ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ7065

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185087 / JZ RK 11-330
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
  • M. Zomer
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kinderrechter wegens schending van het recht op vrije advocaatkeuze

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 mei 2011 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door mr. W. Hendrickx, de advocaat van verzoeker, tegen de kinderrechter mr. [A]. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kinderrechter de vrije advocaatkeuze van verzoeker had geschonden door mr. Hendrickx niet het woord te laten voeren tijdens de zitting, ondanks dat verzoeker expliciet had aangegeven dat hij door hem vertegenwoordigd wilde worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, die op dat moment 16 jaar oud was, zijn wil kon bepalen en dat zijn recht op vrije advocaatkeuze gerespecteerd diende te worden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de mogelijkheid van belangenverstrengeling, maar concludeerde dat de schijn van partijdigheid was gewekt door de handelwijze van de kinderrechter. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was en heeft het wrakingsverzoek dan ook toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 185087 / JZ RK 11-330
Beslissing van 16 mei 2011
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [datum] 1994,
wonende, althans verblijvende, te [plaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. W. Hendrickx te Utrecht,
tegen
mr. [A], in haar hoedanigheid van kinderrechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 16 mei 2011 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 16 mei 2011.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- mr. Hendrickx,
- mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle,
- mw. [moeder], moeder van verzoeker,
- mw. [B] namens William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, namens bureau Jeugdzorg Overijssel.
2. De feiten
2.1. Uit hetgeen mr. Hendrickx, mr. Wolting, mw. [B] en mw. [moeder] (desgevraagd) ter zitting hebben meegedeeld en uit het zaaksdossier leidt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden af:
1. bij brief van 4 mei 2011 is aan verzoeker een last tot toevoeging verstrekt om te worden bijgestaan door mr. Wolting in de zaak met zaaknummer/rolnummer 185087 / JZ RK 11-330 (verder: de hoofdzaak);
2. in de hoofdzaak heeft William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, namens bureau Jeugdzorg Overijssel een verzoek, strekkende tot (voorlopige) machtiging uithuisplaatsing van verzoeker in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg gedaan;
3. mr. Wolting heeft op 5 mei 2011 met verzoeker gesproken en op 6 mei nog e-mailcontact met verzoeker gehad;
4. aanvankelijk was de behandeling van het verzoek op 9 mei 2011 voorzien, maar de behandeling is aangehouden tot 16 mei 2011;
5. verzoeker is op 10 mei 2011 weggelopen uit de instelling waar hij tot op dat moment verbleef;
6. op 11 mei 2011 heeft mr. Hendrickx, die reeds voor de moeder van verzoeker optrad, aan mr. Wolting verzocht of hij verzoeker in opgemelde zaak kon bijstaan; mr. Wolting heeft meegedeeld daar eerst mee te kunnen instemmen nadat hij verzoeker zelf zou hebben gesproken;
7. op 12 mei 2011 heeft mr. Hendrickx een verzoek tot bemiddeling gedaan aan de deken in het arrondissement Zwolle-Lelystad;
8. de deken in het arrondissement Zwolle-Lelystad stelde zich samengevat op het standpunt dat - indien hij deken zou zijn van mr. Hendrickx - hij hem in verband met mogelijke belangenverstrengeling zou ontraden voor zowel de moeder van verzoeker als verzoeker zelf op te treden; de deken zag geen termen aanwezig om mr. Wolting te vragen anders te handelen dan hij heeft gedaan;
9. op 15 mei 2011 heeft de politie verzoeker gevonden en teruggebracht naar instelling waar hij voorheen verbleef;
10. op 16 mei 2011, voorafgaande aan de zitting, heeft mr. Hendrickx telefonisch contact gehad met verzoeker; met behulp van een technische voorziening heeft (vervolgens) ook mr. Wolting deelgenomen aan dit telefoongesprek;
11. zowel mr. Hendrickx als mr. Wolting hebben toen van verzoeker expliciet vernomen dat hij wilde dat hij in opgemelde zaak zou worden bijgestaan door mr. Hendrickx;
12. mr. Wolting heeft vervolgens ook nog zelf, zonder tussenkomst van mr. Hendrickx telefonisch contact gehad met verzoeker, daarbij hield verzoeker vast aan zijn keus voor mr. Hendrickx;
13. op verzoek van de rechtbank is mr. Wolting verschenen bij de behandeling van de hoofdzaak.
2.2. Het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak vermeldt, voor zover van belang, het navolgende:
“Mr. Hendrickx:
De rechtbank heeft weliswaar mr. Wolting toegevoegd aan de minderjarige, maar de minderjarige heeft vanmorgen mij gevraagd om voor hem op te treden. Derhalve wil ik namens de minderjarige het woord voeren in plaats van mr. Wolting. Ik treed ook op namens de moeder, maar ik heb vastgesteld dat er geen sprake is van belangenverstrengeling.
De kinderrechter:
De rechtbank heeft mr. Wolting aan de minderjarige toegevoegd. In kinderbeschermingszaken is het niet juist dat de advocaat die de moeder met gezag bijstaat tevens optreedt voor de minderjarige, ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht. De kinderrechter zal daarom mr. Wolting namens de minderjarige het woord laten voeren.
Mr. Hendrickx:
De rechter kan niet bepalen wie de advocaat is. De minderjarige heeft mij verzocht om hem ook bij te staan; dus ik wil zowel voor de minderjarige als de moeder optreden. Als de kinderrechter dit niet goedvindt, wraak ik hierbij deze kinderrechter op de grond dat deze niet de vrije advocaatkeuze van een partij respecteert. De minderjarige wil dat ik voor hem optreedt.”
3. Het wrakingsverzoek
3.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als rechter in de hoofdzaak.
3.2. Mr. Hendrickx heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, - samengevat en zakelijk weergegeven - aan zijn verzoek ten grondslag dat:
- verzoeker in een telefoongesprek kort voor de zitting expliciet en bij herhaling heeft aangegeven dat hij hem en niet (de door de rechtbank aan verzoeker toegevoegde) mr. Wolting als advocaat wenste om zijn belangen te behartigen in de hoofdzaak;
- hij dus verzoeker wenst bij te staan in de hoofdzaak;
- de omstandigheid dat hij ook voor de moeder optreedt, dit niet anders maakt, aangezien hij heeft vastgesteld dat geen sprake is van belangenverstrengeling;
- mr. [A] echter weigerde hem het woord te laten voeren; zij wilde slechts
mr. Wolting namens verzoeker het woord laten voeren;
- mr. [A] zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op het grondrecht van een vrije advocatenkeuze;
- die inbreuk dermate ernstig is, dat daaruit objectief de schijn van partijdigheid kan worden afgeleid.
3.3. Mr. [A] heeft niet in de wraking berust en heeft geen verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bij verzoeker in het onderhavige geval een - geobjectiveerde - vrees voor partijdigheid kunnen ontstaan. Het volgende is daartoe redengevend.
4.3. Uitgangspunt, ook bij (de behandeling van) zaken als de hoofdzaak, is dat belanghebbenden (in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vastgelegde grond-) recht op een vrije advocaatkeuze hebben. Dat brengt mee dat een wens van een belanghebbende om te worden bijgestaan door een advocaat van zijn keuze moet worden gerespecteerd, tenzij de belanghebbende niet in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen.
4.4. Dat verzoeker zijn wil niet kon bepalen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Opgemerkt moet worden dat zulks niet kan worden afgeleid uit de enkele omstandigheid dat verzoeker minderjarig (namelijk 16 jaar) is. Dat betekent dat ervan uit dient te worden gegaan dat hij zijn wil kon bepalen en dus zijn recht op een vrije advocaatkeuze dient te worden gerespecteerd.
4.5. De rechtbank heeft oog voor de door mr. [A] (en de deken) geconstateerde mogelijkheid van belangenverstrengeling doordat mr. Hendrickx ook de moeder van verzoeker bijstaat. Indien een rechter een dergelijke omstandigheid constateert, kan dat, naar het oordeel van de rechtbank, aanleiding vormen om dit aan de desbetreffende belanghebbende en/of desbetreffende advocaat voor te houden. Ook kan de rechter de belanghebbende ontraden zich te laten bijstaan door de desbetreffende gemachtigde en/of de desbetreffende gemachtigde ontraden de belanghebbende bij te staan.
Het weigeren van een advocaat om namens een belanghebbende op te treden terwijl de belanghebbende zelf heeft aangegeven dat hij wil dat deze advocaat hem bijstaat, moet echter in strijd worden geacht met voormeld recht op een vrije advocatenkeuze.
De beoordeling of sprake is van belangenverstrengeling is immers in de eerste plaats voorbehouden aan de advocaat zelf en uiteindelijk - desverzocht, in een tuchtrechtelijke procedure - aan de raad van discipline c.q. (in hoger beroep) aan het hof van discipline.
4.6. Door - door middel van het weigeren van een door een belanghebbende aangewezen advocaat - te treden in de keuze van de wijze waarop de belanghebbende zijn standpunt wil (laten) vertolken, kan bij die belanghebbende de gedachte postvatten dat de rechter wil sturen in hetgeen hij wil horen of juist niet wil horen en dus dat de rechter niet onpartijdig is. De schijn van partijdigheid kan dus worden gewekt door een advocaat te weigeren die door een belanghebbende zelf is gekozen.
4.7. Het wrakingsverzoek is, gelet op het voorgaande, gegrond en zal mitsdien worden toegewezen.
4.8. Het voorgaande laat onverlet dat de rechtbank in het geheel niet gebleken is dat
mr. [A] daadwerkelijk op voormelde wijze heeft willen sturen en dus partijdig is. De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan haar onpartijdigheid, maar moet tegelijkertijd vaststellen dat bij verzoeker de schijn van partijdigheid heeft kunnen ontstaan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A.O.M. van Aerde, M. Zomer en J. van der Hulst in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 16 mei 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.