ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ3290

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
537185 CV 11-515
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot toekenning van huurderschap bij samenwoning door onvoldoende bewijs van duurzaamheid

In deze zaak vorderden eisende partijen, [eisende partij 1] en [eisende partij 2], dat [eisende partij 2] met terugwerkende kracht als medehuurder zou worden erkend door de stichting Woningstichting Openbaar Belang. De vordering werd afgewezen door de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 mei 2011. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren gesteld die konden aantonen dat de gemeenschappelijke huishouding tussen de eisende partijen een duurzaam karakter had. De zaak draaide om de vraag of [eisende partij 2] recht had op medehuurschap, nu [eisende partij 1] in september 2010 naar het buitenland was vertrokken en de toestemming van Openbaar Belang ontbrak.

De kantonrechter stelde vast dat Openbaar Belang niet betwistte dat [eisende partij 2] meer dan twee jaar in het gehuurde had gewoond, maar handhaafde het standpunt dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was. De rechter benadrukte dat de duurzaamheid van de huishouding bepaald wordt door zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de duur van de samenwoning en de intenties van de betrokkenen. De eisende partijen konden echter niet overtuigend aantonen dat zij de intentie hadden om de gemeenschappelijke huishouding duurzaam te maken.

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] moest worden afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd voor de duurzaamheid van hun samenwoning. De rechter veroordeelde hen bovendien in de proceskosten van Openbaar Belang, die op € 400,00 werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van duurzaamheid in huurzaken, vooral wanneer het gaat om medehuurschap.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 537185 CV EXPL 11-515
datum : 3 mei 2011
Vonnis in de zaak van:
1. [eisende partij 1],
verblijvende op [buitenland], en
2. [eisende partij 2],
wonende [woonplaats],
eisende partijen, verder respectievelijk te noemen ‘[eisende partij 1]’ en ‘[eisende partij 2]’,
gemachtigde mr. A.H.J. Damminga,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING OPENBAAR BELANG,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde partij, verder te noemen ‘Openbaar Belang’
gemachtigde mr. C.C.H. Wiekeraad.
De procedure
Eerder heeft in deze zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden, te weten op 17 januari 2011. Partijen hebben er toen mee ingestemd dat het verzoekschrift van 26 november 2010 wordt beschouwd als ‘dagvaarding’, het verweerschrift als ‘conclusie van antwoord’ en de mondelinge behandeling als ‘comparitie na antwoord’.
De kantonrechter heeft thans nog kennisgenomen van:
- de akte uitlating zijdens eisende partij van 15 februari 2011
- de akte uitlating zijdens verwerende partij van 15 maart 2011.
Het geschil
[eisende partij 1] en [eisende partij 2] vorderen te bepalen dat [eisende partij 2] met ingang van een door de kantonrechter te bepalen tijdstip medehuurder c.q. huurder is geworden met veroordeling van Openbaar Belang in de kosten van de procedure.
Openbaar Belang heeft verweer gevoerd en verzocht [eisende partij 1] en [eisende partij 2] hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten die, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken, als vaststaand hebben te gelden.
1.1
Openbaar Belang is met [eisende partij 1] met ingang van 8 juni 2007 een huurovereenkomst inzake het woonhuis met aanhorigheden aan het adres [straatnaam] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) aangegaan. De aanvangshuur bedraagt € 420,85 per maand.
1.2.
[eisende partij 2] heeft vanaf 22 november 2007 samen met [eisende partij 1] in het gehuurde gewoond. [eisende partij 1] is eind september 2010 naar [buitenland] vertrokken.
1.2.
Bij brief van 17 september 2010 heeft [eisende partij 1] verzocht om [eisende partij 2] medehuurder te laten zijn. Openbaar Belang heeft bij brief van 28 september 2010 aangegeven geen toestemming te verlenen aan [eisende partij 2] voor het verkrijgen van medehuurschap. Bij brief van 2 november 2010 heeft [eisende partij 2] Openbaar Belang verzocht haar standpunt te herzien, hetgeen zij niet heeft gedaan.
2.
[eisende partij 1] en [eisende partij 2] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij vanaf 22 november 2007 tot aan het vertrek van [eisende partij 1] naar [buitenland] een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gehad in het gehuurde.
3.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.
Ingevolge artikel 7:267, derde lid, aanhef en onder a, BW dient een persoon die met de huurder samenleeft en als medehuurder wil worden erkend gedurende tenminste twee jaren in de gehuurde woonruimte zijn woonverblijf te hebben en gedurende deze periode een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de hoofdhuurder te hebben gevoerd.
5.
Uit hetgeen Openbaar Belang tijdens de comparitie naar voren heeft gebracht, maakt de kantonrechter op dat zij niet langer betwist dat [eisende partij 2] meer dan twee jaren haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad, waarmee dit gegeven is komen vast te staan. Wel handhaaft Openbaar Belang het standpunt dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] geen duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd gedurende deze periode. Openbaar Belang geeft hierover aan dat voor zover er al sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding, deze in ieder geval niet duurzaam was.
6.
Zoals ook door Openbaar Belang wordt aangegeven wordt de duurzaamheid bepaald door objectieve factoren als de duur van de samenwoning en door subjectieve als de bedoeling van betrokkenen. Wat betreft de subjectieve factoren geldt dat van belang is welke bedoeling partijen voor de toekomst voor ogen hadden, in welke mate die is geëffectueerd en welke onderlinge uitwisseling (gezamenlijke aankopen, verrekening van uitgaven, onderlinge zorg, sociaal verkeer) er plaatsvond.
7.
Ter comparitie heeft [eisende partij 2] aangegeven dat op het moment dat zij in 2007 bij [eisende partij 1] in het gehuurde ging wonen nog niet was voorzien dat [eisende partij 1] zou terugkeren naar [buitenland]. Volgens haar hebben [eisende partij 1] en zij de bedoeling gehad om zo lang mogelijk samen te wonen. [eisende partij 2] heeft aangevoerd dat [eisende partij 1] naar [buitenland] is vertrokken voor het overnemen van een familiebedrijf in verband met een sterfgeval en dat zij niet weet of hij nog weer terugkomt naar Nederland. Openbaar Belang brengt over het voorgaande naar voren dat uit niets blijkt wat nu de exacte bedoelingen van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] naar de toekomst toe waren en in welke mate die bedoelingen zijn geëffectueerd.
Voorts heeft [eisende partij 2] aangevoerd dat zij zowel de kosten van de huishouding, waaronder de kosten van de aankoop van een ijskast, droger, wasmachine en meubels, als de kosten voor het gebruik van gas, water, elektra, internet en de huurtermijnen, bij helfte hebben verdeeld dan wel verrekend. [eisende partij 2] stelt deze uitgaven en verrekeningen in een huishoudboekje te hebben bijgehouden, waarvan zij kopieën heeft overgelegd. Ter comparitie heeft Openbaar Belang aangegeven de inhoud daarvan niet te betwisten. Daarnaast heeft [eisende partij 2] bij akte uitlating kopieën van bankafschriften over de periode juni 2009 tot september 2010 in het geding gebracht. Openbaar Belang is van mening dat uit deze afschriften niet meer of minder blijkt dan dat [eisende partij 2] aan [eisende partij 1] gedurende de betreffende periode maandelijks een bedrag ter zake van huur, internet en Essent/Vitens betaalde, hetgeen volgens haar nog niet betekent dat aan de voorwaarde van duurzaamheid is voldaan.
8.
De stelling van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] dat zij een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd is niet, althans onvoldoende, door Openbaar Belang weersproken. Openbaar Belang heeft benadrukt dat aan de eis van duurzaamheid niet is voldaan. De kantonrechter neemt daarom tot uitgangspunt, dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Of aan de eis van duurzaamheid is voldaan komt hierna aan de orde.
9.
Op [eisende partij 1] en [eisende partij 2] rust de stelplicht ten aanzien van (ook) de duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding, zij het geen verzwaarde stelplicht zoals die wel geldt ten aanzien van de gemeenschappelijkheid van de huishouding (zie onder meer HR 10 maart 2006, LJN AU6932).
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] onvoldoende hebben toegelicht en onderbouwd dat bij hen de intentie bestond om de gemeenschappelijke huishouding duurzaam, in de zin van op de toekomst gericht, te doen zijn. In dit verband hebben zij slechts aangevoerd dat zij een aantal aankopen gemeenschappelijk hebben gefinancierd (duurzame consumptieartikelen, zoals een televisie en een ijskast), dat zij woonlasten hebben gedeeld (zoals de huur en de kosten van energieverbruik), dat zij gedurende bijna drie jaren in de woning hebben samengewoond, dat in 2007 niet bekend was dat [eisende partij 1] drie jaren later naar [buitenland] zou vertrekken, en dat van onderhuur geen sprake is.
Deze stellingen onderbouwen echter onvoldoende de gestelde duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding. Zo is de periode van bijna drie jaren, gegeven de termijn van ten minste twee jaren bedoeld in artikel 7:267 lid 3 sub a BW, aan de korte kant en ontbreekt ieder inzicht in de bedoelingen van partijen op de langere termijn. Was het bijvoorbeeld de intentie van partijen om ook na het afronden of beëindigen van de studie van [eisende partij 1], afgezien van diens vroegtijdige vertrek naar [buitenland], te blijven samenwonen of waren hun wegen daarna vermoedelijk gescheiden? Was tijdens de periode van samenwoning sprake van onderling sociaal verkeer? Aten zij bijvoorbeeld gezamenlijk? Ondernamen zij gezamenlijk activiteiten? Was sprake van onderlinge zorgverlening indien nodig? Wat waren de plannen op langere termijn? Vaststaat dat een affectieve relatie tussen hen ontbrak. Ook daaraan kan dus geen intentie van duurzaamheid worden ontleend.
10.
De slotsom is dat de vordering moet worden afgewezen en dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] hoofdelijk in de proceskosten moeten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eisende partij 1] en [eisende partij 2] hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Openbaar Belang begroot op € 400,00.
Aldus gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 3 mei 2011, in de tegenwoordigheid van de griffier.