vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 183529 / KG ZA 11-140
Vonnis in kort geding van 19 april 2011
1. [eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. N. Hollander te Groningen,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VIER JAARGETIJDEN ZWOLLE B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. A.J. ter Wee te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s., danwel [gedaagde sub 1] en De Vier Jaargetijden Zwolle worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] huurde van [eiser sub 1] c.s. sinds 15 februari 2009 de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een horecabedrijfsruimte met bovenwoning.
2.2. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte (hierna: de Algemene Bepalingen) van toepassing verklaard. Hierin is opgenomen, voor zover van belang:
"Boetebepaling
7. Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de huurovereenkomst en de in deze algemene bepalingen opgenomen voorschriften, verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250,00 per dag voor elke dag dat huurder in verzuim is. Het vorenstaande laat onverlet het recht van verhuurder op volledige schadevergoeding, voor zover de geleden schade de verbeurde boete overtreft."
"Einde huurovereenkomst of gebruik
10.1.4 Verder wordt het gehuurde opgeleverd geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten, behoorlijk schoongemaakt onder afgifte van alle sleutels, keycards e.d. aan verhuurder. Huurder is verplicht alle zaken die door hem in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht of door hem van de voorgaande huurder of gebruiker zijn overgenomen op eigen kosten te verwijderen. (...)"
2.3. De Vier Jaargetijden Zwolle is een besloten vennootschap waarvan [gedaagde sub 1], via De Vier Jaargetijden Zwolle Holding B.V., enig aandeelhouder en bestuurder is. [gedaagde sub 1] heeft de onroerende zaak onderverhuurd aan De Vier Jaargetijden Zwolle, althans De Vier Jaargetijden Zwolle heeft (mede) het gebruik van de onroerende zaak zonder dat zij met [eiser sub 1] c.s. een contractuele band heeft.
2.4. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 30 november 2010 (zaaknummer 176962 / KG ZA 10-481) is de door [eiser sub 1] c.s. gevorderde ontruiming van de onroerende zaak vanwege een huurachterstand toegewezen. [gedaagde sub 1] c.s. zijn veroordeeld "om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tot ontruiming over te gaan van de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te (8011MC) [plaats], teneinde deze onroerende zaak geheel ontruimd en bezemschoon in de oorspronkelijke staat met overhandiging van alle sleutels ter vrije beschikking van [eiser sub 1] c.s. te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [eiser sub 1] c.s. van € 1.500 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] of DVTZ [voorzieningenrechter: De Vier Jaargetijden Zwolle] in gebreke blijven om volledig aan dit vonnis te voldoen met een maximum van € 50.000".
2.5. Na betekening door [eiser sub 1] c.s. van het vonnis aan [gedaagde sub 1] c.s. op 9 december 2010 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde sub 1] c.s. tot 28 februari 2011 in de onroerende zaak konden blijven en dat zij deze per 1 maart 2011 geheel leeg en ontruimd aan eisers moesten opleveren. Partijen zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst per 1 maart 2011 zal zijn beëindigd. [gedaagde sub 1] c.s. hebben per deze datum de onroerende zaak niet leeg en schoon opgeleverd. Op verzoek van [gedaagde sub 1] hebben [eiser sub 1] c.s. ermee ingestemd dat het pand uiterlijk 11 maart 2011 om 11.00 uur zou worden opgeleverd. Op 12 april 2011 (de dag van de mondelinge behandeling) was de onroerende zaak nog niet door [gedaagde sub 1] c.s. ontruimd.
3.1. [eiser sub 1] c.s. vorderen - uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser sub 1] c.s., zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het bedrag van EUR 5.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om binnen 24 uren na betekening van het vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen termijn, tot ontruiming over te gaan van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te ([postcode]) [plaats], teneinde deze onroerende zaak geheel ontruimd en bezemschoon in de oorspronkelijke staat met overhandiging van alle sleutels ter vrije beschikking van [eiser sub 1] c.s. te stellen, althans om deze onroerende zaak onder inlevering van alle sleutels aan [eiser sub 1] c.s. op deugdelijke wijze op te leveren en om deze te verlaten en verlaten te houden, met machtiging van [eiser sub 1] c.s. om, zo [gedaagde sub 1] c.s. daarmee in gebreke blijven, deze ontruiming zelf op kosten van [gedaagde sub 1] c.s. te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm.
3.2. [gedaagde sub 1] c.s. voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang is voldoende gebleken.
4.2. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter - later oordelende - de vordering tot betaling van de contractuele boete zal toewijzen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4. [eiser sub 1] c.s. hebben hun vordering tot betaling van een bedrag van EUR 5.000,- gegrond op de toepasselijkheid van de artikelen 7 en 10 van de Algemene Bepalingen, aangezien [gedaagde sub 1] de daarin opgenomen verplichtingen ten aanzien van de oplevering van de onroerende zaak schendt.
4.5. Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst per 1 maart 2011 is beëindigd. Anders dan [gedaagde sub 1] heeft betoogd schept artikel 10 van de Algemene Bepalingen ook verplichtingen voor [gedaagde sub 1], gesanctioneerd in artikel 7, die gelden bij en na de beëindiging van de huurovereenkomst. De toepasselijke Algemene Bepalingen gelden derhalve niet alleen zolang de overeenkomst voortduurt; de bepalingen van artikel 10 zien juist op het einde van de overeenkomst.
4.6. Op 11 maart 2011 heeft [gedaagde sub 1] geweigerd de onroerende zaak te ontruimen en de sleutels aan [eiser sub 1] c.s. af te geven, waarna [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] op 17 maart 2011 in gebreke hebben gesteld. Daardoor is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 10 van de Algemene Bepalingen, zodat [eiser sub 1] c.s. aanspraak kunnen maken op de boetes zoals deze volgen uit artikel 7 van die Algemene Bepalingen, terwijl van een risico van onmogelijkheid van terugbetaling aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. niet is gebleken.
Beoordeeld dient te worden vanaf welke datum de boetes verbeurd zijn. De voorzieningenrechter kan [eiser sub 1] c.s. niet volgen in hun standpunt dat voor het verschuldigd zijn van de contractuele boete geen ingebrekestelling noodzakelijk is omdat er een fatale termijn is overschreden. Immers, in artikel 7 van de Algemene Bepalingen is, in afwijking van de wettelijke regeling, opgenomen dat een huurder die zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de Algemene Bepalingen opgenomen voorschriften een boete verbeurt. Dit houdt in dat de boetes pas door [gedaagde sub 1] verbeurd zijn na de ingebrekestelling van 17 maart 2011. Anders dan [eiser sub 1] c.s. hebben gevorderd zal de voorzieningenrechter verbeurde boetes van EUR 250,- per dag toewijzen vanaf 18 tot en met 31 maart 2011, oftewel 14 maal EUR 250,-, zijnde EUR 3.500,-.
4.7. Ten aanzien van hun vordering tot ontruiming hebben [eiser sub 1] c.s. aangevoerd belang te hebben bij deze vordering, hoewel zij met het ontruimingsvonnis van 30 november 2010 al een executoriale titel hebben, omdat de deurwaarder heeft geweigerd het vonnis van 30 november 2010 te executeren. De deurwaarder heeft als reden gegeven dat hij niet bevoegd is om tot executie over te gaan omdat er dwangsommen zijn verbonden aan de veroordeling tot ontruiming.
4.8. De voorzieningenrechter kan de door [eiser sub 1] c.s. gestelde redenering van de deurwaarder niet volgen. In Boek 2, Titel 3, Afdeling 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn de bepalingen opgenomen die zien op gedwongen ontruiming. Uit artikel 555 Rv blijkt allereerst dat voor een gedwongen ontruiming een executoriale titel vereist is. Met het ontruimingsvonnis van 30 november 2010 hebben [eiser sub 1] c.s. een dergelijke executoriale titel in handen, waarmee de gedwongen ontruiming door de deurwaarder kan geschieden, ex artikel 556 lid 1 Rv. Het verbinden van dwangsommen aan de veroordeling tot ontruiming maakt vorenstaande niet anders.
Hoewel de vordering tot ontruiming van [eiser sub 1] c.s. reeds is toegewezen in genoemd vonnis van 30 november 2010 hebben zij, gezien de weigering van de deurwaarder, voldoende belang bij een tweede veroordeling tot ontruiming, zodat deze vordering in beginsel kan worden toegewezen, behalve als in het kader van een belangenafweging anders zou moeten worden geoordeeld.
4.9. [gedaagde sub 1] c.s. hebben als verweer tegen de vordering tot ontruiming aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. geen belang daarbij hebben aangezien zij van Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. (hierna: Grolsch), de beoogde nieuwe huurder van de onroerende zaak, de huur betaald krijgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiser sub 1] c.s. daartegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat zij wel belang hebben bij hun vordering tot ontruiming. Zij hebben aangevoerd dat Grolsch, als nieuwe huurder, de onroerende zaak al per 1 maart 2011 ter beschikking had willen hebben. [eiser sub 1] c.s. willen aan hun verplichtingen ten opzichte van hun nieuwe huurder voldoen, maar doordat zij het huurgenot van de onroerende zaak niet aan Grolsch kunnen verschaffen zolang [gedaagde sub 1] c.s. de onroerende zaak niet hebben ontruimd, schieten [eiser sub 1] c.s. tekort ten opzichte van Grolsch. Daarbij hebben [eiser sub 1] c.s. onweersproken gesteld dat Grolsch volledig achter de vordering tot ontruiming staat en dat ook deze wil dat [gedaagde sub 1] c.s. de onroerende zaak verlaten.
4.10. [gedaagde sub 1] c.s. hebben naar voren gebracht dat zij tezamen met Grolsch en de heer Rob Fikkers in overleg zijn. Dit overleg moet ertoe leiden dat Grolsch de onroerende zaak onderverhuurt aan Fikkers en dat Fikkers De Vier Jaargetijden Zwolle van [gedaagde sub 1] zal overnemen. Dit laatste zal verlopen via een verzoek ex artikel 3:251 BW, inhoudende dat Grolsch de inventaris en handelsnaam van [gedaagde sub 1], althans van diens vennootschap, overneemt, waarna Grolsch die aan Fikkers kan overdragen. [gedaagde sub 1] c.s. hebben er belang bij dat er geen ontruiming plaatsvindt, zodat de overdracht van de inventaris geregeld kan worden. Nu de beschikking in het 3:251-verzoek op 12 april 2011 is afgegeven kan het bovenstaande gerealiseerd worden, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
De voorzieningenrechter is echter met [eiser sub 1] c.s. van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. buiten het overleg tussen [gedaagde sub 1] c.s., Grolsch en Fikkers staan en dat voor de totstandkoming van de drie-partijenovereenkomst ten aanzien van de overdracht van de inventaris en de handelsnaam niet is vereist dat [gedaagde sub 1] c.s. in de onroerende zaak verblijven.
4.11. Nu de belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt zal de vordering sub 2 worden toegewezen, met dien verstande dat niet het primair maar het subsidiair gevorderde zal worden toegewezen. Immers, door genoemde beschikking in het 3:251-verzoek is de eigendom van de in de onroerende zaak aanwezige inventaris overgegaan op Grolsch, zodat [eiser sub 1] c.s. geen belang meer hebben bij hun vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] c.s. om de onroerende zaak geheel ontruimd en bezemschoon ter beschikking van [eiser sub 1] c.s. te stelllen.
4.12. De verzochte machtiging van verzoekster om de ontruiming zonodig zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden afgewezen, nu deze niet op de wet berust.
Zoals reeds onder 4.8 overwogen schrijft artikel 556 lid 1 Rv voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de voorzieningenrechter niettemin verzoekster zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen; in zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 BW. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.13. [gedaagde sub 1] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 108,81
- vast recht 258,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.270,81
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizendvijfhonderd euro) aan verbeurde boetes, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 4 april 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] onder inlevering van alle sleutels aan [eiser sub 1] c.s. op deugdelijke wijze op te leveren en om dat te verlaten en verlaten te houden,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.270,81,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2011.