ECLI:NL:RBZLY:2011:BP9465

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/459
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en onterecht ingevulde urenverantwoordingsstaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Raad van Bestuur van het Kadaster. De ambtenaar, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.C.E. Siebenga-Moggré, had beroep ingesteld tegen een disciplinaire straf van ontslag die hem was opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het frauduleus invullen van urenverantwoordingsstaten, waardoor de ambtenaar de indruk wekte dat hij werkzaamheden had verricht in Emmen, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaar niet had betwist dat hij de urenverantwoordingsstaten niet overeenkomstig de waarheid had ingevuld en dat zijn gedragingen als ernstig plichtsverzuim moesten worden aangemerkt.

De rechtbank overwoog verder dat de ambtenaar had aangevoerd dat zijn handelen niet aan hem kon worden toegerekend vanwege zijn psychische gesteldheid. Echter, het rapport van de psychiater bood onvoldoende grondslag voor deze conclusie. De rechtbank stelde vast dat de ambtenaar, ondanks zijn psychische problemen, in staat was om een bezwaarschrift in te dienen en dat hij zich bewust was van zijn handelen. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim aan de ambtenaar kon worden toegerekend en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan de ernst van de verweten gedragingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de disciplinaire straf van ontslag. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/459
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. J.C.E. Siebenga-Moggré,
en
de Raad van Bestuur van het Kadaster,
gevestigd te Apeldoorn, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft verweerder eiser bij wijze van disciplinaire straf strafontslag verleend.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 10 februari 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 20 januari 2011 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.J.M. van Aken.
Overwegingen
1. In geschil is of verweerder eiser bij wijze van disciplinaire straf strafontslag heeft kunnen verlenen op grond van artikel 9:5, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Kadaster ambtenarenreglement nieuw (hierna: Akarn). Daarbij zijn partijen met name verdeeld over de vraag of de gedraging aan eiser kan worden toegerekend en of het plichtsverzuim, voor zover dat moet worden aangenomen, de opgelegde straf rechtvaardigt.
2. Op grond van artikel 9:4, eerste lid, van het Akarn kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens schuldig maakt aan plichtsverzuim, disciplinair worden gestraft. Op grond van artikel 9:4, tweede lid, van het Akarn omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig wettelijk voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 9:5, eerste lid, aanhef en onder l, van het Akarn behoort ontslag tot de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd.
3. Aan eiser is strafontslag verleend omdat hij, volgens verweerder, de werkzaamheden die hij in het kader van zijn re-integratietraject zou verrichten in Emmen vanaf mei 2009 nimmer heeft verricht, terwijl hij, door het invullen van urenverantwoordingsstaten en door zijn verklaringen, wel de indruk heeft gewekt in Emmen te hebben gewerkt. De urenverantwoordingsstaten zijn dan ook frauduleus ingevuld en als gevolg daarvan is de bezoldiging ten onrechte op 100% gebracht. Verder heeft eiser door deze handelwijze misbruik gemaakt van de zorg die het Kadaster aan eiser heeft verleend en van het vertrouwen dat in eiser is gesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat hij de urenverantwoordingsstaten niet overeenkomstig de waarheid heeft ingevuld, dat hij niet overeenkomstig de waarheid heeft verklaard over zijn werkzaamheden in Emmen en dat als gevolg daarvan de bezoldiging ten onrechte op 100% is gebracht. Die gedraging moet als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn handelen hem niet kan worden toegerekend. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich, na een ziektegeschiedenis en na problemen in de privésituatie, in een kwetsbare positie bevond waarin hij zich niet realiseerde wat er gebeurde. Een zorgvuldig onderzoek door verweerder naar de omstandigheden waarin eiser destijds verkeerde ontbreekt, terwijl daartoe wel alle aanleiding bestond. Eiser verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van rechtbank Haarlem van 17 augustus 2009. Eiser heeft verwezen naar het rapport van psychiater dr. W.H.J. Mutsaers van 10 maart 2010 waaruit blijkt dat eiser – kort weergegeven - in de periode hier van belang ernstig depressief was en dat de slechte werkomstandigheden en ontoereikende begeleiding daar mede debet aan waren. Zijn functioneren werd ernstig belemmerd door negatieve preoccupaties, door geestelijke vertraging, energieverlies, onvermogen om informatie op te nemen en om helder te denken. Eisers gedrag in die periode week onder invloed van de psychiatrische ziekte dusdanig af van wat normaal voor hem was dat dit gedrag hem niet valt aan te rekenen of in ieder geval dat hij de controle over zichzelf kwijt was.
6. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van rechtbank Haarlem niet volgt dat het bestuursorgaan in alle gevallen als deze is gehouden onderzoek te laten uitvoeren. Dat laat onverlet dat er in dit geval voor verweerder aanleiding kon bestaan om nader (medisch) onderzoek te laten verrichten. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder daarvan af heeft kunnen zien. Verweerder was weliswaar bekend met de ziektegeschiedenis van eiser maar de bedrijfsarts heeft in haar verslag van 28 mei 2009 aangeven dat het (ziekte)verzuim van eiser per 1 juli 2009 zou eindigen. Noch in het gesprek van 22 juni 2009, waarin eiser is geconfronteerd met het feit dat hij nimmer in Emmen is verschenen, noch op enig ander moment voordat verweerder tot besluitvorming is overgegaan, heeft eiser kenbaar gemaakt dat de oorzaak van zijn gedrag in deze periode moest worden gezocht in zijn medische situatie. Uit het dossier blijkt wel dat verweerder tijdens de periode van schorsing informatie heeft ingewonnen bij de bedrijfsarts en dat de bedrijfsarts geen enkele twijfel had aan de psychische gesteldheid van eiser toen zij een positief werkhervattingsadvies afgaf. In bezwaar heeft eiser wel aangevoerd dat onderzoek gedaan had moeten worden naar de psychische toestand of het medicijngebruik, maar nu eiser zijn stelling verder niet met (medische) stukken heeft onderbouwd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te laten verrichten. Voor het oordeel dat het besluit op dit punt onzorgvuldig zou zijn voorbereid acht de rechtbank dan ook geen grond aanwezig.
7. De rechtbank overweegt voorts dat om te kunnen oordelen dat het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, aannemelijk zal moeten worden dat eiser in de periode hier van belang vanwege zijn psychische gesteldheid niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan.
Het rapport van dr. Mutsaers biedt voor die conclusie onvoldoende grondslag. Het beeld dat door dr. Mutsaers wordt geschetst is diffuus van aard in die zin dat niet blijkt hoe de gestelde passiviteit van eiser zich verhoudt tot de toch op punten actieve opstelling van eiser. De rechtbank wijst in dit verband op het indienen van het bezwaarschrift van 1 juli 2009 tegen het schorsingsbesluit van 22 juni 2009 en op de inspanningen van eiser die waren gericht op het afwenden van de korting op zijn bezoldiging in verband met langdurige ziekte. Verder staat in het rapport dat eiser in mei 2009 helemaal niet meer begreep in welke situatie hij verzeild was geraakt, terwijl ook wordt vermeld dat bij eiser enorme angsten ontstonden maar dat hij niet naar zijn leidinggevende durfde te gaan omdat hij bang was dat hij helemaal ongeschikt zou worden verklaard, wat er op duidt dat eiser in ieder geval enig besef had van zijn handelen. Uit het rapport blijkt voorts niet dat dr. Mutsaers er mee bekend was dat het handelen van eiser hem financieel voordeel bracht. Ten slotte stelt dr. Mutsaers dat de begeleiding van eiser onvoldoende is geweest, maar hij heeft zich op dat punt niet verstaan met eisers werkgever, dan wel eisers leidinggevenden.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het bevreemdingwekkend is dat de leidinggevenden van eiser niet wisten dat eiser tegen de afspraken in niet in Emmen is verschenen en daarvan blijkens de interne notitie van 10 december 2009 eerst op 18 juni 2009 op de hoogte lijken te zijn geraakt. Dit kan er, gelet op het voorgaande, echter niet toe leiden dat het plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend.
8. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot het oordeel dat het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was eiser hiervoor een disciplinaire straf op te leggen.
9. De rechtbank acht de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van de verweten gedraging. De gezondheidsproblemen, de financiële problemen en het langdurig dienstverband die door eiser zijn aangevoerd als omstandigheden op grond waarvan strafontslag onevenredig moet worden geacht, geven de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. E. Steendijk en mr. J.H.M. Hesseling, rechters, en door de voorzitter en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.