vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 162626 / HA ZA 09-1386
Vonnis van 9 februari 2011
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZEEWOLDE,
zetelend te Zeewolde,
eiseres,
advocaat mr. V.A. Textor te Zwolle,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.E. Davelaar te Zwolle.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 7 producties
- de conclusie van antwoord met 14 producties
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis met 4 producties
- de conclusie van dupliek met productie 15 en 16
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota's.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Gemeente is eigenaar van het perceel water, kadastraal bekend gemeente Zeewolde, [perceel sub A] (hierna: het perceel).
2.2. [gedaagde] is eigenaar van het woonschip [woonschip gedaagde] (hierna: het woonschip).
2.3. De familie [buurman A] (hierna: [buurman A]) pacht van Domeinen het perceel, bestaande uit deels water en deels land, kadastraal bekend gemeente Zeewolde [perceel sub B], aan de [adres sub A].
2.4. In 2001 heeft [gedaagde] met het woonschip ligplaats ingenomen naast het woonschip van [buurman A] aan de [adres sub A].
2.5. In de jaren 2002 tot en met 2005 heeft [gedaagde] met het woonschip gedurende periodes van maximaal 10 weken per jaar op [adres sub A] langszij het woonschip van [buurman A] gelegen.
2.6. In mei 2005 heeft [gedaagde] het woonschip tijdelijk verplaatst naar een vrijgekomen ligplaats aan de [adres sub B].
2.7. Op 12 of 13 augustus 2005 heeft de politie een brief van de Gemeente aan [gedaagde] bezorgd. In deze brief kondigt de Gemeente aan dat zij handhavend zal optreden, omdat [gedaagde] ligplaats heeft ingenomen in strijd met de APV, de ligplaatsenregeling van de Gemeente en het bestemmingsplan. Op 14 augustus 2005 is dezelfde brief door de politie aan [buurman A] uitgereikt.
2.8. Op 29 augustus 2005 hebben partijen met elkaar gesproken op het gemeentehuis.
2.9. In oktober 2005 heeft [gedaagde] de ligplaats [adres sub B] verlaten en het woonschip overgevaren naar een winterligplaats in Harderwijk. Op 9 april 2006 heeft [gedaagde] het woonschip weer aangelegd langs het schip van [buurman A] aan de [adres sub A]. Op 10 april 2006 heeft [gedaagde] de Gemeente hiervan telefonisch op de hoogte gesteld.
2.10. Op 12 april 2006 heeft de Gemeente [gedaagde] telefonisch bericht dat zij overgaan tot handhaving.
2.11. Bij besluit van 26 april 2006 heeft de Gemeente [gedaagde] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van artikel 6 lid 5 j° artikel 14 lid 1 van het bestemmingsplan. Tevens heeft de Gemeente een preventieve last onder dwangsom aan [gedaagde] opgelegd op grond van artikel 5.3.2. lid 1 en 2 van de APV j° artikel II lid 5 van de ligplaatsenverordening.
2.12. [gedaagde] heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten.
2.13. Op 15 augustus 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.14. Eveneens op 15 augustus 2006 heeft de bezwaarschriftencommissie een advies aan de Gemeente uitgebracht. Uit dit advies volgt dat de bezwaarschriftencommissie van mening is dat het besluit van het college tot een last onder dwangsom alsmede het besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom, niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering.
2.15. Ten aanzien van de preventieve last onder dwangsom overweegt de bezwaarschriftencommissie:
"De commissie is van oordeel dat het opleggen van een preventieve last onder dwangsom alleen mogelijk is bij een klaarblijkelijk gevaar van een op korte termijn te verwachten overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift.
Verweerder (de Gemeente, rechtbank) stelt in haar beschikking dat het door bezwaarde ([gedaagde], rechtbank) innemen van een ligplaats op [adres sub B] in strijd is met artikel 5.3.2. APV en artikel II lid 5 Ligplaatsenregeling, daar [adres sub B] valt onder openbaar water. Het is de commissie duidelijk geworden dat bezwaarde met zijn woonschip [adres sub B] (kort na 5 oktober 2005) heeft verlaten en wel nadat verweerder het voornemen tot handhaving aan hem kenbaar heeft gemaakt, doch voordat de beschikking van 26 april 2006 aan hem was verzonden.
Daarna heeft bezwaarde geen ligplaats meer ingenomen op [adres sub B]. Ook niet toen verweerder haar beschikking d.d. 26 april 2006 verzond.
Het is de commissie dan ook niet gebleken dat ten tijde van verzending van voornoemde beschikking sprake was van een dusdanig klaarblijkelijk gevaar dat op korte termijn een overtreding van bezwaarde (door het innemen van een ligplaats op [adres sub B], welke toebehoort aan een aangewezen gedeelte van openbaar water) te verwachten was. Bezwaarde had zijn woonboot immers al geruime tijd verwijderd en verwijderd gehouden van [adres sub B].
Nu de commissie niet is gebleken van een klaarblijkelijk gevaar van overtreding, is zij van oordeel dat hiermee de grond voor het opleggen van een preventieve last onder dwangsom is komen te vervallen. Mede gelet op de motivering die het college heeft aangedragen om het besluit van een preventieve last onder dwangsom op te leggen, kan de commissie niet anders oordelen dan dat deze motivering het besluit niet kan dragen. Aan een verdere toetsing van het besluit komt de commissie dan ook niet toe."
2.16. Ten aanzien van het opleggen van een last onder dwangsom op grond van het bestemmingsplan overweegt de bezwaarschriftencommissie:
"(...)De commissie vindt dat in principe is geen strijd met de gebruiksbepalingen van artikel 14 bestemmingsplan, omdat bezwaarde niet in strijd handelt met de doeleindenomschrijving wonen.
Strijd met artikel 6 lid 5 Bestemmingsplan?
De commissie merkt op dat in het gehele bestemmingsplan noch in de toelichting daarop niet duidelijk gemaakt wordt wat de definitie is van het woord 'ligplaats', zodat de commissie aansluiting zoekt bij artikel 1a en b van de aanverwante ligplaatsregeling en deze luidt als volgt:
1a ligplaats: plaats ingericht of gebruikt om er met een vaartuig ligplaats te hebben;
1b. ligplaats hebben: het voor anker liggen, het gemeerd hebben of op enigerlei andere wijze met de vaste grond verbonden hebben van een vaartuig.
Verweerder heeft aangegeven dat er op dit moment negen ligplaatsen worden ingenomen. Door het innemen van een ligplaats zou bezwaarde een tiende ligplaats innemen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat bezwaarde hiermee niet in strijd handelt met artikel 6 lid 5 sub a Bestemmingsplan. Het maximum aantal van tien woonschepen wordt immers niet overschreden. De commissie is het met deze redenering van verweerder eens. Verweerder blijft wel bij zijn standpunt dat bezwaarde in strijd handelt met artikel 6 lid 5 sub b.
De commissie overweegt hiertoe het volgende.
Artikel 6 lid 5 sub b houdt in dat naast een door een woonboot ingenomen ligplaats een andere boot mag worden afgemeerd, mits deze kleiner is dan veertien meter. Indien bezwaarde echter een zelfstandige ligplaats met een woonboot inneemt, is dit artikel geenszins op hem van toepassing.
Naar het oordeel van de commissie valt de gedraging van bezwaarde ingevolge artikel 1 a en b van de aanverwante ligplaatsenregeling onder het begrip innemen van een ligplaats en de commissie concludeert dan ook dat bezwaarde hiermee een zelfstandige ligplaats heeft ingenomen, welke niet binnen het bereik valt van artikel 6 lid 5 sub b Bestemmingsplan: per ligplaats ten hoogste 1 ander vaartuig met een lengte kleiner dan 14 m mag worden neergelegd. Bezwaarde handelt hiermee dus niet in strijd met het bestemmingsplan."
2.17. Bij brief van 8 december 2006 schrijft de Gemeente aan [gedaagde]:
"(...) De bezwaarschriftencommissie stelt in zijn advies dat, nu niet is gebleken van een klaarblijkelijk gevaar van een overtreding, hiermee de grond voor het opleggen van een preventieve last onder dwangsom is komen te vervallen. Voorts dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, gezien de definitie van het woord 'ligplaats' zoals bedoelt in artikel 1a en b van de aanverwante ligplaatsenregeling. Hierdoor komt de grond voor het opleggen van een last onder dwangsom eveneens te vervallen. In het kader van brandveiligheid is het echter niet wenselijk dat u naar aanleiding van voornoemde gronden alsnog ligplaats kan innemen naast het woonschip op het perceel [adres sub A]. (...)
Ingevolge de Brandbeveiligingsverordening Zeewolde 1995 (hierna: de verordening) moet onder een inrichting worden verstaan: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats. Artikel 7 lid 2 van de verordening bepaalt dat het verboden is een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 van de bouwverordening. In deze bijlage staan de gebruikseisen voor bouwwerken vermeld. Artikel 1 lid 2 van bijlage 3 van de bouwverordening bepaalt dat de verbindingsweg, bedoeld in de artikel 2.5.3. eerste lid en de bijbehorende opstelplaatsen voor brandweervoertuigen over de volle hoogte en ter breedte van de verharding moeten worden vrijgehouden. Hekwerken die deze verbindingswegen en opstelplaatsen afsluiten, moeten snel en gemakkelijk kunnen worden geopend. Artikel 2.5.3. lid 1 van de bouwverordening bepaalt dat indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig moet zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Aangezien het woonschip de wal slechts kan bereiken via het naastgelegen woonschip op [adres sub A], is de veiligheid in het geding. De brandweer Zeewolde heeft bij brief d.d. 25 oktober 2006 het volgende geadviseerd. In de situatie waarbij twee woonschepen naast elkaar zijn gelegen en waarbij de eigenaren van het ene woonschip alleen de vaste wal kunnen bereiken door over het andere woonschip en vervolgens een aanlegsteiger te vluchten, levert strijd op met de algemene uitgangspunten. Het betreft dan de veiligheid van personen, maar ook de veiligheid van anderen moet zijn gewaarborgd. Daarnaast voldoet een verbindingsweg, welke over een andere boot met de nodige obstakels voert, niet aan de bereikbaarheidseisen welke voortvloeien uit de bouwverordening, artikel 2.5.3. waardoor een snelle en veilige hulpverlening en/of brandbestrijding.
Daar het innemen van een ligplaats waar het schip nu ligt in strijd is met de Brandbeveiligingsverordening Zeewolde 1995 en de Bouwverordening en er geen redenen of omstandigheden bekend zijn om van handhaving af te zien, zijn wij voornemens hiertegen handhavend op te treden. Wij zijn voornemens over te gaan tot het toepassen van het opleggen van een last onder dwangsom (van een nog nader te bepalen hoogte) om het schip genaamd [woonschip gedaagde] verwijderd te houden van de grond bestemd met "Woonschepenhaven" naast het woonschip op het perceel [adres sub A]."
2.18. Bij besluit van 12 september 2007 heeft de Gemeente het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en de bezwaren van [gedaagde] gegrond verklaard en het dwangsombesluit herroepen.
2.19. Naar aanleiding van een gesprek met een medewerker van de Gemeente heeft [gedaagde] bij brief van 3 mei 2007 de Gemeente verzocht het perceel aan hem te verhuren dan wel te verkopen. Bij brief van 10 juli 2007 heeft de Gemeente afwijzend op dit verzoek gereageerd.
2.20. Bij besluit van 25 april 2008 heeft de Gemeente een bouwvergunning aan [buurman A] verleend voor de bouw van een aanlegsteiger die toegang geeft tot het woonschip van [gedaagde].
2.21. Medio 2008 heeft de Gemeente een voorontwerp van een nieuw bestemmingsplan ter inzage gelegd voor inspraak. [gedaagde] en [buurman A] hebben hierop een inspraakreactie gegeven en die mondeling toegelicht tijdens de commissievergadering Ruimte en Wonen op 9 juni 2008. Het voorontwerp bestemmingsplan [adres] voorziet in een perceelsindeling waarin negen ligplaatsen worden toegestaan. De strook waarin het woonschip van [gedaagde] ligt krijgt de bestemming "water". In artikel 19.2.1 van het voorontwerp bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik van gronden en opstallen dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en dat strijdig is met het plan mag worden voortgezet. De uitzondering van artikel 19.2.2 van het voorontwerp bestemmingsplan is niet van toepassing omdat de ligplaats van [gedaagde] niet in strijd is met het thans geldende bestemmingsplan.
2.22. Bij brief van 16 februari 2009 heeft [gedaagde] de Gemeente bericht dat hij met zijn woonschip is afgemeerd naast het woonschip van [buurman A] en dat hij het woonschip bereikbaar heeft gemaakt via een aparte steiger waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd en verleend.
2.23. Bij brief van 18 juni 2009 schrijft de Gemeente aan [gedaagde]:
"U heeft in het verleden de gemeente Zeewolde, als eigenaar van het water zijnde, meerdere keren verzocht om een deel van het water in de Harderhaven aan u te verhuren of te verkopen.
U heeft deze verzoeken gedaan voor het kunnen innemen van een ligplaats met uw woonschip [woonschip gedaagde]. Wij hebben u herhaaldelijk gemotiveerd bericht dat wij geen medewerking verlenen aan het toekennen van een ligplaats in Harderhaven.
U neemt inmiddels gedurende langere tijd een illegale ligplaats in bij het naast gelegen woonschip op het adres [adres sub A]. Zoals u bekend ligt uw woonschip in ons toebehorend water.
Op grond van artikel 5:2 Burgerlijk Wetboek verzoeken wij u het illegale gebruik tot het innemen van een ligplaats in ons water te staken. Genoemd artikel luidt: De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. Volledigheidshalve doen wij u ingesloten een kopie van het relevante artikel toekomen.
Wij stellen u tot uiterlijk 1 augustus 2009 in de gelegenheid om met uw woonschip [woonschip gedaagde] de door u illegaal ingenomen ligplaats in de Harderhaven te verlaten."
2.24. Per e-mail van 26 juli 2009 schrijft [gedaagde] aan de Gemeente dat hij binnenkort met het schip op vakantie gaat en bij terugkomst opnieuw zal afmeren naast het woonschip van [buurman A] omdat hij van mening is dat hij niet illegaal een ligplaats inneemt. Voorts schrijft [gedaagde] dat hij eraan hecht nogmaals in een gesprek tot overeenstemming te komen.
2.25. Op 19 augustus 2009 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid.
2.26. Op 11 september 2009 heeft [gedaagde] de dagvaarding van de Gemeente ontvangen.
3. Het geschil
3.1. De Gemeente vordert [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en het verwijderd houden van het woonschip uit het perceel water, kadastraal bekend gemeente Zeewolde, [perceel sub A] op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De Gemeente heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat [gedaagde] geen publiekrechtelijke vergunning en privaatrechtelijke toestemming heeft om in de wateren van de Gemeente afgemeerd te liggen. Zij stelt dat [gedaagde] door zonder recht of titel in de wateren van de Gemeente met zijn woonschip afgemeerd te liggen, inbreuk maakt op haar eigendomsrecht, althans op haar exclusieve bevoegdheid tot het gebruik van de ruimte boven de grond.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat voor het gebruik van onroerende zaken in eigendom van overheden naast een eventueel noodzakelijke publiekrechtelijke vergunning ook een privaatrechtelijke toestemming van de betrokken overheid als eigenaar vereist is, tenzij het 'normaal gebruik' van een openbare zaak betreft.
Voorts geldt dat het vereiste van een privaatrechtelijke toestemming vervalt wanneer de met de privaatrechtelijke toestemming te behartigen belangen al een sluitende regeling in het publiekrecht hebben gevonden.
4.3. De gemeente heeft gesteld dat er geen ligplaatsvergunning aan [gedaagde] is verleend. Voor zover zij daarmee heeft willen betogen dat een dergelijke vergunning of een daarmee samenhangende ontheffing nodig is, gaat de rechtbank daaraan voorbij, nu [gedaagde] dit gemotiveerd heeft betwist, de Gemeente dit niet nader heeft onderbouwd en bovendien niet heeft toegelicht hoe deze stelling zich verhoudt tot de uitkomst van de tussen partijen gevoerde publiekrechtelijke procedure.
4.4. Tussen partijen staat vast dat de strook water, waarin [gedaagde] met zijn woonschip is afgemeerd, een publieke bestemming heeft. Partijen verschillen echter van mening of deze publieke bestemming "openbaar vaarwater" betreft.
4.5. De Gemeente heeft aangevoerd dat de strook water, waarin [gedaagde] met zijn woonschip is afgemeerd, openbaar vaarwater betreft. De Gemeente stelt dat de publieke bestemming van openbaar vaarwater met zich brengt dat de eigenaar moet dulden dat het gewone verkeer van dit vaarwater gebruik maakt, daaronder begrepen het ankeren dat met dit verkeer in zodanig verband staat dat het geacht moet worden daarvan deel uit te maken. Daartoe kan naar de mening van de Gemeente niet gerekend worden het ankeren dan wel gebruiken van het water voor woondoeleinden. Zodanig ankeren heeft ten doel het water anders te gebruiken dan als waterverkeersweg en uit de publieke bestemming van een openbaar vaarwater volgt niet dat het een ieder vrijstaat zodanig ander gebruik van het water te maken.
4.6. [gedaagde] heeft betwist dat het perceel de bestemming openbaar vaarwater heeft. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het bestemmingsplan het gebruik van percelen regelt. Uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan volgt dat op het waterperceel met de kadastrale aanduiding [perceel sub A] grotendeels de bestemming water rust. Op de strook waar [gedaagde] met zijn woonschip ligplaats heeft genomen, rust echter de bestemming "woondoeleinden" met als subbestemming "woonschepenhaven". Artikel 6 lid 5 van het bestemmingsplan bepaalt:
"De in lid 1 van dit artikel genoemde gronden met de subbestemming "Woonschepenhaven (WS)" zijn bestemd voor ligplaatsen voor woonschepen met dien verstande dat :
a. het aantal ligplaatsen niet groter is dan 10;
(...)".
[gedaagde] heeft gesteld dat thans slechts negen ligplaatsen worden ingenomen, zodat hij de tiende ligplaats mag innemen. Hij is van mening dat hij gebruik maakt van de wateren die zich boven de bodem van de Gemeente bevinden, op de wijze die door de Gemeente is voorgeschreven.
4.7. De gemeente heeft deze stellingen van [gedaagde] vervolgens niet (deugdelijk) weersproken en heeft evenmin haar standpunt dat het 'openbaar vaarwater' betreft, onderbouwd. De rechtbank dient er dan ook vanuit te gaan dat de publieke bestemming van het perceel "woondoeleinden met als subbestemming woonschepenhaven" en geen 'openbaar vaarwater' betreft.
Zoals inmiddels onherroepelijk is vastgesteld, neemt [gedaagde] met het woonschip de tiende ligplaats in de woonschepenhaven in en handelt hij daarmee niet in strijd met het bestemmingsplan. Het gebruik dat [gedaagde] van het perceel maakt kan derhalve worden gekwalificeerd als 'normaal gebruik'.
Andere omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat [gedaagde] het perceel niet normaal gebruikt zijn gesteld noch gebleken.
4.8. De Gemeente stelt zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt dat het haar als eigenaar vrij staat om [gedaagde] thans privaatrechtelijke toestemming voor dat normale gebruik te onthouden.
De Gemeente heeft in dit kader gesteld dat het nooit de bedoeling is geweest van de Gemeente dat er ter plaatse tien ligplaatsen voor woonschepen zouden zijn. Er is volgens de Gemeente geen plaats voor tien ligschepen langs de kade. Dat blijkt ook wel uit het feit dat het woonschip van [gedaagde] niet direct aan de kade ligt, maar langs een ander woonschip dat wel aan de kade ligt. Bovendien is het volgens de Gemeente uit planologisch opzicht onwenselijk dat ter plaatse meer gevoelige bestemmingen, zoals woningen (waaronder ook woonschepen worden begrepen) worden gerealiseerd in verband met de aanwezige bedrijfsbebouwing aan de overzijde van de Harderhaven.
Deze door de Gemeente aangevoerde belangen zijn belangen van planologische aard. Dit zijn dezelfde belangen als het bestemmingsplan beoogt te dienen. Afzonderlijke civielrechtelijke belangen zijn door de Gemeente niet gesteld en ook niet anderszins gebleken.
4.9. De rechtbank kan de Gemeente dan ook evenmin volgen in haar standpunt dat er geen publiekrechtelijke weg heeft opengestaan. De gemeente volgt immers thans deze publiekrechtelijke weg door middel van aanpassing van het vigerende bestemmingsplan. Dat de Gemeente dat niet eerder heeft gedaan en vanwege het geldende overgangsrecht de nieuwe bestemmingsplanvoorschriften niet aan [gedaagde] kunnen worden tegengeworpen, doet aan de beschikbaarheid van de publiekrechtelijke mogelijkheden uiteraard niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het huidige bestemmingsplan ertoe heeft geleid dat de bezwaren van [gedaagde] tegen het door de Gemeente gevolgde handhavingstraject gegrond zijn verklaard, waardoor ook het handhavingstraject niet het door de Gemeente gewenste resultaat heeft opgeleverd.
4.10. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de vergelijking die de Gemeente tijdens het pleidooi heeft gemaakt met de situatie waarin de gemeente eigenaar is van een openbaar park met bestemming groenvoorziening, mank gaat. De Gemeente heeft aangevoerd dat niemand het vreemd vindt dat het in een dergelijk park niet is toegestaan om zonder toestemming van de gemeente een kiosk te bouwen, maar de Gemeente miskent hiermee dat het bouwen van een kiosk niet valt onder het normale gebruik van een openbare groenvoorziening.
4.11. Nu [gedaagde] geen publiekrechtelijke vergunning en privaatrechtelijke toestemming van de Gemeente nodig heeft om met zijn woonschip in het perceel afgemeerd te liggen, maakt hij geen inbreuk op het eigendomsrecht of gebruiksrecht van de Gemeente. De rechtbank zal de vorderingen van de Gemeente dan ook afwijzen. De overige door [gedaagde] aangevoerde verweren kunnen verder onweersproken blijven.
4.12. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.070,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 2.070,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper, mr. Y. Telenga en mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011.