daaraan ten grondslag dat er geen sprake is van noodzakelijke kosten waarvoor bijstand kan worden verstrekt, dat er sprake is van een toereikende en passende voorliggende voorziening, dat eiseres geen rechthebbende is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid van de WWB in samenhang met artikel 16, tweede lid, van de WWB en dat er geen sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
2. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder als bestuursorgaan, mede gelet op het bepaalde in artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet kunnen worden aangesproken op de taak sociale bijstand te verstrekken en dat ondersteuning door het Leger des Heils niet is te zien als een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB. Het bezit van een wasmachine betreft een conventierecht dat valt onder het bereik van artikel 8 van het EVRM. Verweerder had het bezwaar gegrond moeten verklaren en een bezwaarkostenvergoeding moeten toekennen.
3.1. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is dat eiseres geen Nederlander is en dat zij niet met een Nederlander wordt gelijkgesteld op grond van artikel 11, tweede lid, van de WWB of op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB in verbinding met het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op (algemene en bijzondere) bijstand op grond van artikel 11 van de WWB.
3.2. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die een positieve verplichting meebrengen in de vorm van bijzondere bijstandsverstrekking door verweerder. Niet is gebleken dat een normale ontwikkeling van het privéleven van eiseres (en haar gezin) onmogelijk wordt gemaakt door het weigeren van de gevraagde bijstand.
3.3. De rechtbank kom, gelet op hetgeen onder 3.1. en 3.2 is opgenomen, niet toe aan een beoordeling van de vraag of er sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van ondersteuning door het Leger des Heils, waarop een beroep kan worden gedaan.
3.4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres betoogd dat in bezwaar dan wel beroep via een truc is tegemoetgekomen aan het bezwaar, waardoor een vergoeding voor bezwaarkosten en/of een proceskostenveroordeling in de rede zou liggen. Verweerder heeft het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank echter terecht ongegrond verklaard en op goede gronden vergoeding van kosten in de bezwaarfase afgewezen.
4. Op grond van bovenstaande is het beroep van eiseres ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. W.F. Bijloo, rechters, en door de voorzitter en mr. D. Hardonk-Prins als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.