ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ7735

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
551688 VV 11-18
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagname door werknemer na beschuldiging van diefstal en de gevolgen voor loonvordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 mei 2011, betreft het een kort geding waarin de eisende partij, een werknemer, een loonvordering indient na zijn ontslagname. De werknemer, die beschuldigd werd van diefstal, heeft op 30 december 2010 een verklaring ondertekend waarin hij zijn ontslag verzoekt. De werkgever heeft deze ontslagname geaccepteerd, maar de werknemer betwist de geldigheid van zijn ontslag, stellende dat hij onder druk stond en niet goed begreep wat hij ondertekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig om ontslag heeft verzocht. De verklaringen van de werkgever waren consistent en ondersteunden de stelling dat de werknemer op de hoogte was van de situatie en de gevolgen van zijn keuze. De rechtbank oordeelde dat de werknemer niet aannemelijk had gemaakt dat hij door ziekte niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen. De vordering van de werknemer tot het nietig verklaren van het ontslag en betaling van achterstallig loon werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de werknemer in de proceskosten, die aan de zijde van de werkgever zijn begroot op € 200,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
Zaaknr. : 551688 VV EXPL 11-18
Datum : 31 mei 2011
Vonnis in het kort geding van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij],
gemachtigde mr. Ph. J.N. Aarnoudse,
toegevoegd d.d. 2 maart 2011, nummer 2DZ7961,
tegen
de besloten vennootschap [GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij],
gemachtigde mr. A. Klaassen.
Verloop van de procedure
[eisende partij] heeft [gedaagde partij] in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 17 mei 2011. Partijen zijn op de zitting verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. [eisende partij] is in persoon verschenen en namens [gedaagde partij] zijn verschenen haar directeur, de heer [M], de productieleider, de heer [M] en de personeelsfunctionaris, mevrouw [R]. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Het vonnis is vervolgens op vandaag bepaald.
Geschil
[eisende partij] vordert, kort samengevat, de verklaring voor recht dat het ontslag nietig is, betaling van salaris vanaf 31 december 2010 vermeerderd met de gebruikelijke posten, we-dertewerkstelling versterkt met een dwangsom, en de veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] heeft de vordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan met veroordeling van [eisende partij], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
Beoordeling
1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
[eisende partij], thans [X] jaren oud, is op [datum] in loondienst van [gedaagde partij] getreden. Zijn functie is productiemedewerker. De plaats van tewerkstelling is [plaats]. Het salaris be-draagt € 1.874,75 bruto per maand.
Op 30 december 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] enerzijds en [M] en [M] anderzijds, tijdens welk gesprek [eisende partij] is beschuldigd van diefstal van een setje vijlen, welke diefstal door middel van een camera was vastgesteld. Dit gesprek heeft ertoe ge-leid dat [eisende partij] een verklaring heeft ondertekend die als volgt luidt: ‘Bij deze dien ik op eigen verzoek mijn ontslag in op d.d. 30 december 2010.’ Dit ontslagverzoek is direct aanvaard waardoor op dezelfde dag de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Op 5 januari 2011 heeft de gemachtigde van [eisende partij] aan [gedaagde partij] onder meer geschreven dat [eisende partij] ‘Op 30 december 2010 in overspannen toestand een formulier moest tekenen, welke formulier hij heeft ondertekend omdat hij ziek was en dan naar huis mocht. Inmiddels heeft hij begrepen dat het een formulier zou zijn op basis waarvan cliënt zelf ontslag neemt.’
2.
Het geschil tussen partijen betreft vooral de vraag of [gedaagde partij] [eisende partij] aan zijn ontslagverzoek van 30 december 2010 mag houden.
In verband hiermee wordt het volgende overwogen.
3.
Het spoedeisend karakter ligt in de vordering tot loonbetaling besloten.
De gevorderde verklaring voor recht kan niet worden toegewezen omdat de inzet van deze pro-cedure een voorlopige voorziening betreft waarmee een verklaring voor recht zich niet ver-draagt.
4.
Vaststaat dat [eisende partij] de verklaring van 30 december 2010 heeft ondertekend. Volgens vaste jurisprudentie kan een werkgever een werknemer in beginsel houden aan diens ontslag-name indien de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig een verklaring van die strekking heeft afgelegd.
De schriftelijke verklaring van [eisende partij] is zo helder als glas: [eisende partij] verzoekt om zijn ontslag. Niet meer en niet minder. Daaraan is geen woord Frans. De stelling van [eisende partij] dat hij de Nederlandse taal niet machtig was en daarom niet goed heeft begrepen wat hij ondertekende, wordt verworpen. [eisende partij] heeft verklaard dat hij vanaf 2000 in Nederland is en vaststaat dat hij begin 2002 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde partij] in dienst is getreden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eisende partij] in 2007 op kosten van zijn werk-gever gedurende ongeveer vier maanden een cursus Nederlands heeft gevolgd. De personeels-functionaris van [gedaagde partij], mevrouw [R], heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij vanaf 2005 bij [gedaagde partij] werkzaam is en in de voorbije jaren regelmatig met [eisende partij] heeft gesproken (onder meer over de door hem te verrichten arbeid in verband met ge-zondheidsproblemen), welke gesprekken niet werden gehinderd door een taalbarrière. Ook de directeur en de productieleider hebben dienovereenkomstig verklaard. Een wezenlijk taalpro-bleem in die zin dat [eisende partij] niet heeft begrepen wat hij heeft ondertekend, is dan ook niet aannemelijk gemaakt.
5.
De uitleg die [eisende partij] in de brief van zijn gemachtigde van 5 januari 2011 voor de onder-tekening van de verklaring van 30 december 2010 aanvankelijk heeft gegeven is in het licht van die verklaring zelf onbegrijpelijk, omdat daarin over ziekte en naar huis mogen gaan in het ge-heel niet wordt gesproken. Het gaat ook niet om een ‘formulier’. Ter zitting heeft [eisende par-tij] desgevraagd verklaard dat hem door [gedaagde partij] is gezegd dat hij diende te onderteke-nen omdat anders de politie erbij gehaald zou worden. Die verklaring is niet te rijmen met het hiervoor opgenomen citaat uit de brief van 5 januari 2011. Daarin gaat het immers over ziekte.
6.
[eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vanaf 2009 onder behandeling van een psychiater staat, maar zijn stelling dat hij door zijn ziekte zijn wil niet (adequaat) heeft kun-nen bepalen, moet worden verworpen. Die stelling is namelijk op geen enkele wijze onder-bouwd en [eisende partij] heeft desgevraagd verklaard dat hij door zijn arts tot het verrichten van arbeid in staat werd geacht.
Verder: hetgeen [eisende partij] desgevraagd ter zitting omtrent zijn gemoedstoestand op 30 december 2010 heeft verklaard loopt uiteen van kwaadheid (vanwege de beschuldiging van diefstal) tot rustig (volgens [eisende partij] veroorzaakt door zijn medicijngebruik). De verkla-ringen van [eisende partij] zijn ook op dit punt dus niet consistent.
7.
Tegenover de verschillende, onderling afwijkende, verklaringen van [eisende partij] staan de eensluidende en consistente verklaringen van de directeur en de productieleider, die zowel schriftelijk als desgevraagd ter zitting hebben uitgelegd, kort samengevat, dat [eisende partij] naar aanleiding van de video-opnames is beschuldigd van diefstal, dat hij het wegnemen van het setje vijlen aanvankelijk heeft getracht te verklaren, maar vervolgens de diefstal heeft bekend. Over ziekte is in het geheel niet gesproken. [eisende partij] is voor de keuze gesteld zelf ontslag te nemen of het op een aangifte bij de politie te laten aankomen in combinatie met een ontslag op staande voet. Een en ander is [eisende partij] meerdere keren uitgelegd en door hem goed begrepen. [eisende partij] wenste echter geen politieonderzoek en heeft gekozen voor ontslag-name om aldus de eer aan zichzelf te houden. Volgens [gedaagde partij] is het gesprek, dat on-geveer een half uur heeft geduurd, rustig verlopen. [eisende partij] is rustig gebleven. Tijdens het gesprek is de verklaring van 30 december 2010 in overleg met mevrouw [R] opgesteld en ondertekend.
Uit deze verklaringen ten aanzien van de inhoud en het verloop van het gesprek blijkt niet dat [eisende partij] onder druk is gezet, niet goed wist waarover het gesprek ging, of dat hij geëmo-tioneerd was. [eisende partij] is meerdere keren uitgelegd welke twee keuzes hij had en hij heeft voor ontslagname gekozen. [gedaagde partij] heeft zich er voldoende van vergewist dat [eisende partij] welbewust voor ontslagname koos.
8.
De voorlopige slotsom is, dat [eisende partij] duidelijk en ondubbelzinnig om ontslag heeft ver-zocht en dat [gedaagde partij] [eisende partij], al aangenomen dat er een discrepantie bestaat tussen diens wil en verklaring, aan zijn verklaring mag houden. De kans dat [eisende partij] in een eventuele bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld is dan ook te gering om de ge-vorderde voorlopige voorzieningen te kunnen toewijzen.
9.
[eisende partij] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
1.
wijst de gevorderde voorziening af;
2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [gedaagde partij] begroot op € 200,00 wegens salaris;
3.
verklaart het vonnis op het punt van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken in de openbare terechtzitting van 31 mei 2011.