ECLI:NL:RBZLY:2011:BP6614

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180992 / KG ZA 11-20
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en onrechtmatige concurrentie in kort geding

In deze zaak, die op 17 februari 2011 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, stond de vraag centraal of een concurrentiebeding kon worden gehandhaafd en of er sprake was van onrechtmatige concurrentie. Eiseres, Henry Schein B.V., vorderde in kort geding dat gedaagden, waaronder [A], [B] en de besloten vennootschap [C], zouden worden verboden om in strijd met het concurrentiebeding te handelen en om cliënten van Schein te benaderen. Schein stelde dat [A] en [B] na hun vertrek bij Schein een concurrerende onderneming hadden opgericht, wat in strijd zou zijn met hun contractuele verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van Schein en dat het concurrentiebeding niet door opzegging was komen te vervallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [A] en [B] onrechtmatig handelden door met [C] samen te werken en dat dit de belangen van Schein schaadde. De vorderingen van Schein werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die als niet toewijsbaar werden beschouwd. De rechtbank legde dwangsommen op voor het geval dat gedaagden in gebreke zouden blijven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 180992 / KG ZA 11-20
Vonnis in kort geding van 17 februari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HENRY SCHEIN B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A. Bruins te Amersfoort,
tegen
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.C.F. Kooijmans te Zwolle.
Partijen zullen hierna enerzijds Schein en anderzijds [A, B en C] dan wel (afzonderlijk) [A], [B] en [C] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Schein
- de pleitnota van [A]
- de eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Schein is onderdeel van een internationale handelsorganisatie van onder andere tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen. Schein houdt zich tevens bezig met het geven van trainingen en adviezen ten aanzien van de door haar verhandelde producten.
2.2. [C] is een door [A] en [B] bij akte van 24 september 2010 opgerichte en op 28 september 2010 in het handelsregister ingeschreven besloten vennootschap die zich blijkens haar statutaire doelstelling bezig houdt met "het exploiteren van een groothandel in tandheelkundige benodigdheden en andere goederen alsmede advisering en consultancy met name op het gebied van endodontie". Aanvankelijk stonden zowel [A] als [B] vermeld als bestuurder, thans is vermeld in het handelsregister dat [B] enig bestuurder is en dat de aandelen worden gehouden door Florence Beheer B.V., een vennootschap met als directeur-enig aandeelhouder [B].
2.3. [A] is op 1 oktober 2003 bij (de rechtsvoorganger van) Schein in dienst getreden. [A] heeft zich ontwikkeld tot 'endo-specialist", en dan in het bijzonder met betrekking tot producten van het merk Sybrendo. De arbeidsovereenkomst tussen Schein en [A] bevat het navolgende concurrentiebeding:
"Het is de werknemer verboden gedurende de loop van de dienstbetrekking alsmede binnen een tijdvak van 1 jaar na beëindiging der dienstbetrekking in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van de werkgever, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werknemer daartoe voorafgaande schriftelijk toestemming van de werkgever heeft verkregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden."
2.4. In de arbeidsovereenkomst tussen Schein en [A] is voorts het navolgende overeengekomen:
(Geheimhoudingsplicht)
"Werknemer is zowel tijdens de duur als na het beëindigen van deze overeenkomst gehouden tot een strikte geheimhouding van alles wat hem omtrent de onderneming van werkgever als die van opdrachtgevers op welke wijze dan ook bekend is geworden.
Bij overtreding van dit beding verbeurt de werknemer ten gunste van de werkgever een direct opeisbare boete van € 5000,- per gebeurtenis en tevens € 250,- per iedere dag dat werknemer in overtreding is, te betalen aan werkgever onverminderd het recht van werkgever om volledige schadevergoeding te vragen.
[...]"
(Eigendommen van de werkgever)
"Alle materialen die door werkgever ter beschikking zijn gesteld, zijn en blijven eigendom van werkgever. Het is verboden deze materialen voor privé-gebruik aan te wenden, anders dan met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van werkgever.
Alle op schrift gestelde bescheiden, van welke aard dan ook, die via werkgever zijn verkregen, zijn en blijven eigendom van werkgever. Het is verboden deze bescheiden mee naar huis te nemen, te vermenigvuldigen of aan derden te geven, een en ander voor zover de werkzaamheden dit niet noodzakelijk maken.
Alle eigendommen van werkgever dienen ongevraagd bij het eindigen van de dienstbetrekking, of zoveel eerder als dat door werkgever wordt verlangd, onmiddellijk aan werkgever ter beschikking worden gesteld."
2.5. [B] is op 1 april 1986 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) Schein. Laatstelijk bekleedde [B] de functie van 'salesmanager dental specialities / dental consumables'. In de arbeidsovereenkomst tussen Schein en [B] is geen concurrentiebeding opgenomen. Hij is wel gebonden aan gelijkluidende bepalingen als zijn vermeld onder 2.4.
2.6. Op 15 september 2010 hebben [A] en [B] hun arbeidsovereenkomsten met Schein opgezegd en aan Schein meegedeeld dat zij - zonder daar verder op in te willen gaan - "voor hun eigen carrière" hadden gekozen. Schein heeft [A] en [B] in verband hiermee per direct op non-actief gesteld, waarbij Schein voorts instemde om de dienstverbanden met ingang van 15 oktober 2010 te beëindigen.
2.7. Op 16 september 2010 heeft een medewerker van Sybrendo aan Schein meegedeeld voornemens te zijn om Sybrendo-producten aan [C] te gaan leveren.
2.8. Bij brief van 11 oktober 2010 heeft Schein aan [A] en [B] meegedeeld dat naar haar oordeel het opzetten van een concurrerende onderneming en het (in verband daarmee) benaderen van Sybrendo zowel in strijd was met de postcontractuele verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten als onrechtmatig is.
2.9. Partijen hebben nadien onderhandeld, maar zijn niet tot een vergelijk gekomen.
3. Het geschil in conventie
3.1. De vorderingen van Schein strekken ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [A] zal gebieden om het op hem rustende concurrentiebeding na te leven en de samenwerking met c.q. betrokkenheid bij [B] en [C] per direct te beëindigen en gedurende een jaar beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [A] met dit gebod in gebreke blijft;
2. [A] zal verbieden om gedurende een jaar, al dan niet gezamenlijk met [B] en [C], cliënten van Schein, of aan haar gelieerde bedrijven, te benaderen of te bedienen of voor hen op enigerlei wijze werkzaamheden of diensten te verrichten, dan wel daartoe voor anderen te bemiddelen, een en ander voor zover verbandhoudend met het leveren van tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen of benodigdheden, dan wel advisering, voorlichting of trainingen daaromtrent, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [A] met dit verbod in gebreke blijft;
3. [B] zal verbieden om gedurende een jaar, al dan niet gezamenlijk met [A] en [C], cliënten van Schein, of aan haar gelieerde bedrijven, te benaderen of te bedienen of voor hen op enigerlei wijze werkzaamheden of diensten te verrichten, dan wel daartoe voor anderen te bemiddelen, een en ander voor zover verbandhoudend met het leveren van tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen of benodigdheden, dan wel advisering, voorlichting of trainingen daaromtrent, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [B] met dit verbod in gebreke blijft;
4. [C] zal gebieden de samenwerking met c.q. betrokkenheid van [A] en [B] per direct te beëindigen en gedurende een jaar beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [C] daarmee in gebreke blijft;
5. [C] zal verbieden om gedurende een jaar, al dan niet gezamenlijk met [A] en [B], cliënten van Schein, of aan haar gelieerde bedrijven, te benaderen of te bedienen of voor hen op enigerlei wijze werkzaamheden of diensten te verrichten, dan wel daartoe voor anderen te bemiddelen, een en ander voor zover verbandhoudend met het leveren van tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen of benodigdheden, dan wel advisering, voorlichting of trainingen daaromtrent, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [C] met dit verbod in gebreke blijft;
6. [A, B en C] zal gebieden om alle bij hen in bezit zijnde bedrijfs-, klant-, of productinformatie afkomstig van Schein of aan haar gelieerde ondernemingen, al dan niet betreffende cliënten van Schein, alles in de breedste zin van het woord, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, bij Schein in te leveren en daarvan geen kopieën, al dan niet vervat op een (digitale) gegevensdrager, achter te houden, althans aan Schein binnen diezelfde termijn schriftelijk te verklaren dat zij niet over genoemde informatie beschikken, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor elke dag dat [A, B en C] in gebreke blijven, alsmede onder oplegging van een dwangsom van € 25.000, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor het geval dat komt vast te staan dat [A, B en C], in weerwil van een door hen afgegeven verklaring als voornoemd, over de in dat verband genoemde informatie beschikken;
7. [A, B en C] ieder voor zich zal veroordelen tot betaling aan Schein van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 3.500, althans de forfaitaire kosten als bedoeld in rapport Voorwerk II, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag;
8. [A, B en C] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [A, B en C] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De vordering van [A] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: het in de als productie 3 overgelegde arbeidsovereenkomst tussen partijen genoemde concurrentiebeding, voor zover dit nog gelding zou hebben, te schorsen met ingang van de datum waarop het dienstverband tussen partijen is geëindigd, totdat bij een eventueel uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak anders zal zijn beslist;
2. subsidiair: Schein zal verbieden om op enigerlei wijze of in enigerlei vorm [A] te verbieden, te verhinderen of te beletten in dienst te treden bij of werkzaam te zijn voor [C], zulks op straffe een door Schein te verbeuren dwangsom van € 5.000, voor elke dag of dagdeel dat Schein het haar opgelegde verbod overtreedt of niet nakomt,
3. meer subsidiair: voormeld concurrentiebeding zal matigen;
een en ander met veroordeling van Schein in de kosten van de reconventie.
4.2. Schein voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Van een spoedeisend belang van Schein bij haar vorderingen is in voldoende mate gebleken.
5.2. Aan de vordering onder 1. heeft Schein ten grondslag gelegd dat [A], in weerwil van de gebondenheid aan het onder 2.3 gemelde concurrentiebeding, in strijd daarmee heeft gehandeld, meer in het bijzonder door zijn werkzaamheden (in samenwerking met [B]) ten behoeven van [C].
5.3. [A] bestrijdt dat hij (nog) gebonden is aan het concurrentiebeding uit voormelde arbeidsovereenkomst. Hij stelt deze overeenkomst op 1 oktober 2006 te hebben opgezegd, welke opzegging door Schein is aanvaard.
5.3.1. Naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter desgevorderd zal oordelen dat het concurrentiebeding uit meerbedoelde arbeidsovereenkomst niet door opzegging op 1 oktober 2006 en instemming daarmee door Schein, tussen partijen te niet is gegaan.
Door [A] is onvoldoende weersproken dat deze opzegging plaatsvond in het kader van tussen Schein, [A] en Sybrendo gevoerde onderhandelingen die ertoe strekten [A] in dienst te laten treden bij Sybrendo, maar dat aan de alstoen gemaakte afspraken geen uitvoering is gegeven aangezien [A] uiteindelijk afzag van een dienstverband met Sybrendo, waarna hij, met instemming van Schein zijn dienstverband bij laatstgenoemde heeft voortgezet. Gelet op deze terugkeer ligt het in de rede te veronderstellen dat partijen daarbij de bedoeling hebben gehad dat deze voortzetting zou plaatsvinden op de voorwaarden zoals neergelegd in meergenoemde arbeidsovereenkomst.
5.3.2. Voorts stelt [A] zich op het standpunt dat het concurrentiebeding in de loop van de tijd zwaarder is gaan drukken, aangezien de rechtsvoorganger van Schein, waarmee [A] aanvankelijk dit beding is overeengekomen, is gefuseerd, waardoor een veel grotere onderneming is ontstaan met meer onderscheid in activiteiten en een groter afzetgebied.
5.3.3. Ook indien door een fusie een groter afzetgebied is ontstaan en Schein meer activiteiten in haar portefeuille heeft dan haar rechtsvoorgangster, leidt dat niet tot afwijzing van onderhavige vordering, nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden die [A] voornemens is te gaan verrichten - het participeren in en het werkzaam zijn in [C], een vennootschap met een statutaire doelstelling als vermeld in 2.2 - vóór de fusie niet in strijd waren met het concurrentiebeding.
5.3.4. Als laatste heeft [A] betoogt dat Schein er geen belang bij heeft om [A] aan het concurrentiebeding te houden omdat Schein geen nadeel zou lijden door de activiteiten van [C].
Ook dit verweer faalt naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter. In het geheel is immers niet aannemelijk geworden dat [C] - gesteld al dat het haar is toegestaan te concurreren met Schein op de wijze zoals zij thans doet c.q. voornemens is te doen - zonder [A] dezelfde omzet zal (kunnen) realiseren. Het ligt eerder voor de hand het tegendeel te veronderstellen, juist omdat het met name [A] is die - daar zijn partijen het over eens - bij uitstek op de hoogte is van de Sybrendoproducten waarmee [C] wenst te gaan concurreren met Schein. Dat de werkzaamheden van [A] voor [C] tot een lagere omzet kan leiden is daarmee voldoende aannemelijk geworden.
5.3.5. De vordering onder 1. zal mitsdien worden toegewezen, met dien verstande dat, anders dan Schein heeft gevorderd, de voorzieningenrechter het gebod zal beperken tot één jaar na einde dienstbetrekking, derhalve tot 15 oktober 2011. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
5.4. De kernvragen die de vorderingen onder 2. en 3. aan de orde stellen, zijn of [A] respectievelijk [B] onrechtmatig jegens Schein dreigen te handelen door met haar in concurrentie te treden op een wijze die in het maatschappelijk verkeer niet betamelijk is.
5.4.1. Dat, gelet op deze toewijzing van het gevorderde onder 1., Schein nog op enigerlei wijze belang heeft bij toewijzing van de op [A] betrekking hebbende vordering onder 2., is niet aannemelijk geworden. Niet is gebleken dat de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering onder 2., op ander(soortig)e gedragingen ziet dan die welke door het concurrentiebeding worden bestreken. Gelet op het ontbreken van een rechtens relevant belang zal deze vordering dan ook worden afgewezen.
5.4.2. De vraag die derhalve nog voorligt is of de eveneens op onrechtmatige daad gebaseerde vordering onder 3., ten aanzien van [B], wel toewijsbaar is.
Uitgangspunt is dat het werknemers vrijstaat om zich na afloop van de arbeidsrelatie in vrije concurrentie met de ex-werkgever te begeven. Slechts onder bijzondere omstandigheden is dergelijke concurrentie onrechtmatig, namelijk indien de werknemer het duurzame debiet van de voormalig werkgever dat de werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen met hulpmiddelen die de werknemer daartoe vertrouwelijk van zijn voormalig werkgever ter beschikking heeft gekregen, op stelselmatige en substantieel afbreekt (HR 3 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta).
5.4.3. In dit verband zijn de navolgende omstandigheden voldoende aannemelijk geworden:
a. [B] heeft specifieke, vertrouwelijke kennis omtrent de afnemersmarkt, producten (met name chirurgie en implantologie) en bedrijfsstrategieën van Schein;
b. Uit de website van [C] valt af te leiden dat [C] met Schein concurreert door deels dezelfde artikelen aan te bieden; het betreft hier, wat de door [C] aangeboden producten aangaat, een niche markt;
c. De wijze waarop [C] de afnemers benadert is vergelijkbaar met die van Schein (marktbewerking door een website, tandartsenbezoeken, cursussen, seminars en bezoeken aan congressen). Mede gelet op de omstandigheid dat de relevante markt waarin partijen concurreren een niche markt betreft, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de handelwijze van [B]/[C] op stelselmatige en substantiële wijze afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van Schein. Daaraan doet in onvoldoende mate af dat [C] over is gegaan tot aankoop van adresgegevens van tandartsen en dat, anders dan Schein blijkbaar doet, [C] voornemens is om tandartsen ook te benaderen met behulp van flyers en magazines. In dit verband heeft Schein er op goede gronden op gewezen dat indien een tandarts kennis neemt van een marktuiting van [C], aannemelijk is dat een link zal worden gelegd met expertise die [B] (eventueel in combinatie met het gegeven dat zijn broer gespecialiseerd is in Sybrendoproducten) heeft opgedaan bij Schein.
d. [B] was reeds voor zijn opzegging bij Schein doende (de door) [C] (te drijven onderneming) op te richten, hetgeen blijkt uit de voor de opzegging daterende domeinnaamregistratie en de - door [A] c.s. erkende - oprichtingsactiviteiten. Dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten eerst in januari 2011 zouden zijn begonnen, zoals [A] c.s. stellen, doet hieraan in onvoldoende mate af.
5.4.4. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de werkzaamheden van [B] als onrechtmatig zijn te kwalificeren en dat, teneinde toekomstig dreigend onrechtmatig handelen te voorkomen, toewijzing van de vordering onder 3. in de rede ligt. Voor de duur van het op te leggen verbod zal de voorzieningenrechter aansluiting zoeken bij de periode waarin [A] aan het concurrentiebeding is gebonden. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
5.5. Aan de vorderingen onder 4. en 5. heeft Schein, zo begrijpt de voorzieningenrechter de gedingstukken, ten grondslag gelegd dat [C] jegens Schein onrechtmatig handelt door te profiteren van de wanprestatie van [A].
5.5.1. Vooralsnog kan Schein hierin niet worden gevolgd. [A] c.s. hebben betoogd dat, vanaf het moment dat duidelijk werd dat Schein [A] aan het concurrentiebeding zou houden, [A] niet langer meer actief is (geweest) ten behoeve van [C], hetgeen door Schein onvoldoende gemotiveerd is betwist.
Nu moet worden aangenomen dat [A], als een gewaarschuwd man, gedurende de periode dat hij nog aan het concurrentiebeding is gebonden, niet in strijd met dit beding zal handelen - eens te meer in verband met de toewijzing van het gevorderde onder 1. - is evenmin aannemelijk dat [C] daarvan op onrechtmatige wijze zal profiteren. De vorderingen onder 4. en 5. zullen derhalve worden afgewezen.
5.6. Aan de vordering onder 6. heeft Schein ten grondslag gelegd dat [A] c.s. (nog steeds) de beschikking hebben over op gegevensdragers vastgelegde bedrijfs-, klant- of productinformatie van Schein welke [A] en [B] hebben verkregen uit hoofde van hun dienstverband bij Schein, hetgeen - in ieder geval wat betreft [A] en [B] - in strijd is met hun contractuele verplichting tot teruggave van - kort gezegd - bedrijfseigendommen.
5.6.1. [A] c.s. hebben met kracht van argumenten betoogd alle bedrijfseigendommen aan Schein te hebben teruggeven en (dus) ook niet meer te beschikken over gegevensdragers met de litigieuze informatie. In het licht van dit verweer is onvoldoende aannemelijk geworden dat [A] c.s. nog op enigerlei wijze de beschikking hebben over de gevorderde informatie, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
5.7. Hetzelfde lot treft de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Schein heeft in het geheel geen inzicht geboden in de (aard van de) werkzaamheden die namens haar zouden zijn verricht en voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen, terwijl [A] c.s. deze vordering gemotiveerd hebben weersproken.
5.8. [A, B en C] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Schein worden begroot op:
- vast recht EUR 568,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.472,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Van een spoedeisend belang van de vordering is in voldoende mate gebleken.
6.2. Aan de primaire vordering hebben [A] c.s. ten grondslag gelegd dat een redelijkheids- c.q. belangenafweging dient te leiden tot een schorsing van het concurrentiebeding.
6.2.1. De vordering is niet toewijsbaar reeds omdat de bodemrechter op geen enkele wijze is gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Toewijzing van de vordering zal dan ook niet kunnen voorkomen dat, indien de bodemrechter van oordeel zou zijn dat voormelde afweging in het nadeel van [A] zou dienen uit te vallen, de op overtreding van het concurrentiebeding gestelde boetes - ook gedurende de periode dat de schorsing zou 'gelden' - verbeurd raken.
6.3. Met de toewijzing van het in conventie onder 1. gevorderde, is gegeven dat de (meer) subsidiaire vorderingen dienen te worden afgewezen.
6.4. [A, B en C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Schein worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 452,00 (factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
- overige kosten 0,00
Totaal EUR 452,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. gebiedt [A] om na betekening van dit vonnis het op hem rustende concurrentiebeding na te leven en de samenwerking met c.q. betrokkenheid bij [B] en [C] per direct te beëindigen en tot 15 oktober 2011 beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000, voor elke dag dat [A] met dit gebod in gebreke blijft;
7.2. verbiedt [B] om, na betekening van dit vonnis, tot 15 oktober 2011, al dan niet gezamenlijk met [A] en [C], cliënten van Schein, of aan haar gelieerde bedrijven, te benaderen of te bedienen of voor hen op enigerlei wijze werkzaamheden of diensten te verrichten, dan wel daartoe voor anderen te bemiddelen, een en ander voor zover verbandhoudend met het leveren van tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen of benodigdheden, dan wel advisering, voorlichting of trainingen daaromtrent, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000, voor elke dag dat [B] met dit verbod in gebreke blijft;
7.3. bepaalt dat uit hoofde van dit vonnis maximaal een bedrag van € 100.000 aan dwangsommen zal kunnen worden verbeurd;
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. veroordeelt [A, B en C] in de proceskosten, aan de zijde van Schein tot op heden begroot op EUR 1.472,00,
7.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7. wijst de vorderingen af,
7.8. veroordeelt [A, B en C] in de proceskosten, aan de zijde van Schein tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug op 17 februari 2011.