ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ1770

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/2238
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht aangemerkte aanvraag voor omzettingsvergunning kamerverhuur

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand in Deventer, op 4 maart 2010 een melding gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van Deventer over het gebruik van zijn pand voor kamerverhuur. Het college heeft deze melding echter aangemerkt als een aanvraag voor een omzettingsvergunning en heeft deze op 19 april 2010 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 16 november 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak op 22 maart 2011 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. van Eck, en het college werd vertegenwoordigd door mr. S. Dul en mr. J.D.M. Schut-van Wijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de melding van reeds bestaand gebruik als kamerverhuurpand ten onrechte als een aanvraag is aangemerkt. Volgens artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden om zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte zonder vergunning, maar dit verbod geldt niet voor reeds bestaand gebruik. De rechtbank oordeelt dat de melding van bestaand gebruik niet kan worden aangemerkt als een aanvraag en dat het college niet bevoegd was om hierop te beslissen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 19 april 2010.

Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,-- worden begroot, en moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor zowel eiser als het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/2238
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. R. van Eck, advocaat te Enschede,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Op 4 maart 2010 heeft eiser aan verweerder gemeld dat in het pand aan de (adres…) te Deventer sprake is van kamerverhuur. Verweerder heeft deze melding aangemerkt als een aanvraag om verlening van een omzettingsvergunning ten behoeve van het gebruik van dit pand voor kamerverhuur.
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder de aanvraag, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten behandeling gesteld. Bij brief van 27 april 2010 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 27 december 2010 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 22 maart 2011 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dul en mr. J.D.M. Schut-van Wijk.
Overwegingen
Eiser is mede-eigenaar van het pand aan de (adres…) te Deventer. Dit pand wordt gebruikt voor kamerverhuur.
Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet bepaalt dat het verboden is om woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Op 1 januari 2010 is de Huisvestingsverordening Deventer 2010 (hierna: de
Huisvestingsverordening) in werking getreden.
Artikel 1.2 van de Huisvestingsverordening bepaalt dat het in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet vervatte verbod van toepassing is op alle woonruimten gelegen in de op de bij deze verordening gevoegde kaart gemarkeerde gebieden, inclusief de overzijde van de grensstraten, waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan:
a. drie of meer personen, indien de eigenaar niet tevens woonachtig is in de betreffende woning, of
b. twee of meer personen, indien de eigenaar tevens woonachtig is in de betreffende woning.
De (adres…) in Deventer bevindt zich binnen het gemarkeerde gebied, zoals vermeld op de
bij de Huisvestingsverordening gevoegde kaart. Voorheen gold het in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet neergelegde verbod niet voor het gebied waarin de (adres…) zich bevindt.
Artikel 3.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening bepaalt dat het gebruik als kamerverhuurpand, in het gemarkeerde uitbreidingsgebied, zoals dat aantoonbaar bestond op de datum waarop het voornemen tot de gebiedsuitbreiding is bekendgemaakt (peildatum), mag worden voortgezet, indien dit gebruik binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening schriftelijk aan het college is gemeld met daarin ten minste de gegevens zoals genoemd in artikel 2.1, vijfde lid.
Artikel 2.1, vijfde lid, van de Huisvestingsverordening bepaalt welke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om verlening van een omzettingsvergunning dienen te worden overgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat het verbod, zoals neergelegd in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet, alleen betrekking heeft op het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. Het in deze bepaling neergelegde verbod heeft als zodanig geen betrekking op reeds bestaand gebruik van een pand als kamerverhuurpand.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de melding van reeds bestaand gebruik als kamerverhuurpand, conform het bepaalde in artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening, ten onrechte aangemerkt als een aanvraag, in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Op grond van het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet volgt uit de wet dat bestaand gebruik als kamerverhuurpand mag worden voortgezet. Acceptatie van een melding door verweerder is hiervoor niet vereist. Een dergelijke melding kan dan ook niet leiden tot wijziging van de van toepassing zijnde rechten en verplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu een dergelijke melding van reeds bestaand gebruik niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, verweerder ook niet bevoegd was om hierop te beslissen. De door verweerder als aanvraag aangemerkte melding, dat sprake is van reeds bestaand gebruik als kamerverhuurpand, is dan ook ten onrechte met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient, wegens strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 4:5, eerste lid, van de Awb, te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat het besluit in eerste aanleg wordt herroepen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 19 april 2010;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep, welke kosten begroot worden op € 874,--, te betalen
aan eiser;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag