ECLI:NL:RBZLY:2011:BP7023

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.601469-07 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke vernieling van elektriciteitswerk met levensgevaar voor anderen

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke vernieling van een elektriciteitswerk, die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De zaak kwam voort uit een woningbrand op 11 juli 2007 in Almere, waarbij een wietplantage werd aangetroffen. De verdachte had de zegels van de meterkast verbroken en een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt, waardoor de hoofdbeveiliging was verzwaard van 3 x 25A naar 3 x 35A. Dit leidde tot een situatie waarin de minimale veiligheidsvoorschriften niet meer gewaarborgd waren, wat levensgevaar opleverde voor de bewoners van de woning en de omliggende huizen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk elektriciteit had weggenomen en dat er sprake was van levensgevaar door de aanpassingen aan de elektrische installatie. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van twee dagen op, met inachtneming van het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit. De rechtbank besloot ook over het beslag op de in beslag genomen goederen, waarbij enkele goederen aan de rechtmatige eigenaren werden geretourneerd en andere aan het verkeer werden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.601469-07 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
blijkens de gemeentelijke basisadministratie niet als ingezetene ingeschreven,
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Op 11 januari 2011 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Lieftink, advocaat te Almere. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 300 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2006 tot 11 juli 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 112.846 kWh aan elektriciteit, in elk geval een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan N.V. Continuon Netbeheer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2006 tot en met 11 juli 2007 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk een electriciteitswerk, te weten een zogenaamd elektriciteitsmeter, voor de stroomvoorziening in de woning gelegen aan de [adres] heeft vernield en/of beschadigd en/of een stoornis in de gang en/of in de werking van die elektriciteitsmeter en/of voor de stroomvoorziening heeft veroorzaakt, en/of een ten opzichte van die zogenaamde elektriciteitsmeter en/of die stroomvoorziening genomen veiligheidsmaatregel(en) heeft verijdeld, door toen opzettelijk de elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om te leiden en/of de hoofdbeveiliging te verzwaren, waardoor brand is ontstaan (in een transformator) in die woning, zodanig dat daardoor gemeen gevaar voor (de inventaris van) die woning en/of belendende woningen is ontstaan en/of levensgevaar voor een of meer in die woning en/of in die belendende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand het navolgende vast.
Op 11 juli 2007 kwam er een melding binnen dat er een woningbrand woedde in het perceel aan de [adres] in Almere. Ter plaatse zagen verbalisanten dat er brand was op de zolderruimte. De bevelvoerder van de brandweer meldde dat er zich op de zolderverdieping een wietplantage bevond, waarbij de elektriciteit buiten de meter om was afgetapt. De wietplantage was bijna volledig afgebrand. Met instemming van [naam zoon], de zoon des huizes is de woning door de technische en financiële recherche onderzocht.
Continuon Netbeheer heeft op 20 juli 2007 aangifte gedaan van diefstal van 112.846 kWh aan elektriciteit. Uit onderzoek bleek dat de zegels van de huisaansluitkast waren verbroken en dat er een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. De hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie was verzwaard van contractwaarde 3 x 25A naar 2 x 35A.
Nader onderzoek heeft geleid tot de aanhouding van verdachte en medeverdachten [naam zoon] en [naam partner].
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 januari 2011 een bekennende verklaring afgelegd.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van al hetgeen ten laste is gelegd veroordeeld wordt. Hij heeft daartoe voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte, het feit dat er een verbrande hennepplantage is aangetroffen en de aangifte van Continuon Netbeheer. Voor het onder 3. ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat het illegaal aanleggen van een elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om in combinatie met het houden van een hennepplantage gevaarzettend is. Dit gevaar heeft zich gerealiseerd in de vorm van de brand die gewoed heeft op 11 juli 2007.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1. en 2. ten laste gelegde gerefereerd. Voorts heeft hij vrijspraak bepleit voor het onder 3. ten laste gelegde. Primair vanwege het feit dat er is niet aangetoond dat er een causaal verband is tussen de vernieling in de meterkast en de ontstane brand op de zolderverdieping in de woning aan de [adres] in Almere. De oorzaak van de brand kan immers heel goed gelegen zijn in een defect in de transformatoren of een fout in het verzorgingsproces. Subsidiair vanwege het ontbreken van levensgevaar.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Salduz
Naar opvatting van de verdediging dient te worden geconcludeerd dat het ontbreken van rechtsbijstand voorafgaande en tijdens de politieverhoren van verdachte op 18 en 19 juli 2007 een inbreuk is op artikel 6 EVRM en in het licht van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering een dusdanig ernstige schending met zich meebrengt, dat tot uitsluiting van deze politieverklaringen van verdachte dient te worden overgegaan.
De rechtbank overweegt dat niet blijkt dat verdachte tijdens deze verhoren is gewezen op het recht te worden bijgestaan door een raadsman. Er kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van dit consultatierecht.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat de verhoren van verdachte van 18 en 19 juli 2007 verklaringen betreffen die tot stand zijn gekomen in strijd met art. 6 EVRM en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Hennep
Gelet op het feit dat er wegens de door de brand verwoeste hennepplantage geen technisch onderzoek mogelijk was naar aanwezigheid van THC in de planten, stelt de rechtbank aan de hand van de verklaring van medeverdachte [naam zoon] en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2011 vast dat er voorafgaand aan de brand ongeveer 300 hennepplanten in de woning aan de [adres] in Almere stonden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2011 heeft verklaard dat hij tezamen en in vereniging met medeverdachte [naam partner] op 11 juli 2007 in de woning aan de [adres] in Almere hennepplanten aanwezig had, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar het aantreffen van de verbrande hennepplantage in de woning, de bekennende verklaring van verdachte, alsmede de verklaring van medeverdachte [naam zoon].
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2. ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2011 heeft verklaard dat hij in de periode van 1 juni 2006 tot 11 juli 2007 elektriciteit middels een illegale aansluiting heeft weggenomen, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar de aangifte van Continuon Netbeheer en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Continuon Netbeheer heeft aangifte gedaan van diefstal van stroom. In deze aangifte is tevens vermeld dat de zegels van de huisaansluitkast waren verbroken en dat er aan de onderzijde een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hierdoor werd de hennepplantage voorzien van elektriciteit. Om dit te bewerkstellingen was de hoofdbeveiliging verzwaard van contractwaarde 3 x 25A naar 3 x 35A.
Door deze handelswijze is er niet voldaan aan de norm NEN 1010. Deze norm beschrijft de minimale voorschriften waaraan een elektrische installatie moet voldoen om de veiligheid te kunnen waarborgen. Manipulatie aan de installatie of het verzwaren van de contractwaarde betekent dat er bij overbelasting of kortsluiting een te trage of zelfs onveilige afschakeling plaats vindt. Dit levert een verhoogd brandgevaar op.
Deze constatering wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen d.d.11 juli 2007 waarin wordt vermeld dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door kortsluiting.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij sinds juli 2006 een hennepplantage had op de zolderverdieping in de woning aan de [adres] in Almere en dat deze plantage voorzien werd door een illegale stroomvoorziening heeft verdachte gezien het hiervoor overwogene de aanmerkelijke kans aanvaard dat gemeen gevaar voor goederen kon ontstaan. De rechtbank is in tegenstelling tot de verdediging ook van oordeel dat er sprake was van levensgevaar voor personen in de woning dan wel in de belendende woningen. Ter terechtzitting van 11 januari 2011 is namelijk duidelijk geworden dat de woning aan de [adres] zich in een blok van vijf huizen bevindt. Het ontstaan van brand in één van deze woningen levert naar het oordeel van de rechtbank een bedreigende situatie voor de belendende woningen en daarmee levensgevaar op voor de personen die zich in deze woningen bevinden.
De door de verdediging aangevoerde mogelijkheid dat de brand niet is ontstaan door de aanpassingen aan de installatie kan aan het vorenstaande oordeel niet afdoen. De vraag die op grond van artikel 161bis van het Wetboek van Strafrecht beantwoord moet worden is immers niet of er een verband bestaat tussen de aanpassingen aan de installatie en de ontstane brand maar of er een verband bestaat tussen de aanpassingen aan de installatie en het gevaarzettende karakter ervan. Dat daarvan sprake was blijkt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 11 juli 2007 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 300 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
in de periode van 01 juni 2006 tot 11 juli 2007 in de gemeente Almere, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 112.846 kWh aan elektriciteit, toebehorende aan N.V. Continuon Netbeheer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
in de periode van 01 juni 2006 tot en met 11 juli 2007 in de gemeente Almere, opzettelijk een electriciteitswerk, te weten een zogenaamd elektriciteitsmeter, voor de stroomvoorziening in de woning gelegen aan de [adres] heeft vernield en een stoornis in de gang of in de werking van die elektriciteitsmeter heeft veroorzaakt door toen opzettelijk de elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om te leiden en de hoofdbeveiliging te verzwaren, zodanig dat daardoor gemeen gevaar voor de inventaris van die woning en belendende woningen is ontstaan en levensgevaar voor een of meer in die woning en in die belendende woningen aanwezige personen, te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet.
Feit 2:
Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Opzettelijk vernielen van een electriciteitswerk en een stoornis in de gang of in de werking van een elektriciteitswerk veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 161bis van het Wetboek van Strafrecht.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, te veroordelen tot 2 (twee) dagen gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest, zoals bepaald in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging nadrukkelijk het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit in ogenschouw. Het telen van de hennepplanten heeft in de periode van juni 2006 tot en met juli 2007 plaatsgevonden, terwijl verdachte eerst in december 2010 door het openbaar ministerie is gedagvaard. Dit terwijl er geen duidelijke redenen zijn aangegeven noch gebleken waarom deze zaak – welke niet omvangrijk is en waarin het eindproces-verbaal reeds was gesloten op 8 mei 2008 - niet eerder aan de rechtbank is voorgelegd dan thans is geschied.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval en het grote tijdsverloop sinds de bewezen verklaarde feiten, het opleggen van straf anders dan die welke verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geen strafrechtelijk doel meer dient en zal zij een straf conform de eis van de officier van justitie opleggen.
9 BESLAG
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen horloges, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 2, 3, 4, 6 en 7 aan het verkeer onttrokken dienen te worden. De sloten (zijnde de nummers 9 en 10) kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De zonnebril en de administratie (zijnde de nummers 11 en 12 op de beslaglijst) dienen bewaard te worden ten behoeve van respectievelijk de rechthebbende en het dossier.
De raadsman heeft aangaande het beslag opgemerkt zich te kunnen verenigen met de gevorderde onttrekking aan het verkeer van de horloges. De zonnebril kan geretourneerd worden aan medeverdachte [naam zoon], de sloten aan verdachte en de administratie aan medeverdachte [naam partner].
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen horloges dienen te worden onttrokken aan het verkeer omdat het imitatievoorwerpen betreffen en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De onder verdachte in beslag genomen sloten, zonnebril en administratie dienen geretourneerd te worden aan de rechtmatige eigenaren, respectievelijk verdachte (sloten), medeverdachte [naam zoon] (zonnebril) en medeverdachte [naam partner] (administratie).
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36a, 36b, 47, 91, 161bis en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- beslist dat de in beslag genomen horloges op de beslaglijst genoemd onder de nummers
2, 3, 4, 6 en 7 onttrokken worden aan het verkeer;
- beslist dat de in beslag genomen administratie op de beslaglijst genoemd onder nummer 12 geretourneerd wordt aan medeverdachte Hellemans;
- beslist dat de in beslag genomen sloten op de beslaglijst genoemd onder de nummers 9 en 10 geretourneerd worden aan de rechtmatige eigenaar, te weten verdachte;
- beslist dat de in beslag genomen zonnebril op de beslaglijst genoemd onder nummer 11 geretourneerd wordt aan de rechtmatige eigenaar, te weten medeverdachte [naam zoon].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. A. van Maanen en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011.
Mr. Van Maanen voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.