RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1045
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
gevestigd te Zwolle, verweerder.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder eiser ontslag verleend met toepassing van artikel B9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (hierna: CAP) wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie uit andere hoofde dan ziekte of gebreken. Bij brief van 24 juni 2008 is daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid de bezoldiging van eiser met ingang van 5 juli 2008 gestaakt. Daartegen is bij brief van 15 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
De bezwaren zijn bij besluit van 17 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 20 januari 2011 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kolijn-van de Merwe. Verder is verschenen drs. E. Jungerius, hoofd eenheid Facilitaire Dienstverlening van de Provincie Overijssel.
1. In geschil is of:
- verweerder de bezoldiging van eiser heeft kunnen staken;
- verweerder eiser ontslag heeft kunnen verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de
functie uit andere hoofde dan ziekte of gebreken.
Ten aanzien van het staken van de bezoldiging
2.1 Verweerder heeft de bezoldiging van eiser bij besluit van 4 juli 2008 gestaakt met ingang van 5 juli 2008, omdat eiser geen volledige medewerking heeft verleend aan het geneeskundig onderzoek. Eiser heeft volgens verweerder geen volledige medewerking verleend omdat hij het onderhoud met de bedrijfsarts op 3 juli 2008 voortijdig heeft afgebroken. Daardoor heeft de bedrijfsarts zich geen oordeel kunnen vormen over de vraag of eiser nog ziek was of niet.
2.2 Eiser heeft niet betwist dat hij is weggelopen bij het onderhoud met de bedrijfsarts maar heeft aangevoerd dat hij zich in een hele moeilijke privésituatie bevond, zodat dit hem niet kan worden toegerekend. Eiser heeft in dit verband verwezen naar de verklaringen van D.J. Schakel van 23 september 2008 en D.C. van der Worp – Dijkstra van 4 augustus 2008, naar het rapport van dr. C.J.F. Kemperman van 17 augustus 2009 en naar het advies van de bezwaaradviescommissie en zich op het standpunt gesteld dat verweerder dit advies ten onrechte niet heeft gevolgd.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser in beginsel het protocol ziek- en herstelmelding dient na te leven. Dat brengt mee dat eiser zich aan de oproepen van de bedrijfsarts dient te houden en deze in de gelegenheid dient te stellen zich een medisch oordeel te vormen. Noch uit de verklaringen van de heer Schakel en mevrouw Van der Worp, noch uit de rapportage van dr. Kemperman volgt dat het verschoonbaar is dat eiser zich niet aan de ziekteverzuimregels heeft gehouden.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op dit standpunt heeft kunnen stellen. Zowel dr. Kemperman als de heer Schakel als mevrouw Van der Worp hebben zich niet uitgelaten over de vraag of eiser medisch niet in staat was het onderhoud met de bedrijfsarts voort te zetten. Eiser heeft verder geen deskundigenrapporten overgelegd waaruit blijkt dat zijn gedrag verschoonbaar was. Dat de bezwaaradviescommissie tot een ander oordeel is gekomen maakt dat niet anders. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien het bezwaaradvies op dit punt te volgen.
2.5 Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat het besluit voor zover dat ziet op het staken van de bezoldiging geen stand kan houden. Het beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
Ten aanzien van het ontslag
3.1 De rechtbank overweegt vooreerst dat verweerder eisers functioneren in de jaren 2005, 2006 en 2007 als onvoldoende heeft beoordeeld. Tegen de beoordeling van 2005 is geen rechtsmiddel aangewend. Het door eiser tegen de beoordeling over 2006 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard en daartegen heeft eiser geen beroep ingesteld. Ook tegen de beoordeling over 2007 is geen rechtsmiddel aangewend. Daarmee staat het disfunctioneren van eiser in de genoemde periodes vast.
3.2 Verweerder heeft in het disfunctioneren van eiser aanleiding gezien hem te ontslaan met toepassing van artikel B9, aanhef en onder h, van de CAP.
3.3 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn disfunctioneren werd veroorzaakt door zijn psychische toestand en dat hij daarom niet kon worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie uit andere hoofde dan ziekte of gebreken. Eiser heeft verwezen naar het rapport van dr. Kemperman en naar het advies van de bezwaaradviescommissie, dat ten onrechte niet door verweerder is gevolgd.
3.4 De rechtbank overweegt dat daar waar het gaat om ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie uit andere hoofde dan ziekte of gebreken én de ambtenaar zich op het standpunt stelt dat deze ongeschiktheid voortvloeit uit zijn medische situatie, allereerst dient te worden beoordeeld of er aanwijzingen voorhanden zijn dat de ongeschiktheid van de ambtenaar (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte, en of deze aanwijzingen maken dat nader onderzoek naar een eventuele medische oorzaak aangewezen is. Als een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd moet vervolgens op basis van de resultaten van dat onderzoek worden beoordeeld of daaruit volgt dat het onvoldoende functioneren van de ambtenaar in overwegende mate is veroorzaakt door ziekte of gebrek.
3.5 De rechtbank stelt vast dat verweerder in de door eiser opgeworpen omstandigheden aanleiding heeft gezien een (medisch) deskundige advies te laten uitbrengen. In het hierboven reeds aangehaalde rapport van dr. Kemperman wordt geconcludeerd dat de klachten beide invloed lijken te hebben gehad op het functioneren in arbeid in genoemde periode. De termen ‘klachten’, ‘invloed’ en ‘lijken’ sluiten onvoldoende aan bij de toetsingsmaatstaf zoals die hiervoor is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het advies van Kemperman daarmee onvoldoende grondslag biedt om te kunnen vaststellen of het niet voldoende functioneren een medische oorzaak heeft. Dat kan aan verweerder worden toegerekend. Immers, blijkens de vraagstelling van verweerder is het onderzoek niet specifiek gericht geweest op de hier aan de orde zijnde vraag of het disfunctioneren van eiser in overwegende mate werd veroorzaakt door ziekte of gebrek.
Het voorgaande brengt mee dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berust. Het bestreden besluit kan, nu het aldus is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, niet in stand blijven.
3.6 De rechtbank ziet aanleiding om, ter bevordering van een definitieve beslechting van het aan haar voorgelegde geschil, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder dient daartoe aan dr. Kemperman de volgende nadere vragen te stellen:
1. In uw rapport geeft u aan dat over de jaren 2005, 2006 en 2007 psychische en psychiatrische klachten zijn
gerapporteerd. Zijn de klachten in deze periode (of een door u te benoemen deel daarvan) te duiden als een
ziekte of een gebrek?
2. Zo ja, is aannemelijk dat deze ziekte of dit gebrek in overwegende mate het disfunctioneren van eiser in de
jaren 2005, 2006 en 2007 (of een deel van dat tijdvak) heeft veroorzaakt?
Verweerder dient op grond van de antwoorden op deze vragen nader te beslissen op het bezwaar van eiser. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank acht deze termijn, gelet op het feit dat dr. Kemperman eiser reeds uitgebreid heeft onderzocht, niet onredelijk.
De rechtbank verzoekt verweerder om zo spoedig mogelijk aan haar kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen.
Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervoor heeft overwogen geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
3.7. De rechtbank neemt thans nog geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten.
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het in rechtsoverweging 3.5
genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de rechtbank, zulks
met inachtneming van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.6 heeft overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. E. Steendijk en mr. J.H.M. Hesseling, rechters, en door de voorzitter en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.