ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ1954

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
533920 CV 10-19212
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in arbeidszaak ex art. 223 Rv met betrekking tot vordering tot voorschot en exhibitieplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 april 2011, betreft het een arbeidszaak waarin een ex-werknemer, aangeduid als [gedaagde partij], een voorlopige voorziening heeft gevraagd in de bodemprocedure tegen zijn voormalige werkgever, de Woonstichting Lieven de Key. De ex-werknemer vorderde een voorschot van € 200.000,-- bruto ter zake van opgelopen inkomensschade, alsook een bedrag van € 20.000,-- onbelast. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de ex-werknemer niet aannemelijk was gemaakt, mede omdat hij in de bodemprocedure talmde met het nemen van zijn conclusies en zijn financiële omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd.

Daarnaast verzocht de ex-werknemer om de overlegging van een rapport van het Instituut Financieel Onderzoek (IFO) op basis van de exhibitieplicht ex artikel 843a Rv. De kantonrechter wees deze vordering af, omdat de ex-werknemer niet had aangetoond dat er een spoedeisend belang was bij deze vordering en hij bovendien niet tijdig had verzocht om het rapport. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat onmiddellijke voorziening noodzakelijk was, en dat de belangen van partijen groot waren, waardoor het beter was om de uitkomst van de hoofdzaak af te wachten.

De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de beslissing omtrent de proceskosten werd aangehouden tot in de hoofdzaak werd beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 533920 CV 10-19212
datum : 20 april 2011
Incidenteel vonnis ex artikel 223 Rv. in de zaak van:
de stichting,
WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident, hierna te noemen De Key,
gemachtigde: mr. E.A. van Win, advocaat te Amsterdam,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident, hierna te noemen [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. C.W.J. Okkerse, advocaat te Almere alsmede mr. P.J. Peters, advocaat te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 22 juni 2010 in de hoofdzaak
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak alsmede de incidentele vordering van
[gedaagde partij]
- het antwoord op de incidentele vordering tevens conclusie van repliek in de hoofdzaak van De Key .
Op 4 april 2011 heeft een mondelinge behandeling van de incidentele vordering plaatsgevonden. Verschenen zijn: De Key, vertegenwoordigd door [G], lid van de Raad van Commissarissen, bijgestaan door mr. Van Win en [gedaagde partij], bijgestaan door mr. Okkerse en mr. Peters.
Het geschil
in het incident
[gedaagde partij] heeft op 22 december 2010 gevorderd De Key te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen 8 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te betalen een voorschot ad € 200.000,-- bruto terzake opgelopen inkomensschade c.a. en
€ 20.000,-- onbelast, een en ander betaalbaar te stellen aan [gedaagde partij], met veroordeling van De Key in de kosten van de voorlopige voorziening procedure.
Bij brief van 4 april 2011 heeft [gedaagde partij] zijn eis vermeerderd met de vordering tot overlegging van het IFO-rapport (van november 2009) met een beroep op exhibitieplicht
ex artikel 843a Rv..
De Key heeft verweer gevoerd en verzocht om [gedaagde partij] niet ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele vordering, althans zijn vordering integraal af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
De vaststaande feiten
in het incident
1
Bij de beoordeling van dit geschil kan van de volgende tussen partijen vaststaande feiten worden uitgegaan.
1.1
De Key is een in Amsterdam gevestigde woningcorporatie die zich voornamelijk bezig houdt met het verhuren, onderhouden, renoveren en ontwikkelen van huur- en koopwoningen.
1.2
De Key heeft een afdeling projectontwikkeling, genaamd De Principaal (hierna: De Principaal) welke afdeling nieuwbouw- en renovatieprojecten ontwikkelt op het gebied van huisvesting.
1.3
[gedaagde partij] is sedert 1 april 2000 werkzaam geweest bij De Key, laatstelijk als algemeen statutair directeur, en als voorzitter van het directieteam onder meer (eind)verantwoordelijk voor de huisvestings- en ontwikkelprojecten van De Key.
1.4
De heer [M] (hierna: [M]) was directeur van De Principaal en vormde samen met [gedaagde partij] en nog drie directeuren het directieteam van De Key.
1.5
In mei 2009 is aan het Instituut Financieel Onderzoek (hierna: IFO) opdracht gegeven voor een intern onderzoek dat is gericht op het in beeld krijgen van de financiële problematiek van de vastgoedportefeuille van De Key.
1.6
In september 2009 heeft de Raad van Commissarissen van De Key (hierna: RvC) aan Deloitte Real Estate Services opdracht gegeven een risicoanalyse uit te voeren op zeven ontwikkelprojecten van De Principaal.
1.7
In vervolg op de uitkomsten van het onderzoek door IFO en het onderzoek door Deloitte Real Estate Services, heeft De Key in december 2009 aan Deloitte Forensic & Dispute Services (hierna: Deloitte) opdracht gegeven tot een nader onderzoek onder meer met betrekking tot de aankoop van een drietal percelen grond in Zeewolde, te weten [perceel 1] en [perceel 2] en [perceel 3] te Zeewolde.
1.8
Op 16 november 2009 heeft de RvC met [gedaagde partij] een beëindigingsovereenkomst gesloten. In deze beëindigingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
Wijze van beëindiging arbeidsovereenkomst
1. het dienstverband eindigt per 31 december 2010 met wederzijds goedvinden, of zoveel eerder als [gedaagde partij] de arbeidsovereenkomst zelf opzegt. (..)
Functioneren tot einde arbeidsovereenkomst
3. [gedaagde partij] blijft als bestuurder overeenkomstig de met de RvC gemaakte afspraken tot 19 november 2009 werkzaam. Per 19 november 2009 treedt hij terug als bestuurder. (..)
Afwikkeling arbeidsovereenkomst
5. Over de periode tot 1 januari 2010 behoudt [gedaagde partij] zijn aanspraken op doorbetaling van het salaris en alle emolumenten. Vanaf 1 januari 2010 behoudt hij voor de resterende duur van het dienstverband aanspraken op het salaris inclusief vakantiegeld, zijn pensioenrechten en het voortgezet gebruik van de bedrijfsauto binnen de contouren van het thans geldende leasecontract. (..)
Décharge en finale kwijting
11. [gedaagde partij] wordt per de datum dat hij vrijgesteld wordt van zijn arbeid door de Raad van Commissarissen van De Key gedechargeerd voor al het door hem gevoerde beleid en de daarbij verrichte rechtshandelingen, onder het voorbehoud dat het nader onderzoek, waartoe zij op 2 november 2009 opdracht gaf aan IFO, niet een totaal afwijkend beeld te zien geeft ten opzichte van het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van 6 november 2009, in die zin dat daaruit zou blijken dat [gedaagde partij] onverhoopt ongeoorloofd persoonlijk voordeel heeft behaald uit zijn bestuurderschap, bevriende relaties heeft bevoordeeld, en dergelijke. De Raad van Commissarissen verklaart tevens [gedaagde partij] finale kwijting te verlenen indien vorenbedoeld nader onderzoek niet het reeds genoemde totaal afwijkende beeld te zien geeft ten opzichte van het eerdere onderzoek.
Terzake de finale kwijting zal de Raad van Commissarissen uiterlijk een beslissing nemen op
1 maart 2010. Indien [gedaagde partij] dan of eerder finaal wordt gekweten zal ook [gedaagde partij] finale kwijting aan De Key verlenen (behoudens voor zover het betreft de nakoming van de in deze overeenkomst omschreven rechten en verplichtingen), tenzij intussen door of namens De Key zijn persoon ernstig in diskrediet is gebracht.
1.9
Op 20 mei 2010 is door Deloitte aan De Key een rapport uitgebracht inzake grondaankoop [perceel 1] te Zeewolde waaruit blijkt dat bij de aankoop van deze grond sprake is geweest van een ABC-transactie. Op 14 juni 2005 is door De Key het perceel grond aan de [perceel 1] ter grootte van 80,7 hectare aangekocht van Horsthoek Exploitatie B.V., (hierna: Horsthoek) voor een bedrag van € 25.860.928,-- k.k.. De koopakte d.d. 14 juni 2005 is getekend door [gedaagde partij]. Voorafgaand aan de verkoop van dit perceel aan De Key, heeft Horsthoek op
1 juni 2005 dit perceel gekocht van de heer [S] (hierna: [S]) voor een bedrag van
€ 22.628.312,-- k.k.. Op 18 juli 2005 om 15.15 uur heeft (notariële) levering plaatsgevonden tussen [S] en Horsthoek en op diezelfde dag om 15.20 uur (notariële) levering tussen Horsthoek en De Key.
1.1
Indirect bestuurder/aandeelhouder van Horsthoek is de heer [R] (hierna: [R]), voormalig bestuursvoorzitter van AM Wonen B.V. (hierna: AM Wonen) en voormalig collega van [M] bij AM Wonen. [R] is eind december 2003 per direct opgestapt bij AM Wonen, na kritiek op zijn functioneren bij de overname van een concurrende onderneming in verband waarmee negatieve berichtgeving over hem in de pers is gekomen.
1.11
Op 11 mei 2005 is de mogelijke aankoop van het perceel aan de [perceel 1] behandeld in de vergadering van de RvC waarbij [gedaagde partij], uit hoofde van zijn functie, aanwezig is geweest en [M] alleen aanwezig is geweest tijdens de behandeling van de aankoop van het perceel aan de [perceel 1].
1.12
Op 27 april 2005 heeft [M] aan de RvC en de directie een memo met bijlagen inzake de grondaankoop van [perceel 1] gezonden. Daarin is onder meer vermeld dat de grond in de toekomst naar verwachting aangewezen zal worden als locatie voor de uitbreiding van Almere en dat het slechts een theoretisch risico is dat de grond op enig moment weer zal moeten worden afgestoten tegen agrarische waarde. In de memo is aan de RvC verzocht om in te stemmen met de aankoop van de grond.
1.13
Eén van de bijlagen bij de memo van [M] betreft een door [R] ondertekende brief van Horsthoek van 10 maart 2005 aan [M] en [gedaagde partij] met bijgevoegde documentatie waarin over de locatie [perceel 1] onder meer is vermeld dat de gronden eigendom zijn van [S]. In de aanbiedingsbrief is voorts vermeld:“Hierbij bieden wij u vrijblijvend aan de uitgangspunten met betrekking tot de werving van de gronden van [S] (..) alsmede documentatie over de locatie. Graag vernemen wij van u of u concrete belangstelling heeft om tot verwerving van deze gronden over te gaan waarna wij de conceptakten zullen voorbereiden”.
1.14
In de notulen van de vergadering van de RvC d.d. 11 mei 2005 is terzake van de aankoop gronden Zeewolde onder meer vermeld: “[M] schuift aan om een en ander toe te lichten met betrekking tot de gevraagde besluiten. De gronden in Zeewolde kunnen voor ongeveer € 32/m2 aangekocht worden, dat is ruim 3x de agrarische waarde. Er wordt rechtstreeks van de boer gekocht. (..) Er is nog geen bouwbestemming, maar de gronden zullen een keer aan de beurt komen. De vraag is wanneer.” Aan het slot van de notulen is vermeld dat de RvC akkoord gaat met de aankoop van gronden in Zeewolde met als voorwaarde dat eventueel de helft afgestoten zal moeten worden aan een belegger.
1.15
Bij email van 12 mei 2005 heeft [gedaagde partij] aan [M] de uitslag van de besluitvorming van de RvC laten weten en aangegeven: “Hiermee kun je zelf [R] bellen en de koop in gang zetten. Jij weet wat je gisteren met hem besproken hebt en hoe je er nu een draai aan kunt geven. Ik zou het wel goed vinden als wij samen op korte termijn eens met [R] praten, al is het maar om niet de suggestie te laten ontstaan dat ik niet met hem wil communiceren.”
1.16
De Key heeft de grond aan de [perceel 1] te Zeewolde laten taxeren door DTZ Zadelhoff. Per peildatum 31 december 2008 bedraagt de getaxeerde waarde, volgens het rapport van DTZ Zadelhoff van 21 april 2009, € 7.790.000,--.
1.17
De bestemming van de grond aan de [perceel 1] te Zeewolde is nog niet definitief gewijzigd.
1.18
Bij brief van 20 mei 2010 zijn zowel [M] als [gedaagde partij] naar aanleiding van het rapport van Deloitte d.d. 20 mei 2010 per die datum op staande voet ontslagen. In de brief aan [gedaagde partij] is als dringende reden voor het ontslag op staande voet vermeld: “Vastgesteld is, dat u heeft meegewerkt aan en/of verantwoordelijk bent voor de totstandkoming van een ABC-transactie met betrekking tot [perceel 1] te Zeewolde. Achteraf is gebleken dat de aangekochte grond een aanmerkelijk lagere waarde vertegenwoordigt dan waarvoor deze is aangekocht. Bij deze transactie is Klaas [R], althans een van zijn vennootschappen, ten koste van De Key met een bedrag van meer dan € 3,2 mln bevoordeeld. Voorts heeft u met betrekking tot deze transactie de Raad van Commisarissen misleid, althans onvoldoende of onjuiste informatie verschaft. Hiermee heeft u in strijd met de zorgvuldigheids- en integriteitseisen gehandeld. Voorts is gebleken dat u, zoals vastgesteld in de rapportage, in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor u zich heeft verbonden, danwel dat u grovelijk de plichten die de arbeidsovereenkomst u oplegt heeft veronachtzaamd.”
1.19
Op 17 augustus 2010 is door Deloitte aan De Key een rapport uitgebracht inzake Zeewolde 2 waarin onder meer de grondaankoop Gruttoweg [perceel 3] en [perceel 2] te Zeewolde is onderzocht en waaruit blijkt dat bij de aankoop van deze gronden eveneens sprake is geweest van een ABC-transactie.
1.2
Bij brief d.d. 2 oktober 2010 heeft De Key aan [gedaagde partij] voorwaardelijk ontslag op staande voet gegeven gelet op de feiten die zijn vermeld in het rapport Zeewolde 2. In de brief aan [gedaagde partij] is als dringende reden voor het voorwaardelijk ontslag op staande voet vermeld: “uit de rapportage blijkt immers dat u (wederom) een actieve rol heeft gespeeld bij een tweetal ABC-transacties, terwijl de RvC hier niet over is geïnformeerd. Ook was de RvC niet op de hoogte van het feit dat de persoon van de heer [M] bij deze transactie betrokken was. U heeft de RvC misleid, althans onvoldoende of onjuiste informatie verschaft. Hiermee heeft u in strijd met de zorgvuldigheids- en integriteitseisen gehandeld. Voorts is gebleken dat u, zoals blijkt uit de rapportage, in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor u zich heeft verbonden, danwel dat u grovelijk de plichten die de arbeidsovereenkomst u oplegt heeft veronachtzaamd.”
1.21
De Key heeft tot zekerheid van haar jegens [gedaagde partij] ingestelde vorderingen in de hoofdzaak in mei 2010 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [gedaagde partij] alsmede zijn tweede woning in Drente.
1.22
Bij brief d.d. 27 januari 2011 heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket te Den Haag aan de raadsman van [gedaagde partij] schriftelijk laten weten dat tot op heden het Openbaar Ministerie geen aangifte in behandeling heeft genomen waarin [gedaagde partij] wordt genoemd. Een door De Key in mei 2010 gedane aangifte is volgens de Officier van Justitie kort na de ontvangst teruggezonden en door de aangever teruggenomen omdat zij die – gezien een aantal onvolkomenheden in de aangifte – op deze wijze niet in behandeling konden nemen. Mondeling is door de opsporingsdienst (VROM-IOD) aan het Openbaar Ministerie gemeld dat in de derde week van 2011 een aangifte is opgenomen bij De Key maar die aangifte heeft het Openbaar Ministerie op 27 januari 2011 nog niet bereikt.
1.23
Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 3 maart 2011 is [M] op vordering van De Key onder meer veroordeeld tot terugbetaling van een aan hem betaalde beëindigings-vergoeding van € 100.000,-- alsmede tot betaling van een bedrag van € 3.232.616,-- terzake van door De Key geleden schade.
De beoordeling
in het incident
2
[gedaagde partij] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat hij sinds
31 mei 2010 zonder salaris zit. Omdat hij dankzij het optreden van De Key met zijn zwaar beschadigde reputatie er almaar niet slaagt elders werk te vinden, zit hij al die tijd zonder inkomen. Dat leidt tot financiële problemen, althans kan hij (met zijn echtgenote) daardoor bij lange na niet meer het leven leiden, dat hij leidde. En dat duurt nog tijden. Er is niet de verwachting dat hier spoedig verandering in komt. [gedaagde partij] probeert al maanden het Openbaar Ministerie in beweging te krijgen maar die doet tot op heden niets. En deze procedure zal ook nog geruime tijd vergen. [gedaagde partij] heeft gesteld dat hij daarmee een spoedeisend belang heeft bij zijn incidentele vorderingen.
3
De Key heeft verweer gevoerd en onder meer de spoedeisendheid van de incidentele vorderingen betwist. Op de gronden van het verweer zal hieronder voor zoveel nodig nader worden ingegaan.
4
De kantonrechter stelt voorop dat voor toewijzing van een vordering als de onderhavige is vereist dat er feiten en omstandigheden zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening noodzakelijk is. Dit dient te worden beoordeeld naar de toestand op het moment van de uitspraak. De eerste vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of [gedaagde partij] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen in die zin dat van hem niet kan worden gevergd om de uitkomst van de beslissing in de hoofdzaak af te wachten. In zijn incidentele vordering heeft [gedaagde partij] ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang gesteld dat hij dankzij het optreden van De Key met zijn zwaar beschadigde reputatie er almaar niet in is geslaagd elders werk te vinden, hij al die tijd zonder inkomen zit en hij (met zijn echtgenote) daardoor bij lange na niet het leven kan leiden dat hij leidde. De Key heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en onder meer het spoedeisend belang van [gedaagde partij] bij zijn vorderingen betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter had het gelet op het gevoerde verweer door De Key, op de weg van [gedaagde partij] gelegen om zijn spoedeisend belang bij zijn vorderingen nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet althans in onvoldoende mate gedaan. Een nadere onderbouwing van [gedaagde partij] had te meer op zijn weg gelegen nu vanaf de datum waarop aan [gedaagde partij] ontslag op staande voet is verleend ( 20 mei 2010), hij heeft gewacht met het instellen van een incidentele vordering tot 22 december 2010. Niet gebleken is dat [gedaagde partij] in die tussenliggende periode aan De Key heeft verzocht of De Key heeft gesommeerd om onverwijld tot betaling van zijn salaris over te gaan omdat hij in financieel moeilijke omstandigheden verkeert. Weliswaar heeft [gedaagde partij] bij brief van 15 november 2010 aan De Key laten weten dat hij zich niet langer op de nietigheid van het ontslag op staande voet maar wel op de schadeplichtigheid van De Key terzake daarvan beroept maar daaruit komt niet naar voren dat hij een spoedeisend belang heeft bij de onmiddellijke uitbetaling van (een deel van) deze volgens hem geleden en nog te lijden (inkomens)schade. Ook heeft hij in die periode niet aangekondigd dat hij in kort geding de uitbetaling van een voorschot daarop zou vorderen en evenmin heeft hij in die periode bij afzonderlijke dagvaarding een kort geding procedure geëntameerd. Dit betekent dat over een periode van ruim 7 maanden gerekend vanaf 20 mei 2010, ondanks het gestelde verlies van inkomsten, de financiële omstandigheden van [gedaagde partij] kennelijk niet zodanig waren dat hij zich reeds op dat moment tot De Key of tot de rechter in kort geding heeft moeten wenden en om de uitbetaling van een voorschot op geleden of te lijden schade heeft moeten verzoeken. Dat [gedaagde partij]’s financiële omstandigheden eind december 2010 zodanig in nadelige zin zijn veranderd dat hij in financieel moeilijke omstandigheden is komen te verkeren, is niet aannemelijk geworden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat hij het wel even uit kon houden zonder inkomsten maar dat zijn financiële buffer opraakt. Ook dit heeft de kantonrechter evenwel niet overtuigd van een spoedeisend belang van [gedaagde partij] bij zijn vorderingen. Zeker nu [gedaagde partij] er geruime tijd over heen heeft laten gaan alvorens een incidentele vordering aanhangig te maken, had op zijn minst van [gedaagde partij] mogen worden verwacht om enig inzicht in zijn financiële huishouding te geven, ook om te beoordelen of, zoals door hem is gesteld, hij bij lange na niet meer het leven kan leiden zoals hij leidde en, voor zover dat het geval is, of het dan ook redelijk is om in dat verband ten laste van De Key daar een voorlopige voorziening voor te treffen nu dit laatste iets anders is dan in financiële problemen geraken. De kantonrechter acht daarbij tevens van belang dat [gedaagde partij] ook zonder het aan hem verleende ontslag op staande voet, gelet op de met hem gesloten beëindigingsovereenkomst d.d. 16 november 2009, ingaande 1 januari 2011, dat wil zeggen 8 dagen na de door hem ingestelde incidentele vordering, geen enkel recht meer zou hebben op een door De Key aan hem te betalen salaris danwel enig ander in de beëindigingsovereenkomst opgenomen financiële verplichting van De Key jegens [gedaagde partij]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] nog gesteld dat hij na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst in november 2009 een jaar de tijd had om ander werk te vinden, dat hij vervolgens contacten had met 19 (headhunters- en/of
bemiddelings-) bureau’s maar dat als gevolg van het ontslag op staande voet en de strafrechtelijke aangifte, hij steeds nul op het rekest krijgt en niet bemiddelbaar is. Ook hier heeft [gedaagde partij] geen enkele onderbouwing, bijvoorbeeld brieven van bureau’s waaruit blijkt dat hij niet bemiddelbaar is, van in het geding gebracht. Daar komt bij dat het al dan niet vinden van werk, ook zonder dat aan hem ontslag op staande voet zou zijn verleend, volledig voor risico van [gedaagde partij] komt en er niet de garantie bestond, althans daarvan niet is gebleken, dat [gedaagde partij] zonder meer in dat jaar een andere baan zou vinden. Dit is immers van meer omstandigheden afhankelijk dan alleen de door De Key nadien genomen beslissingen. Dat [gedaagde partij] inmiddels met oplopende advocaatkosten te maken heeft gekregen of nog zal krijgen, vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheid om daarvoor een voorlopige voorziening te treffen. Nu aan [gedaagde partij] bovendien, bij wijze van voorschot, ingaande 1 januari 2011 een ontslaguitkering van
€ 1.700,-- netto is toegekend en hij daarmee in zijn primaire levensbehoefte kan voorzien, valt naar het oordeel van de kantonrechter onder deze omstandigheden niet goed in te zien waarom niet het oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure kan worden afgewacht. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat [gedaagde partij] in de hoofdzaak voor het nemen van een conclusie van antwoord in conventie tot twee keer toe en voor het nemen van een conclusie van dupliek in conventie inmiddels één keer om een uitstel van vier weken heeft verzocht, dit inmiddels tot een vertraging in de procedure heeft geleid van in totaal drie maanden en in het geheel niet valt uit te sluiten, indien dit niet had plaatsgevonden, dat inmiddels of op korte termijn na heden in de hoofdzaak vonnis zou zijn gewezen. De slotsom is dan ook dat er onvoldoende grond is om aan te nemen dat een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk. Dit geldt temeer nu de belangen van partijen groot zijn en in het licht van de hiervoor aangehaalde omstandigheden niet op de uitkomst in de hoofdzaak dient te worden vooruitgelopen.
5
De vordering tot overlegging van het IFO-rapport (van november 2009) met een beroep op de exhibitieplicht ex artikel 843a Rv. dient in onderhavige procedure eveneens te worden afgewezen. [gedaagde partij] heeft op de ochtend van de dag waarop de mondelinge behandeling van de incidentele vordering zou plaatsvinden, zijn vordering met dit onderdeel vermeerderd. De Key heeft hiertegen verweer gevoerd. Opvallend is, zo is de kantonrechter uit de stukken gebleken, dat [gedaagde partij] reeds vanaf juli 2010 herhaaldelijk aan De Key heeft verzocht om toezending van voornoemd IFO-rapport en dat De Key steeds het standpunt heeft ingenomen dat zij dit rapport niet relevant acht in het kader van de hoofdzaak. Ondanks dat [gedaagde partij] in zijn conclusie van antwoord in conventie d.d. 22 december 2010 heeft aangegeven zich te beroepen op het bepaalde in artikel 843a Rv. heeft hij in het petitum van zijn conclusie niet bij incidentele vordering gevorderd om hem een afschrift te verstrekken van dit rapport. Ook nadat De Key dit laatste in haar repliek heeft opgemerkt, heeft [gedaagde partij] niet bij dagvaarding of bij incidentele conclusie in de hoofdzaak een dergelijke vordering ingesteld en daarmee gewacht tot op de ochtend van de dag waarop de behandeling van de incidentele vordering heeft plaatsgevonden. Daargelaten dat met dit laatste geweld wordt aangedaan aan de eisen van een goede procesorde, enige uitleg waarom [gedaagde partij], ondanks het tijdsverloop, thans een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, is uitgebleven. De vordering op dit onderdeel zal daarom eveneens worden afgewezen. Dit laat overigens onverlet, voor zover De Key niet alsnog een afschrift van het IFO-rapport aan [gedaagde partij] verstrekt of in de hoofdzaak in het geding brengt, dat [gedaagde partij] in de hoofdzaak het aan hem verstrekken van een afschrift van dit rapport alsnog kan vorderen en, voor zover [gedaagde partij] daarvan afziet, de kantonrechter, met betrekking tot de beoordeling van de door De Key ingestelde vorderingen in de hoofdzaak, mede gelet op het bepaalde in artikel 11 van de beëindigingsovereenkomst, uit het niet in het geding brengen van het rapport de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht.
6
De conclusie van het voorgaande is dat, naar het oordeel van de kantonrechter, de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
7
De beslissing omtrent de proceskosten wordt aangehouden tot in de hoofdzaak wordt beslist.
De beslissing
De kantonrechter:
in het incident:
- wijst de vordering af;
- houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot in de hoofdzaak wordt beslist.
Aldus gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 20 april 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.