ECLI:NL:RBZLY:2011:BP8587

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1110
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot invaarbeperking voor schepen langer dan 39 meter in de Friese Sluis, Voorstersluis en Ketelsluis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer en de Gedeputeerde Staten van Flevoland. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 29 september 2009, waarbij de Gedeputeerde Staten hebben besloten om vanaf 1 november 2009 een invaarbeperking in te voeren voor schepen langer dan 39 meter in de Friese Sluis, Voorstersluis en Ketelsluis. Dit besluit werd genomen in het kader van de Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland, met als doel het veiligheidsrisico van aanvaringen te minimaliseren.

Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.J. van Dam, stelden dat het besluit van verweerder een verkeersbesluit is en dat zij derhalve ontvankelijk zijn in hun bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit door verweerder als een algemeen verbindend voorschrift werd beschouwd, wat volgens de eisers onterecht was. De rechtbank oordeelde dat het besluit niet als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, omdat het geen zelfstandige normstelling inhoudt.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 31 mei 2010, en gelastte verweerder om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die in totaal zijn begroot op € 874,-- voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1110
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
1. De Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer,
2. eiser te woonplaats,
3. eiser te woonplaats,
eisers,
gemachtigde: mr. M.J. van Dam , advocaat te Capelle aan den IJssel,
en
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
verweerder.
gemachtigde: mr. drs. M.M.H. Brinke-Schulte,
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft verweerder besloten:
1. vanaf 1 november 2009 de invaarbeperking in de Friese Sluis, Voorstersluis
en Ketelsluis voor schepen langer dan 39 meter te effecturen;
2. dit als nadere regel vast te leggen in het kader van de Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland (verder: de
Verordening).
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 31 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Namens eisers is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 25 januari 2011 behandeld.
Eiser (…) en gemachtigde van eisers zijn verschenen. Voor verweerder waren aanwezig de gemachtigde, vergezeld door drs. K.E. van der Wielen en drs. ir. A.W. Valkhof, beiden werkzaam op de afdeling Wegen, Verkeer en Vervoer.
Overwegingen
2.1. Artikel 9:9, eerste lid sub a van de Verordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten
voor door hen aangewezen scheepvaartwegen regels kunnen stellen voor lengte, breedte en diepgang voor schepen.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat het bestreden besluit door verweerder is ingegeven door het veiligheidsrisico, dat is gemoeid
met het vanaf open water laten invaren van de Friese Sluis, de Voorstersluis en de Ketelsluis door schepen die langer zijn dan 39 meter. Het risico op aanvaring van de sluisdeuren (en daarmee overstroming) wordt daardoor geminimaliseerd. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de kans daarop in Flevolands relatief groot is, aldus verweerder.
Verweerder heeft het door eisers ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat het besluit van 29 september 2009 als een algemeen verbindend voorschrift wordt beschouwd. Dit besluit geldt naar het oordeel van verweerder als een zelfstandige norm,
die voor een ieder geldt, die gebruik wil maken van de betreffende vaardoorgangen.
Het betreft geen besluit waarbij de Verordening toepasbaar is verklaard ten aanzien van een naar tijd, plaats en/of object concrete situatie.
Namens eisers is aangevoerd dat het besluit van 29 september 2009 een verkeersbesluit en daarmee of in ieder geval een concretiserend besluit van algemene strekking is.
2.2. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
In haar vergadering van 31 oktober 2006 heeft verweerder besloten de Voorstersluis af te sluiten voor schepen tussen de 39,5 en 49,5 meter met een overgangstermijn van 1 jaar voor bestaande vergunninghouders/gebruikers.
Tevens heeft verweerder op deze datum besloten de afsluiting van de Friese Sluis te laten afhangen van de mogelijkheid tot verlening van (rijks-)subsidie voor een aanvaarbeveiliging.
Voor wat betreft de uitvoering van genoemde besluiten is in het terzake opgemaakte collegevoorstel aangegeven dat na de besluiten een breed uitgezet verkeersbesluit moet worden genomen en uitgezet om bezwaarden in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken. De rechtbank stelt vast dat aan deze uitvoering geen gevolg is gegeven.
In haar vergadering van 29 september 2009 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Ter uitvoering van dit besluit heeft verweerder een persbericht uitgebracht en is het besluit gepubliceerd in het blad Schuttevaer en in een regionaal blad voor de Noordoostpolder/Urk. Tenslotte zijn de betreffende beroepsvaartschippers en hun klanten (bedrijven in Emme-loord) schriftelijk van het genomen besluit op de hoogte gesteld.
2.3 De rechtbank stelt vast dat de invaarbeperking van genoemde sluizen is gebaseerd op artikel 9:9 van de Verordening en dat de aanwijzing van deze sluizen het rechtsgevolg heeft dat voor schepen langer dan 39 meter een invaarbeperking geldt. Hoewel verweerder voor wat betreft de uitvoering heeft volstaan met een persbericht en er kennelijk geen verkeers-teken zal worden aangebracht, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 29 september 2009 het karakter heeft van een verkeersbesluit en op grond hiervan appellabel is te achten.
Ingevolge de Scheepvaartverkeerswet geschiedt regulering van het scheepvaartverkeer
in de vorm van verkeersbesluiten waarmee, met inachtneming van hetgeen het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs), alsmede het Binnenvaartpolitie-reglement bepalen, verkeerstekens kunnen worden aangebracht in of langs vaarwegen.
Deze verkeerstekens kunnen de instelling dan wel opheffing van een gebod of verbod inhouden. Daarnaast is het mogelijk om bekendmakingen te doen met dezelfde strekking
als een verkeersteken. (artikel 1 sub b Babs) Op die manier kunnen voor het gehele beheergebied de geboden en verboden worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel,
dat het op 29 september 2009 door verweerder in haar vergadering genomen besluit aangemerkt kan worden als een dergelijke bekendmaking.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het concreet benoemen van sluizen waarvoor een invaarbeperking geldt, niet als een algemeen verbindend voorschrift kan worden beschouwd, omdat het geen zelfstandige normstelling inhoudt.
Verweerder heeft de bezwaren van eisers tegen het besluit van 29 september 2009 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Aangezien namens eisers is verzocht om een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase op grond van artikel 7:15 van de Awb, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar. Deze kosten worden begroot op € 874,-- ( 1 punt voor het bezwaarschrift + 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting x € 437,-- x wegingsfactor 1).
De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tevens veroordelen in de kosten die eisers gezamenlijk in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 437,-- x wegingsfactor 1).
Beslist dient te worden als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 mei 2010;
- gelast verweerder met nachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van
eisers te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, tot
op heden begroot op een totaalbedrag van € 874,--, te betalen door verweerder aan eisers;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep hebben moeten maken, tot
op heden begroot op een totaalbedrag van € 874,--, te betalen door verweerder aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag