ECLI:NL:RBZLY:2011:BP6910

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/228
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van ambtenaar bij gemeente Zwolle na herplaatsingstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.P.E.M. Pover, had beroep ingesteld tegen het besluit van 31 augustus 2009, waarbij hem eervol ontslag werd verleend per 1 september 2009. Dit ontslag was gebaseerd op artikel 8:8 van de Collectieve en lokale arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/LAR) van de gemeente Zwolle, en de eiser ontving een ontslaguitkering op basis van artikel 10d:4 van dezelfde regeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 1997 in dienst trad bij de gemeente Zwolle en door verschillende functies en herplaatsingstrajecten is gegaan, waarbij hij uiteindelijk in 2009 eervol ontslag kreeg. De eiser had aangevoerd dat hij kampt met ernstige vermoeidheidsklachten en dat het college niet redelijkerwijs tot ontslag had mogen overgaan. Hij stelde ook dat hij niet adequaat was begeleid in het vinden van een nieuwe functie, zowel intern als extern.

De rechtbank oordeelde dat het college op het advies van de bedrijfsarts mocht afgaan, die had geconstateerd dat de eiser arbeidsgeschikt was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om te werken of dat er geen passende interne vacatures waren. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de eiser per 1 september 2009 ontslag te verlenen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/228
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. A.P.E.M Pover, advocaat te Meppel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft verweerder aan eiser per 1 september 2009 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/LAR (Collectieve en lokale arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Zwolle) en hem een ontslaguitkering toegekend ingevolge artikel 10d:4 van de CAR/LAR.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 5 januari 2010 ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 24 november 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.N.T.J. Adriaans en mr. R. de Graaf, ambtenaren van de gemeente Zwolle.
Overwegingen
Op 1 december 1997 is eiser aangesteld bij de gemeente Zwolle en gaan werken bij de afdeling Financiën van de Bestuursdienst, sectie Centrale Invordering. Per 1 augustus 2000 is eiser uit deze functie wegens onvoldoende functioneren ontslagen en per dezelfde datum geplaatst in de personeelspool voor de duur van twee jaar. Tegelijkertijd is eiser op tijdelijke basis tewerkgesteld bij de sector Welzijn (afdeling Financiën en Control, sectie Financiële administratie). Na afronding van een reorganisatie is eiser per 1 januari 2002 structureel geplaatst bij het Bedrijfsbureau van het Expertisecentrum in de functie medewerker planning en control B (schaal 7). Op 14 januari 2005 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en het afdelingshoofd Bedrijfsondersteuning over het functioneren van eiser en de gespannen samenwerkingsverhoudingen in het team, waarna geconcludeerd werd tot overplaatsing van eiser over te gaan. Bij brief van 30 maart 2007 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat getracht zal worden hem buiten de gemeente te herplaatsen in een functie die overeenkomt met het type functie medewerker planning en control A en dat eiser hierin begeleid zal worden door het loopbaancentrum. In een op 17 april 2007 gehouden gesprek heeft eiser aangeven zich tot doel te hebben gesteld binnen een half jaar tot één jaar een baan buiten de gemeente Zwolle te vinden. Bij brief van 28 juni 2007 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij de optie van herplaatsing binnen de gemeente Zwolle open wil houden.
Vanaf 3 oktober 2007 is eiser in de functie van medewerker Crediteurenadministratie als uitzendkracht gaan werken bij Vitens. Vitens heeft besloten het uitzendcontract na 29 augustus 2008 niet te verlengen noch eiser in vaste dienst te nemen vanwege bij eiser bestaande vermoeidheidsklachten. Bij brief van 3 september 2008 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de laatste fase wordt opgestart van het doorgelopen herplaatsingstraject.
Bij brief van 22 juni 2009 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen hem per 1 september 2009 eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/LAR. Op 16 juli 2009 heeft eiser zich ziek gemeld in verband met vermoeidheids-klachten. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals in de vorige rubriek is weergegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan ontslag plaatsvinden op een bij het ontslagbesluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in de vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd. Artikel 10d:4 van de CAR/UWO, lid 1, bepaalt dat voor de ambtenaar, die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, het college een passende regeling treft.
Door eiser is – samengevat – aangevoerd, dat hij kampt met ernstige vermoeidheidsklachten zodat verweerder redelijkerwijs niet tot het ontslag heeft mogen overgaan. Voorts is eiser niet gewezen op passende interne vacatures en is hij op geen enkele wijze begeleid in het aanvaarden of invullen van interne vacatures. Tevens heeft eiser aangevoerd dat verweerder volledig heeft verzaakt als het gaat om het opzetten van een adequate begeleiding van hem met betrekking tot het invullen van externe vacatures. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder nimmer acht heeft geslagen op de oorzaak van zijn uitvallen, terwijl dit aantoon-baar heeft gelegen aan het conflict dat er bestond tussen hem en een collega. Tenslotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder met hem geen passende maatwerkregeling op de voet van artikel 10d:4 lid 2 CAR/LAR heeft getroffen.
Bij de al genoemde brief van 3 september 2008 heeft verweerder verslag gedaan van een op 25 augustus 2008 met eiser en zijn voormalige gemachtigde gehouden gesprek, waarbij aan eiser is meegedeeld dat hij inmiddels arbeidsgeschikt is en dat de laatste fase wordt opgestart van het doorgelopen herplaatsingtraject welke geheel in het teken zal staan van het vinden van een passende nieuwe functie. Als einddatum van deze fase heeft verweerder 1 september 2009 vastgesteld en afgesproken is dat verweerder eiser in deze fase zal faciliteren bij het vinden van een baan buiten de gemeente Zwolle, middels het inzetten van USG Restart Zwolle (verder: USG Restart). Ook zullen interne passende functies worden aangeboden, waarbij de kanttekening is gemaakt dat, gezien de voorgeschiedenis van eiser bij de gemeente Zwolle, de kans op een succesvolle voortzetting van zijn loopbaan bij de gemeente als zeer gering moet worden ingeschat. Voorts is eiser meegedeeld dat hij een separaat besluit ontvangt waarin deze einddatum wordt gekoppeld aan het voornemen hem – met toepassing van artikel 8:8 CAR/LAR – te ontslaan per 1 september 2009, indien hij dan nog geen andere baan heeft gevonden. Eiser heeft de brief van 3 september 2008 voor akkoord ondertekend.
Gezien de ondertekening door eiser van genoemde brief van 3 september 2008 is ook de rechtbank van oordeel dat de inhoud van deze brief als uitgangspunt mag worden genomen voor het vervolgtraject dat uiteindelijk met het besluit van 31 augustus 2009 is afgerond.
In de brief van 3 september 2008 is uitgegaan van arbeidsgeschiktheid van eiser op dat moment, terwijl de bedrijfsarts naderhand op 12 augustus 2009 heeft geadviseerd dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ten opzichte van herplaatsingsactiviteiten die het laatste jaar van eiser gevraagd zijn of werkzaamheden zoals eiser deze tot 1 september 2008 bij Vitens heeft uitgevoerd. Eiser heeft zich niet met dit advies kunnen verenigen en een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Eiser heeft op de op 14 december 2009 gehouden hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften verklaard dat het oordeel van het UWV min of meer hetzelfde luidde als dat van de bedrijfsarts.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op het advies van de bedrijfsarts – die bij het geven van zijn advies beschikte over de brief van 4 augustus 2009 van de behandelend internist T. Wijlhuizen van het Vermoeidheidscentrum - heeft mogen afgaan. Daarbij komt dat voor de rechtbank niet is komen vast te staan dat eiser in de periode september 2008-september 2009 heeft aangegeven dat hij door zijn vermoeidheidsklachten niet in staat was tot werken of het doen van activiteiten in verband met het verkrijgen van werk. Ook heeft eiser in 2008 zijn MBA-opleiding met succes afgerond en is er in de door USG Restart gegeven terugkoppelingen geen melding gemaakt van problemen met het nakomen door eiser van afspraken of het uitvoeren van opdrachten vanwege vermoeidheids-klachten. Zo is in de rapportage van 27 mei 2009 vermeld dat eiser veel tijd steekt in het solliciteren en dat hij daarnaast is begonnen met een cursus boekhouden via de LOI op basis van thuisstudie.
Het standpunt van eiser dat hij niet is gewezen op passende interne vacatures en op geen enkele wijze is begeleid in het aanvaarden of invullen van interne vacatures, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit de brief van 3 september 2008 blijkt immers dat de afspraak is gemaakt dat interne functies zouden worden aangeboden, doch dat daarbij wel de kanttekening is gemaakt dat gezien de voorgeschiedenis van eiser bij de gemeente Zwolle, de kans op een succesvolle voortzetting van zijn loopbaan bij de gemeente als zeer gering moet worden ingeschat. Eiser heeft ook zelf in beroep geen functies genoemd welke naar zijn oordeel passend voor hem waren en die hem hadden kunnen worden aangeboden.
Dat verweerder volledig zou hebben verzaakt als het gaat om het opzetten van een adequate begeleiding van eiser met betrekking tot het invullen van externe vacatures, kan de rechtbank niet plaatsen. Uit de stukken blijkt immers dat eiser en verweerder reeds vanaf het voorjaar 2006 bezig zijn geweest met herplaatsingsactiviteiten. Deze waren in eerste instantie intern gericht maar later met name extern. Daarnaast heeft verweerder eiser gefaciliteerd bij het vinden van een baan buiten de gemeente Zwolle, middels het inzetten van USG Restart.
De stelling van eiser dat verweerder nimmer acht heeft geslagen op de oorzaak van zijn uitvallen, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen. De rechtbank verwijst in dit verband met name naar de inhoud van de brief van 28 juni 2007, waarin eiser zelf heeft aangegeven dat hij met verweerder op 31 januari 2007 tot overeenstemming is gekomen van een mediationtraject af te willen zien. Voor de stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat de poging tot mediation slechts zou zijn gestrand omdat beide partijen hier geen heil in zagen, heeft de rechtbank geen steun kunnen vinden.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiser dat verweerder met hem geen passende maatwerkregeling heeft getroffen, evenmin doel treft. Zo is in de brief van 22 juni 2009 aangegeven dat indien het ontslag moet worden geëffectueerd, eiser in aanmerking komt voor een ontslaguitkering die gelijk is aan het totaal van de uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de regelingen inzake bovenwettelijke uitkeringen. Vervolgens heeft op 11 augustus 2009, in aanwezigheid van de toenmalige raadsman van eiser, het zienswijzegesprek plaatsgevonden, zodat eiser wel degelijk in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze ten aanzien van de voorgenomen ontslaguitkering naar voren te brengen. Overigens heeft eiser noch in het bezwaarschrift, noch tijdens de hoorzitting en ook niet ter zitting van de rechtbank, inhoudelijke argumenten gericht tegen de toegekende ontslaguitkering naar voren gebracht.
Alles overziende heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten om eiser met ingang van 1 september 2009 ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO te verlenen.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Banda, voorzitter, mr Szauer-Bos en mr.J.H.M. Hesseling, rechters, en door de voorzitter en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.