ECLI:NL:RBZLY:2011:BP6609

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181474 / rekestnummer: JZ RK /11-72
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [A], die als rechter betrokken was bij een familierechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 7 februari 2011, maar de rechtbank verklaarde het verzoek deels niet-ontvankelijk omdat een deel van de gronden te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan haar verzoek, maar deze pas op een later tijdstip heeft ingediend. De gronden die niet te laat waren ingediend, werden inhoudelijk beoordeeld. Verzoekster voerde aan dat mr. [A] in eerdere beslissingen onterecht had geoordeeld en dat hij niet onpartijdig kon zijn in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat mr. [A] eerdere beslissingen had genomen die onwelgevallig waren voor verzoekster, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, met uitzondering van de gronden die te laat waren ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad, bestaande uit de rechters E. Steendijk, W.F. Boele en A.A.A.M. Schreuder, en werd uitgesproken op 11 februari 2011.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Locatie Zwolle
Wrakingskamer
zaaknummer 181474 / rekestnummer: JZ RK /11-72
Beslissing van 11 februari 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. M. Oparyk te Leerdam,
tegen
mr. [A], in zijn hoedanigheid van (kinder)rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek dat ter zitting van 7 februari 2011 is ingediend;
- het proces-verbaal van 7 februari 2011 van voormelde zitting;
- het schriftelijke verweer van mr. [A] van 8 februari 2011.
Bij de mondelinge behandeling op 9 februari 2011 zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. M. Oparyk, advocaat te Leerdam, en
- mr. [A].
Verzoekster en mr. [A] hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (verzoekster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de rechtbank zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de rechtbank.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [A] als rechter in de zaak bekend onder zaaknummer 181474 / rekestnummer: JZ RK /11-72 (verder: de hoofdzaak).
2.2. In de hoofdzaak heeft Bureau Jeugdzorg Overijssel verzocht om vervangende toestemming van afgifte van een identiteitkaart van de minderjarige [minderjarige] (verder: de minderjarige). Verzoekster, in haar hoedanigheid van moeder, en de heer [vader], in zijn hoedanigheid van vader, zijn in de hoofdzaak belanghebbenden. Ter zitting van 7 februari 2011 heeft behandeling van het verzoek in de hoofdzaak plaatsgevonden en heeft verzoekster haar - schriftelijke - wrakingsverzoek ingediend.
2.3. Verzoekster heeft blijkens dit verzoek en de daarop ter zitting van 9 februari 2011 gegeven toelichting - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd (verder: de gronden):
1. in de beschikking van 1 september 2010 heeft mr. [A] ten onrechte geoordeeld dat verzoekster "met modder gooit";
2. ter zitting van 25 oktober 2010 heeft mr. [A] ten onrechte laten weten dat het verweerschrift van verzoekster - door verzoekster aan de rechtbank gefaxt op 22 oktober 2010 - laat was ingediend, aangezien in het toepasselijke procesreglement is bepaald dat een verweerschrift tot de aanvang van de zitting kan worden ingediend;
3. ter zitting van 25 oktober 2010 is de raadsvrouwe van verzoekster bij het voorlezen van de pleitaantekening voortdurend door mr. [A] geïnterrumpeerd;
4. mr. [A] heeft in zijn beschikking van 18 november 2010 een fout gemaakt door ten onrechte aan te nemen dat verzoekster geen verzoek om een zorgregeling had ingediend;
5. nadat verzoekster mr. [A] bij brief van 23 november 2010 op voormelde fout heeft gewezen, heeft mr. [A] de vader in de gelegenheid gesteld (alsnog) op het verzoek om een zorgregeling te reageren; op de schriftelijke reactie van de vader heeft verzoekster niet meer kunnen reageren hetgeen een schending van het beginsel van hoor en wederhoor inhoudt;
6. vervolgens heeft mr. [A] bij beslissing van 13 december 2010 ten onrechte en ten nadele van verzoekster een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld zonder dat de vader daar om heeft verzocht;
7. mr. [A] heeft als rechter in vier eerdere zaken (de beschikkingen van respectievelijk 1 september 2010, 26 oktober 2010, 18 november 2010 en de bijlage van 13 december 2010) beslissingen genomen die in het nadeel van verzoekster uitvielen; verzoekster heeft er bij deze stand van zaken geen vertrouwen in dat mr. [A] zonder vooringenomenheid de hoofdzaak zal kunnen behandelen;
8. ter zitting van 7 februari 2011 hebben de gemachtigde van Bureau Jeugdzorg en de raadsman van de vader eerst het woord gevoerd, vervolgens heeft verzoekster gevraagd of mr. [A] kennis had genomen van haar faxbrief van diezelfde datum, hetgeen niet het geval bleek; na indiening van het wrakingsverzoek heeft mr. [A] ten onrechte opgemerkt dat het wrakingsverzoek te laat zou zijn ingediend.
2.4. Mr. [A] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de gronden.
3.1.1. Volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.1.2. De rechtbank constateert dat de onder 1. tot en met 6. aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoekster reeds laatstelijk - met betrekking tot grond 6. - op 13 december 2010 bekend waren. Verzoekster heeft echter pas op 7 februari 2011 een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend. Dat is te laat, zodat verzoekster in zoverre niet-ontvankelijk verklaard dient worden in haar verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van deze gronden van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.
3.1.3. De overige gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te laat ingediend, zodat verzoekster in zoverre in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen. Daarbij is - wat betreft de grond onder 7 - door verzoekster naar voren gebracht dat zij eerst op 7 februari 2011 om ongeveer 9.30 uur ervan op de hoogte raakte dat mr. [A] de hoofdzaak zou behandelen. Wat betreft de grond onder 8.: dit betreft een omstandigheid die zich ter zitting van 7 februari 2011 voordeed, zodat het wrakingsverzoek, voor zover daarop betrekking hebbend, tijdig is ingediend.
3.2. Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de gronden onder 7. en 8. geldt het volgende.
3.2.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2.2. Vaste jurisprudentie is dat de enkele omstandigheid dat een rechter meerdere - verzoeker onwelgevallige - beslissingen heeft genomen, nog geen grond oplevert voor - objectief gerechtvaardigde - vrees voor partijdigheid van die rechter. Van bijkomende omstandigheden die - in samenhang met de vier in de visie van verzoekster voor haar onwelgevallige beslissingen - dienen te leiden tot een ander oordeel is de rechtbank niet gebleken. De grond onder 7. levert op zichzelf dan wel in samenhang bezien met hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd, derhalve geen grond voor wraking op.
3.2.3. Het feit dat mr. [A] eerst ter zitting kennis heeft genomen van het door verzoekster kort voor de zitting ingediende faxbericht leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij mr. [A].
Voor zover verzoekster al heeft willen betogen dat de opmerking van mr. [A] ter zitting van 7 februari 2011 dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend blijk geeft van vooringenomenheid (de grond vermeld onder 8.), leidt dat evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Mr. [A] heeft in reactie op deze grond te kennen gegeven een mededeling met deze strekking niet te hebben gedaan; hij stelt dat hij, na de indiening van het wrakingsverzoek aan verzoekster de vraag heeft gesteld waarom zij het wrakingsverzoek niet eerder, namelijk bij aanvang van de zitting, had ingediend.
De rechtbank houdt het er voor dat verzoekster en mr. [A] elkaar niet correct hebben begrepen, maar ook indien de mededeling van mr. [A] wél de door verzoekster gestelde strekking had, dan kan daaruit niet worden afgeleid dat mr. [A] blijk heeft gegeven van een persoonlijke vooringenomenheid ter zake het verzoek in de hoofdzaak. Ook deze omstandigheid levert derhalve geen grond voor wraking op.
3.3. Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking voor zover dat is gestoeld op de gronden 1. tot en met 6. als weergegeven in rechtsoverweging 2.3;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. E. Steendijk, W.F. Boele en A.A.A.M. Schreuder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en uitgesproken op 11 februari 2011.
de griffier de voorzitter