RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.660321-10
Uitspraak : 12 april 2011
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake het onder 1 (subsidiair), 2 (subsidiair), 3 (subsidiair), 4 (primair) 5 (subsidiair), 6 (primair), 7 (subsidiair), 8 (subsidiair), 9 (subsidiair), 10 (primair) en 11 ten laste gelegde tot:
• een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact;
• en voorts de vorderingen van de benadeelde partijen [2] en [benadeelde partij 1] toe te wijzen tot respectievelijk € 300,--, en € 4.500,--, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente;
• de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ten behoeve van voornoemde benadeelde partijen op te leggen;
• de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging, aangehecht als bijlage a)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdediging heeft de herkenbaarheid van de beelden en de foto’s in het dossier, alsmede de herkenningen daarvan door de desbetreffende getuigen betwist.
Meer specifiek heeft de verdediging de herkenningen van de beelden en foto’s door verbalisant [naam verbalisant] betwist.
De rechtbank neemt in de beoordeling van het bewijs in dit dossier mee dat verbalisanten, zoals de heer [naam verbalisant] en anderen die verdachte in het dossier hebben herkend, als onderdeel van hun politieopleiding worden getraind op welke specifieke kenmerken te letten bij signalementen en herkenning van natuurlijke personen. Verbalisant [naam verbalisant] is meerdere jaren werkzaam geweest als wijkagent in de omgeving [regionaam] Lelystad. Hierin is de woonwijk [naam woonwijk] (waarin verdachte woonachtig is) gelegen. De heer [naam verbalisant] heeft verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden als wijkagent meerdere keren met verdachte in contact is geweest. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de herkenning van verdachte door [naam verbalisant] of door andere verbalisanten in het dossier niet bruikbaar/betrouwbaar is.
Voorts volgt de rechtbank de raadsman van verdachte niet in diens stelling dat verdachte door verbalisant [naam verbalisant] slechts is herkend aan de hand van een holistisch beeld. Verbalisant [naam verbalisant] heeft verklaard verdachte ondermeer te herkennen aan zijn postuur, houding en gezichtskenmerken. De rechtbank onderschrijft deze verklaring. Zij heeft tijdens de inhoudelijke behandeling vastgesteld dat verdachte bijzondere gezichtskenmerken heeft. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de vorm en kenmerken van verdachtes gezicht, diens ogen en oogopslag, diens haarlijn, lichaamshouding, tred, neus en postuur. De rechtbank oordeelt dat deze eigenschappen als kenmerkend en afdoende specifiek zijn voor verdachte. De aanwezige bewijsmiddelen in het dossier worden mede ondersteund door deze waarnemingen van de rechtbank ter terechtzitting. Anders dan (de raadsman van) verdachte is de rechtbank daarom van oordeel dat de verklaringen (zoals hierna per bewezen feit omschreven) in onderlinge samenhang duidelijk en betrouwbaar zijn en als zodanig moeten dienen als bewijs. Per feit wordt specifiek ingegaan op de elementen van herkenning.
Feiten 1 en 2
Gelet op hetgeen zich thans in het dossier bevindt, alsmede op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.
In het dossier bevinden zich foto’s van een winkelende man in de Dirk van de Broek-supermarkt in Almere. Verbalisant [naam verbalisant] herkent deze man als zijnde verdachte. De rechtbank herkent echter de persoon op de foto’s niet als verdachte. Nu de rechtbank verdachte niet herkent en de anonieme herkenning en de MMA-melding slechts ter ondersteuning kunnen dienen, is er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Feiten 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden aan de hand van de aangifte van mevrouw [naam aangeefster], de verklaring van verbalisant [naam verbalisant], de beelden van de pintransactie op 1 januari 2010 in Lelystad en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, in onderlinge samenhang bezien.
Er ligt een aangifte van mevrouw [naam aangeefster] d.d. 1 januari 2010 dat er meerdere pinpassen uit haar woning weggenomen zijn. Met die pinpassen is in totaal een bedrag van € 4.500,-- gepind waaronder tweemaal bij de Rabobank aan het Stationsplein te Lelystad. Verbalisant [naam verbalisant] heeft verdachte herkend van beelden van de pinautomaat van de Rabobank aan het Stationsplein te Lelystad d.d. 1 januari 2010. Hij herkende verdachte specifiek aan het gezicht, kin, jukbeenderen, opvallende neus en trekken rond zijn mond. Deze beschrijving wordt onderschreven door de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting. Het verweer van de verdediging dat de foto’s onvoldoende duidelijk zijn om verdachte daarop te herkennen wordt gelet op het hiervoor overwogene verworpen.
Feiten 5 en 6
De rechtbank is van oordeel dat de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 5 subsidiair en 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden aan de hand van de aangifte van mevrouw [naam aangeefster], de verklaring van verbalisant [naam verbalisant], de verklaring van verbalisant [naam verbalisant], de beelden van de transacties bij de winkels en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, in onderlinge samenhang bezien.
Mevrouw [naam aangeefster] heeft op 12 maart 2010 aangifte gedaan van diefstal van een aantal bankpassen, waarmee in totaal een totaalbedrag is gepind van € 7.006,05. Met die bankpassen zijn onder meer aankopen gedaan bij de Gamma in Almere en bij de C1000 in Huizen. Van deze aankopen zijn beelden beschikbaar gekomen waarop drie verdachten te zien zijn, een man en twee vrouwen. Deze beelden zijn op 12 oktober 2010 vertoond in het programma Opsporing Verzocht. Op deze beelden is verdachte wederom door verbalisant [naam verbalisant] herkend aan zijn postuur (zijn iets dikkere buik), zijn houding, zijn bolle gezicht en zijn bakkebaarden. Verdachte is op voornoemde beelden tevens herkend door de verbalisant [naam verbalisant] van de politie Steenwijk. Ook de rechtbank heeft de in het dossier aanwezige stills van deze beelden bekeken en verdachte herkend.
Feiten 7 en 8
Gelet op hetgeen zich thans in het dossier bevindt, alsmede op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 7 en 8 ten laste gelegde te komen.
De rechtbank herkent de persoon op de foto van getuige [naam getuige] niet als zijnde verdachte. Nu naast de aangifte van mevrouw [naam aangeefster] geen ondersteunend bewijs voor handen is, zal de rechtbank verdachte van het onder 7 en 8 ten laste gelegde vrijspreken. Het feit dat de Volkswagen Polo op naam van verdachte in de buurt is aangetroffen doet daar niet aan af.
Feiten 9 en 10
De rechtbank is van oordeel dat de onder 9 primair ten laste gelegde diefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 9 subsidiair en 10 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden aan de hand van de aangifte van mevrouw [naam aangeefster], de verklaring van [naam verbalisant], de verklaring van verbalisant [naam verbalisant], de beelden van de transacties bij de winkels en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, in onderlinge samenhang bezien. De rechtbank acht de herkenning van [naam verbalisant] betrouwbaar. De rechtbank verwijst daarbij naar het als inleidende opmerking vermelde. Voorts ziet de rechtbank niet in (zoals betoogd door de raadsman van verdachte) waarom een herkenning van een verbalisant, die een verschenen verdachte “matcht’ met een geziene afbeelding van diezelfde persoon zogenoemd “voorkennis”zou opleveren en derhalve onbetrouwbaar zou zijn uit de aard daarvan. Mede met het oog op het feit dat agenten in de opleiding geleerd hebben professioneel herkenningen uit te voeren, de aanleiding van de aanhouding waarbij [naam verbalisant] verdachte te zien kreeg ter verhoor (namelijk een soortgelijk delict met een pinpas) en het feit dat deze herkenning wordt ondersteund door de herkenning van [naam verbalisant], acht de rechtbank de herkenning van [naam verbalisant] betrouwbaar. De rechtbank volgt het argument van de raadsman van verdachte niet.
Er ligt een aangifte van mevrouw [naam aangeefster] d.d. 4 september 2010 van diefstal van haar pinpas. Met die gestolen pas is in totaal een bedrag gepind van € 820,-- bij twee verschillende banken. Van een van die transacties, bij de Rabobank IJmond-Noord in Beverwijk, zijn beelden (foto’s) beschikbaar gekomen. Deze foto’s zijn geplaatst op de briefing van het basisteam IJmond-Noord (Beverwijk) en gemaild naar RI Online (recherche informatie online) met het verzoek om deze te plaatsen op de site van RI Online. Naar aanleiding daarvan heeft verbalisant [naam verbalisant] van de politie Utrecht per e-mail aangegeven dat deze man op de foto waarschijnlijk verdachte is. Verdachte is vervolgens aangehouden door het inbrakenteam. Ook de verhorende verbalisant [naam verbalisant] herkende de manspersoon op de foto van de pintransactie in Beverwijk als zijnde verdachte.
Feit 11
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het hierboven uiteengezette in onderlinge samenhang bezien, het onder 11 gedachtestreepje 3, 4 (zaaksprocessen-verbaal 3 en 4), en 7 (zaaksproces-verbaal 8) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank zal derhalve verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 11 onder het eerste, tweede, vijfde en zesde gedachtenstreepje ten laste gelegde.
De rechtbank acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 subsidiair, 4 primair, 5 subsidiair, 6 primair, 9 subsidiair, 10 primair en 11 gedachtestreepje 3, 4 (zaaksprocessen-verbaal 3 en 4), en 7 (zaaksproces-verbaal 8) ten laste is gelegd. Het onder 11 meer ten laste gelegde onder de overige gedachtenstreepjes acht de rechtbank niet bewezen.
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 tot en met 11 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Feiten 3 subsidiair, 5 subsidiair, 9 subsidiair, telkens:
Opzetheling, strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 4 primair, 6 primair, 10 primair telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 11:
Witwassen, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan delicten die eraan hebben bijgedragen dat de betrokkenen zich onveilig hebben gevoeld in hun eigen (woon)omgeving; een plek die voor hen als een veilige haven zou moeten gelden. Hij heeft door zijn handelen bedragen weggenomen en verworven van een kwetsbare groep mensen op leeftijd. Daardoor is grote onrust veroorzaakt in de maatschappij. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen winstbejag. De rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 maart 2011;
- een rapport d.d. 18 maart 2011, uitgebracht door A. Buiten, reclasseringswerker van Reclassering Nederland;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de (in fotokopie aan dit vonnis gehechte) “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 13 januari 2011 overweegt de rechtbank het navolgende.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat het beslag op de personenauto is omgezet in een conservatoir beslag.
De rechtbank behoeft ten aanzien hiervan derhalve geen beslissing te nemen.
De rechtbank beschouwt het voegingsformulier ingezonden door de [naam slachtoffer] vanwege het niet opgeven van geleden schade niet als zijnde een vordering in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 1] (hierna te noemen “[benadeelde]”) zich, middels een daartoe vastgesteld “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 3, 4 en 11 (gedachtenstreepje 3 (zaaksprocesverbaal 3) ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.348,-- (bestaande uit € 4.500,-- aan opgenomen bedragen van bankrekeningen en € 848,-- aan rente daarover).
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 3 subsidiair, 4 primair en 11 (gedachtenstreepje 3) bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.500--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag van betaling en kosten die – tot op heden – worden begroot op € 174,--.
De vordering van de benadeelde partij dient voor het meerdere, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 4.674,-- ten behoeve van de benadeelde partij.
Benadeelde partij [2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 2] (hierna te noemen: [benadeelde]) zich, middels een daartoe vastgesteld “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 5, 6, en 11 (gedachtenstreepje 4 – zaaksprocesverbaal 4) ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 300,--.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 5, 6, en 11 (gedachtenstreepje 4 - zaaksprocesverbaal 4) bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 300,--, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 300,-- ten behoeve van de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 3] (hierna te noemen: [benadeelde]) zich, middels een daartoe vastgesteld “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 11 (gedachtenstreepje 1) ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 150,--.
De benadeelde partij [benadeelde] dient in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, nu de verdachte bij gebrek aan bewijs van het hem onder 1 en 11 (gedachtenstreepje 1) ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij 4] zich, middels een daartoe vastgesteld “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 2 en 11 (gedachtenstreepje 2) ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.414,77.
De benadeelde partij [benadeelde ] dient in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, nu de verdachte van het hem onder 2 en 11 (gedachtenstreepje 2) ten laste gelegde bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1, 2, 3 primair, 5 primair, 7, 8 en 9 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 3 subsidiair, 4 primair, 5 subsidiair, 6 primair, 9 subsidiair, 10 primair en 11 onder gedachtenstreepje 1, 2, 7 en 8 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zes maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] wonende te Lelystad, van een bedrag van € 4.674,-- (zegge: vierduizendzeshonderdvierenzeventig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.674,-- (zegge: vierduizendzeshonderdvierenzeventig euro) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 (zegge: zesenvijftig) dagen hechtenis.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor wat betreft het meer gevorderde af.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [2] wonende te Naarden, van een bedrag van € 300,-- (zegge: driehonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,-- (zegge: driehonderd euro) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zegge: zes) dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] in hun respectieve vorderingen niet ontvankelijk zijn.
Aldus gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. R.M. van Vuure en C.M.W. de Waele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
Mr. De Waele voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.