ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ4812

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/474 en Awb 10/256
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsverlening aan asielzoekers en de juridische implicaties daarvan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 april 2011, stonden eisers, een gezin van asielzoekers, tegenover de gemeente Almere, die hen had geïnformeerd dat zij de gemeentelijke noodopvang moesten verlaten per 1 april 2010. De eisers maakten bezwaar tegen deze beslissing, waarbij zij stelden dat de beëindiging van de bijstandsverlening in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet Werk en Bijstand (WWB). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van bijstandsverlening in de zin van de Awb of WWB, en dat de besluiten van de gemeente om de bijstandsverlening te beëindigen niet als besluiten in de zin van de Awb konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van eisers terecht niet ontvankelijk waren verklaard, omdat er geen feitelijke handeling was die gelijkgesteld kon worden met een besluit. De rechtbank stelde vast dat de gemeente geen rechtsplicht had om een besluit te nemen, en dat er geen grondslag was voor de geboden opvang. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummers: Awb 10/474 en Awb 10/256
Uitspraak
in het geding tussen:
Eisers te woonplaats,
gemachtigde mr. W.G. Fischer
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 23 december 2009 heeft verweerder (…) (nader te noemen eiseres) meegedeeld dat zij en haar familie de gemeentelijke noodopvang voor asielzoekers moeten verlaten wegens sluiting daarvan per 1 april 2010. Daarbij is aangegeven dat per 19 januari 2010 voor eiseres en haar familie opvang beschikbaar is bij de dienst terugkeer en vertrek (DT&V) in Ter Apel. De gemeentelijke noodopvang zal voor eiseres en haar familie per 19 januari 2010 worden beëindigd.
Namens eisers is bij brief van 14 januari 2010 gemeld dat bezwaar wordt gemaakt tegen het feitelijk handelen van verweerder, dat er uit bestaat dat ondersteuning van het gezin met ingang van 19 januari 2010 wordt beëindigd (bezwaar 1).
Verder is bij brief van eveneens 14 januari 2010 bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 december 2009 (bezwaar 2).
Bij besluit van 4 februari 2010 (besluit 1) is bezwaar 1 kennelijk niet ontvankelijk verklaard, op de grond dat er geen sprake is van feitelijk handelen dat op grond van artikel 79 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) gelijk kan worden gesteld met een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van eveneens 4 februari 2010 (besluit 2) is bezwaar 2 kennelijk niet ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 23 december 2009 een mededeling betreft.
Op 19 februari 2010 is beroep ingesteld tegen besluit 1 (procedure 10/474) en tegen besluit 2 (procedure 10/256).Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Op 2 februari 2011 zijn van de zijde van eisers nadere stukken ingediend.
Op 24 februari 2011 zijn nadere stukken van de zijde van verweerder ingekomen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 10 maart 2011.
Verschenen zijn eiseres en haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Bootsma.
1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vanaf 2001 heeft verweerder eisers ondersteund.
Ter zake van de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers zijn woningen gehuurd en ingericht door de gemeente. De gemeente heeft daarvoor bepaalde criteria opgesteld. Het Leger des Heils verrichtte vervolgens alle (verdere) opvangtaken, tegen een door de gemeente aan het Leger des Heils te verstrekken vergoeding.
Op 15 november 2007 is in het kader hiervan tussen het Leger des Heils en eiseres een woonovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres]. Op grond van deze overeenkomst konden eiseres en haar kinderen aanspraak maken op kost en inwoning en tijdelijke opvang.
In mei 2007 hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van Justitie de afspraak gemaakt dat gemeenten de noodopvang voor afgewezen asielzoekers per 1 januari 2010 moeten beëindigen. Verweerder heeft eiseres hierover geïnformeerd, op 27 november 2009 met een algemene vooraankondiging en op 23 december 2009 met de onder de rubriek procesverloop genoemde brief.
2.1. In beroep is het volgende aangevoerd. Verweerder is gestopt met het verstrekken van voorzieningen. Eisers willen dit bestuursrechtelijk aanvechten. Dit is in procedure 10/474 mogelijk, omdat de hulp van verweerder was gebaseerd op de Algemene bijstandswet (Abw), later de WWB. Dat verweerder daarbij een tussenpersoon (het Leger des Heils) inschakelde maakt dit niet anders. Nu het verstrekken van deze bijstand wordt gestaakt en voor het staken geen besluit is genomen, is op grond van artikel 79 van de WWB sprake van een besluit.
Voor zover gesproken zou moeten worden van buitenwettelijk beleid is het beëindigen van de toepassing daarvan ook te zien als besluit.
Verder zou gesproken kunnen worden van een weigering een besluit te nemen op grond van kennelijk bestaande regelgeving in Almere, waardoor het bezwaar van 14 januari 2010 gezien kan worden als een ingebrekestelling.
Er is hoe dan ook sprake van voorzieningen in de zin van artikel 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waardoor een rechtsmiddel dient open te staan tegen het stopzetten van de voorzieningen.
Indien dit niet mogelijk is wordt verzocht voor verweerder een termijn te bepalen om een besluit te nemen.
2.2. Verder is in procedure 10/256 aangevoerd dat ook blijkens jurisprudentie sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hetgeen door verweerder in het verleden is geboden is welbewust geboden. Het slechts om reden van een bestuursakkoord beëindigen van de opvang is in strijd met artikel 1 van het eerste protocol en artikel 8 van het EVRM en de artikelen 2,3 en 27 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Er is sprake van een ten onrechte afgenomen eigendomsrecht.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb of van een met een besluit gelijk te stellen feitelijk handelen in de zin van artikel 79 van de WWB, nu er geen sprake is van een voorafgaand besluit inzake verlening of terugvordering van bijstand. Ook overigens is er geen bestuursrechtelijke rechtsingang nu er geen sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er is geen bij of krachtens wet geschapen grondslag die verweerder de bevoegdheid gaf voor het (doen) verlenen van de geboden opvang.
Nu er voor verweerder geen rechtsplicht bestond een besluit te nemen, kan ook van een ingebrekestelling geen sprake zijn. De rechtsbescherming die geboden wordt is een gang naar de civiele rechter.
Beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2. De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van eiseres en haar kinderen geen sprake is (geweest) van bijstandsverlening ingevolge de Abw of WWB. Er was daarom ook geen sprake van een feitelijke handeling in de zin van artikel 79 van de WWB, waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
4.3. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen sprake is van een bij of krachtens de wet geschapen grondslag, waaraan verweerder de bevoegdheid heeft ontleend de geboden opvang te (doen) verstrekken. De opvang aan eiseres en haar gezin is niet bij besluit in hier bedoelde zin verleend.
De brief van 23 december 2009 is dan ook niet te zien als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijks rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.4. Het bezwaar van 14 januari 2009, voor zover dat bedoeld is te zijn gericht tegen een (met een) besluit op grond van de WWB (gelijk te stellen feitelijk handelen) is dan ook terecht niet ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de brief van 23 december 2009 is eveneens terecht niet ontvankelijk verklaard.
4.5.Van een weigering een besluit te nemen was evenmin sprake, zodat voor een ingebrekestelling geen plaats was.
5. Aan een verdere bespreking van de beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
6. Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen 10/474 en 10/256 ongegrond zijn.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen 10/474 en 10/256 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. drs. H. den Haan, rechters en door de voorzitter en mr. D. Hardonk-Prins als griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: