ECLI:NL:RBZLY:2011:BP4444

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620179-09 + 07.690319-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Jack de Prikker: TBS met dwangverpleging na ernstige geweldsdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van meerdere ernstige geweldsdelicten, waaronder moord en poging tot moord. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige psychische aandoening, volledig ontoerekeningsvatbaar is. De verdachte heeft in de periode van 2008 tot 2009 verschillende steekincidenten gepleegd, waarbij hij meerdere slachtoffers heeft verwond en één persoon heeft gedood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar dat zijn psychische toestand hem niet in staat stelde om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging, om de maatschappij te beschermen tegen zijn gewelddadige neigingen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummers: 07.620179-09 + 07.690319-10 (gev.ttz.) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychisch Centrum Zwolle,
Huub van Doornestraat 15, 8013 NR Zwolle.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 18 mei 2010 en is meerdere malen geschorst.
Op 1 februari 2011 is de zitting hervat en heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.Th. Offreins, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J. Buis en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd
onder parketnummer 07.620179-09
dat:
1.
hij op of omstreeks 03 februari 2009 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2008 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met kracht) in de schouder en/of de rug en/of (elders) in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 25 december 2008 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals(streek) van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien vorenstaande onder 3. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2008 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals(streek) van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 5], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals(streek) van die [slachtoffer 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien vorenstaande onder 4. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 5], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals(streek) van die [slachtoffer 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Onder parketnummer 07.690319-10
dat:
5.
hij op of omstreeks 10 februari 2009 te Lelystad, op de openbare weg, de [plaats delict], althans een openbare weg aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas (inhoudende onder meer een rijbewijs, een paspoort, autopapieren en een digitale agenda) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte (met kracht)
heeft gerukt aan de tas welke door die [slachtoffer 4] werd vastgehouden, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer 4] op de grond is gevallen), en/of (terwijl voornoemde [slachtoffer 4] op de grond lag) die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, tegen het (boven)lichaam heeft geschopt;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank nummert hetgeen bij dagvaarding met parketnummer 07.620179-09 onder 1. tot en met 4. ten laste is gelegd als 1 tot en met 4 en hetgeen bij dagvaarding met parketnummer 07.690319-10 ten laste is gelegd als feit 5.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand het navolgende vast.
Ten aanzien van de onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde feiten
Op 23 december 2008 komt er een melding binnen bij de politie Flevoland dat er een persoon is neergestoken aan de [straat A] te Lelystad. Ter plaatse treffen verbalisanten een vrouw aan die later bleek [slachtoffer 1] te zijn genaamd. De vrouw zat op diverse plaatsen onder het bloed. Mevrouw [slachtoffer 1] werd met een ambulance naar het Zuiderzeeziekenhuis vervoerd.
Op 24 december 2008 doet [slachtoffer 1] aangifte. Zij verklaarde tijdens het uitlaten van haar hond op de hoek van de [straat A] en [straat B] te Lelystad door een negroïde man meerdere malen in haar bovenlichaam te zijn gestoken. In het ziekenhuis blijkt mevrouw [slachtoffer 1] drie steekverwondingen in de rug en één snijverwonding in de hals ter hoogte van de schouder te hebben. Ten gevolge van deze steekwonden heeft zij onder meer een dubbele klaplong opgelopen.
Naar aanleiding van dit steekincident werd op 24 december 2008 een strafrechtelijk onderzoek opgestart onder de naam Team Grootschalig Onderzoek (TGO) 25.
Op 25 december 2008 krijgen verbalisanten de opdracht naar de [straat C] te Lelystad te gaan, alwaar een man in zijn hals zou zijn gestoken. Verbalisanten zien daar aangekomen een man, die naar later bleek [slachtoffer 2] was genaamd, staan met zijn hond. Deze man hield een bebloede zakdoek tegen zijn hals gedrukt. Een bebloede steekwond onder de kin was zichtbaar.
De heer [slachtoffer 2] doet op 25 december 2008 aangifte. Hij verklaarde met zijn hond en kat op het schelpenpad parallel gelegen aan de [straat D] te hebben gelopen toen ter hoogte van de kruising van de [straat C] een negroïde persoon liep. Deze man passeerde hem, draaide zich om en maakte een stekende beweging met een mes richting de keel van aangever. Aangever bloedde direct. De heer [slachtoffer 2] bleek een steekverwonding met een diepte van circa 2 centimeter met perforatie van de oppervlakkige halsspier te hebben opgelopen.
Kort na dit tweede incident heeft de politie een compositietekening laten maken aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers. Via landelijke media werd de tekening verspreid.
Op 03 februari 2009 treft de politie, nadat zij een melding had ontvangen dat een persoon neergeschoten zou zijn, bij de [straat C] te Lelystad een slachtoffer liggend op zijn buik op de grond aan. Het slachtoffer lag in een aanzienlijke plas bloed. Een verpleegkundige constateerde vervolgens dat het slachtoffer, naar later bleek de heer [slachtoffer 3], overleden was.
Tijdens een uiterlijke schouw op het lichaam van [slachtoffer 3] werd vastgesteld dat het slachtoffer een niet natuurlijke dood was gestorven. Het lichaam werd vervolgens voor pathologisch onderzoek aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) overgedragen.
Uit sectie bleek dat het intreden van de dood van de heer [slachtoffer 3] was gelegen in massaal bloedverlies tengevolge van steekletsel. Rechts op het lichaam ter hoogte van de borst bevond zich een scherprandige huidperforatie met onderliggend steekkanaal. De lengte van het steekkanaal was circa 8 centimeter diep. In het steekkanaal lag onder andere de ondersleutelbeen slagader welke geheel doorkliefd was. Naar het oordeel van de patholoog was dit alles het gevolg van uitwendig mechanisch geweld zoals dat kan optreden bij het krachtig steken met een mes.
Als gevolg van dit dodelijke steekincident werd op 03 februari 2009 een Team Grootschalig Onderzoek opgericht onder de naam TGO 26.
Op 17 maart 2009 krijgt de politie Flevoland een melding dat er een man zou zijn neergestoken in de achtertuin van zijn woning aan de [adres] te Lelystad. Ter plaatse treffen verbalisanten een man –naar later bleek [slachtoffer 5]- aan, die hevig bloedde uit zijn hals.
De heer [slachtoffer 5] doet op 17 maart 2009 in het Zuiderzeeziekenhuis aangifte.
Hij verklaarde in zijn achtertuin aan het werk geweest te zijn. Op enig moment zag hij van rechts een getinte man aankomen. Deze man stopte voor het lage tuinhekje en maakte een stekende beweging naar aangever. Direct voelde de heer [slachtoffer 5] een hevige pijn onder zijn kin. In het ziekenhuis bleek dat hij aan de onderzijde van zijn kin, ter hoogte van de hals, een scherprandige verwonding had. Het letsel paste bij een steekwond, toegebracht door een scherp voorwerp zoals een mes.
Met behulp van de heer [slachtoffer 5] werd een compositietekening gemaakt van de dader die vervolgens in diverse kranten werd gepubliceerd. Ook werd zowel in het televisieprogramma Opsporing Verzocht als in het televisieprogramma Bureau Opsporing als in een politiebericht bij de NOS, aandacht gegeven aan de steekincidenten.
Op 14 en 15 april 2009 werd [naam verdachte] als verdachte gehoord. Hij ontkende betrokken te zijn geweest bij voornoemde steekincidenten.
Halverwege juli 2009 werden de onderzoeken TGO 25 en TGO 26 gestopt vanwege het ontbreken van concrete aanwijzingen in de richting van een mogelijke dader en het niet voorvallen van nieuwe steekincidenten.
In februari 2010 werd TGO 26 heropend naar aanleiding van nieuw binnengekomen informatie. Op 22 februari 2010 werd [naam verdachte] in de Forensische Psychiatrische Afdeling van de inrichting [naam inrichting] te [plaats inrichting] opnieuw gehoord. Aldaar heeft [naam verdachte] de vier steekincidenten bekend. Hierop is hij als verdachte aangehouden.
Ter terechtzitting van 01 februari 2011 heeft verdachte zijn bekennende verklaring herhaald.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
Op 10 februari 2009 doet mevrouw [slachtoffer 4] aangifte van een diezelfde dag gepleegde diefstal met geweld. Zij verklaarde dat zij op de [plaats delict] stond bij haar auto toen een licht getinte man een stevige ruk aan haar handtas gaf. De man sloeg haar, waardoor zij op de grond viel. Vervolgens kreeg aangeefster een schop tegen haar ribbenkast en rende de man met haar handtas weg. In de handtas bevond zich onder meer het rijbewijs, de autopapieren en het paspoort van mevrouw [slachtoffer 4], alsook een werkwijzer – een mobiele telefoon met een digitale agenda - van [werkgever slachtoffer 4].
Ter terechtzitting van 01 februari 2011 heeft verdachte bekend deze diefstal met geweld te hebben gepleegd.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2., 3. primair, 4. primair en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld. Hij heeft daartoe –zoals vervat in het schriftelijk requisitoir- kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde heeft de officier van justitie onder meer gewezen op het pathologische onderzoek van het NFI, de looproute van verdachte, de aankoop van een groot (koks)mes en de bekennende verklaring van verdachte.
Voor het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie als bewijs gewezen op de aangifte van mevrouw [slachtoffer 1], het geconstateerde letsel, het aanwijzen door verdachte van zowel de plaats delict als de dumpplaats van het mes, alsmede de bekennende verklaring van verdachte.
Het onder 3. primair ten laste gelegde kan –aldus de officier van justitie- bewezen worden verklaard aan de hand van de aangifte van de heer [slachtoffer 2], het geconstateerde letsel, de aankoop van het kleine (koks)mes, het aanwijzen van de plaats delict van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
Voor het onder 4. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte van de heer [slachtoffer 5], het bij hem geconstateerde letsel en de bekennende verklaring van verdachte.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte ook het onder 5. ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de ten laste gelegde feiten - zoals vervat in zijn pleitnota - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Algemene overwegingen
Alvorens in te gaan op het ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
Het verhoor van verdachte in de FPA te [plaats inrichting]
De raadsman heeft in zijn pleidooi opgemerkt dat verdachte op 22 februari 2010 op de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) te [plaats inrichting] door de politie gehoord is zonder dat er sprake was van rechtsbijstand, terwijl verdachte op dat moment wel –nog steeds- verdachte was van de feiten waaromtrent hij werd gehoord. Hieraan heeft de raadsman echter, gezien de later afgelegde bekennende verklaringen van verdachte, geen consequenties verbonden.
De rechtbank hecht er niettemin aan op te merken dat verdachte tijdens zijn verblijf in het FPA te [plaats inrichting] is gehoord door verbalisanten uit het TGO 25 onderzoek, die wisten van een nieuw steekincident in Amsterdam waarvoor verdachte was veroordeeld en wisten van de verdenkingen die er al eerder jegens verdachte in het kader van TGO 25 en 26 waren en terzake waarvan hij als verdachte op 14 en 15 april 2009 uitgebreid was gehoord.
Hieruit kan niet anders volgen dan dat verdachte voorafgaande aan de confrontatie met verbalisanten in het FPA had moeten worden gewezen op zijn positie als verdachte en het recht om te zwijgen.
Voorts had verdachte, zeker gelet op de psychiatrische setting waarin hij zich bevond, moeten worden gewezen op zijn recht voorafgaand een raadsman te consulteren.
Nu zodoende kan worden vastgesteld dat verdachte vrijwel meteen bij de eerste confrontatie met verbalisanten heeft bekend de feiten te hebben gepleegd en vervolgens als verdachte is aangemerkt en is gewezen op zijn rechten (waaronder tevens het door verdachte onnodig geachte recht op consultatie van een raadsman), waarna hij wederom volmondig en integraal bekende, hetgeen hij ter terechtzitting in het bijzijn van zijn raadsman nogmaals heeft herhaald, is de rechtbank van oordeel dat aan voormelde vaststelling geen consequenties behoeven te worden verbonden.
Opzet op de dood en voorbedachten rade
Voor het bewijs van de voorbedachten rade is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan.
De rechtbank overweegt dat volgens bestendige jurisprudentie het feit dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is niet uitsluit dat hij opzettelijk en met voorbedachten rade gehandeld kan hebben.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Opzettelijk en met voorbedachten rade beroven van het leven van [slachtoffer 3]
Verdachte heeft, na aanvankelijk een ontkennende verklaring afgelegd te hebben, op 22 februari 2010 bekend [slachtoffer 3] met een messteek om het leven te hebben gebracht. De bekennende verklaring heeft verdachte tijdens de zitting van 01 februari 2011 herhaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de middag van 03 februari 2009 stemmen in zijn hoofd hoorde. Deze stemmen gaven hem de opdracht om iemand dood te steken. Gelet op het feit dat het hem de twee voorgaande malen niet gelukt was iemand te doden – zie de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten - had hij een groter (koks)mes aangeschaft bij de HEMA. Met dit mes in zijn jaszak is verdachte vanuit [straat E] naar de [straat C] gelopen. Op het moment dat verdachte twee passen voor [slachtoffer 3] liep, draaide hij zich om en stak met het mes in de keel van [slachtoffer 3]. Verdachte verklaart over dit steken dat hij in de keel stak omdat dat het meest dodelijk is en dat hij na het in de keel steken van [slachtoffer 3] de indruk had dat het “goed” was.
De rechtbank leidt uit het feit dat verdachte enige tijd tevoren een groot (koks)mes heeft aangeschaft om iemand te kunnen doden en om dit te bewerkstelligen ingestoken heeft op het voor verdachte meest kwetsbare deel van het lichaam, te weten de keel van [slachtoffer 3], af dat hij opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Op grond van bovengenoemde verklaring van verdachte en de bevindingen van het NFI in het pathologie onderzoek, zoals hierboven onder 4.1 genoemd, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte op 03 februari 2009 [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door hem in de borst te steken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Opzettelijk en met voorbedachten rade pogen [slachtoffer 1] van het leven te beroven
Verdachte heeft, na aanvankelijk ontkend te hebben iets te maken te hebben met het steekincident, op 22 februari 2010 bekend [slachtoffer 1] met een mes meerdere malen te hebben gestoken.
Deze bekennende verklaring heeft verdachte tijdens de terechtzitting van 01 februari 2011 herhaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij thuis was toen het bij hem opkwam iemand aan te vallen. Een stem in hem zei dat hij iemand moest neersteken. Vanuit zijn woning aan [straat E] in Lelystad liep hij naar de plaats delict (ter hoogte van het fietspad gelegen tussen de [straat B] en de [straat F]) en stak [slachtoffer 1] neer. Verdachte had de bedoeling haar te doden. Het mes wat hij gebruikte had een afgebroken punt. Verdachte stak aanvankelijk in op de borst van [slachtoffer 1] maar doordat het mes niet goed door de jas ging, stak hij vervolgens meerdere malen in op de rug van de vrouw.
Ten tijde van het steken had verdachte zijn lippen samengeknepen om zo zijn gouden tand - een duidelijk element dat zou kunnen leiden tot herkenning - te verbergen. Na het steken heeft verdachte, om sporen te voorkomen, het mes weggegooid in nabij gelegen water achter de [straat G]. Op aanwijzing van verdachte is aldaar een mes aangetroffen.
De rechtbank leidt de ten laste gelegde opzet en voorbedachten rade af uit het feit dat verdachte verklaard heeft iemand te willen doden, daarvoor een mes bij zich had, met dat mes op pad is gegaan en herhaaldelijk heeft ingestoken op vitale delen van het lichaam van mevrouw [slachtoffer 1] (omdat het mes niet door de jas kwam) en weloverwogen zijn lippen op elkaar heeft geperst om herkenning uit te sluiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovengenoemde verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 1] en het geconstateerde letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 23 december 2008 getracht heeft [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde
Opzettelijk en met voorbedachten rade pogen [slachtoffer 2] van het leven te beroven
Verdachte heeft, na aanvankelijk ontkend te hebben de heer [slachtoffer 2] te hebben neergestoken, op 22 februari 2010 bekend hem neergestoken te hebben.
Deze bekennende verklaring heeft verdachte tijdens de terechtzitting van 01 februari 2011 herhaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 december 2008 bij het tunneltje langs de [straat D] te Lelystad liep. Hij zag daar een man die zijn hond aan het uitlaten was. Verdachte heeft deze man ingehaald en hem in zijn hals gestoken met een klein (koks)mes wat hij de dag ervoor bij de HEMA had gekocht. Verdachte wilde deze man doodmaken. Na de man te hebben neergestoken, had hij wel het idee dat het mislukt was maar omdat het steken plaatsvond vlak naast een drukke weg is verdachte weggelopen. Het mes heeft hij weggegooid in een vuilniscontainer in de buurt van zijn woning.
De rechtbank leidt uit het welbewust aanschaffen van een mes om daar iemand mee neer te steken, de wil van verdachte om iemand te doden en het zich ontdoen van het mes af dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovengenoemde verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 2] en het bij het slachtoffer vastgestelde letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 25 december 2008 getracht heeft de heer [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 4. primair ten laste gelegde
Opzettelijk en met voorbedachten rade pogen [slachtoffer 5] van het leven te beroven
Verdachte heeft, na aanvankelijk ontkend te hebben de heer [slachtoffer 5] te hebben neergestoken op 22 februari 2010 bekend hem met een mes te hebben gestoken.
Deze bekennende verklaring heeft verdachte tijdens de terechtzitting van 01 februari 2011 herhaald.
Verdachte heeft verklaard dat het neersteken van de heer [slachtoffer 5] hem werd ingegeven door stemmen in zijn hoofd. Verdachte heeft vervolgens uit de keuken van het [verblijfplaats verdachte] een mes gepakt en is gaan lopen totdat hij het slachtoffer in zijn tuin zag staan. Hij was de eerste man die hij zag. De heer [slachtoffer 5] had zijn hoofd een beetje over het tuinhekje heen. Verdachte liep naar hem toe en maakte met het mes een snijdende beweging van rechts naar links over de halsstreek van de heer [slachtoffer 5]. Eenmaal terug in het [verblijfplaats verdachte] heeft verdachte het mes schoongemaakt.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij voor het steken van een persoon altijd rondkeek of hij makkelijk weg kon komen en dat het steken ter hoogte van de hals de meeste garantie op een dodelijke afloop had.
De rechtbank leidt het opzettelijk en met voorbedachten rade handelen van verdachte af uit het meenemen van het mes om iemand neer te steken, het in de hals steken met de intentie iemand dodelijk te verwonden en het om zich heen kijken alvorens iemand neer te steken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovengenoemde verklaring van verdachte, de aangifte van de heer [slachtoffer 5] en het bij het slachtoffer vastgestelde letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 17 maart 2009 getracht heeft de heer [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 5. ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 01 februari 2011 heeft verklaard dat hij op 10 februari 2009 de handtas van [slachtoffer 4] heeft gestolen en daarbij [slachtoffer 4] geschopt en geslagen heeft, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar de aangifte van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 03 februari 2009 te Lelystad, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon, genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met kracht met een mes in de borst van die [slachtoffer 3] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden.
2.
op 23 december 2008 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een mes in de schouder en de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
op 25 december 2008 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in de hals van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
op 17 maart 2009 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 5], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in de halsstreek van die [slachtoffer 5] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
op 10 februari 2009 te Lelystad, op de openbare weg, de [plaats delict], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas inhoudende onder meer een rijbewijs, een paspoort, autopapieren, een digitale agenda, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte met kracht heeft gerukt aan de tas welke door die [slachtoffer 4] werd vastgehouden, en vervolgens die [slachtoffer 4] heeft geslagen waardoor voornoemde [slachtoffer 4] op de grond is gevallen, en terwijl voornoemde [slachtoffer 4] op de grond lag die [slachtoffer 4] tegen het bovenlichaam heeft geschopt.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2, 3. primair en 4. primair telkens:
Poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
7 STRAFBAARHEID VAN DE DADER
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro justitia rapportage van 22 december 2010 van het Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Verdachte lijdt aan een ernstige, chronische psychotische stoornis, te weten schizofrenie van het ongedifferentieerde type. De schizofrenie is de afgelopen jaren prominent aanwezig geweest, waardoor het inzicht op eventuele persoonlijkheidsproblematiek te sterk versluierd is. Derhalve kunnen er geen uitspraken worden gedaan over een persoonlijkheidsstoornis. Gelet op de jeugd van verdachte en zijn gedrag wordt dit echter niet uitgesloten. Naast de schizofrenie is er bij verdachte sprake van afhankelijkheid van cannabis en misbruik van alcohol en cocaïne.
Psychiater R.J.P. Rijnders en psycholoog J.M. Oudejans zien zeer duidelijke aanwijzingen dat verdachte in de periode van de ten laste gelegde steekincidenten in een psychotische toestand verkeerde. De inhoud van deze psychose kan gekenschetst worden als een paranoïd psychotisch waandenken met angsten, onrustgevoelens en zeer pathologische achterdocht, waarbij tevens met enige regelmaat hallucinaties optraden. Deze hallucinaties betroffen een imperatieve stem (zogenoemde bevelshallucinatie) die verdachte zou hebben aangezet tot het doden van hem onbekende personen. Rijnders en Oudejans overwegen dat het mogelijk is dat verdachte niet op alle momenten van de ten laste gelegde steekincidenten feitelijk en rechtstreeks heeft gehandeld onder invloed van voornoemde bevelshallucinaties.
Voorstelbaar is dat het paranoïd psychotisch denken van verdachte op momenten onderhevig is geweest aan fluctuaties. Gelet op de eerder gepleegde geweldsincidenten waarbij verdachte verhoogd prikkelbaar heeft gereageerd en er niet onomstotelijk gebleken is dat er tijdens die incidenten sprake was van een floride psychose is echter vast te stellen dat verdachte ook buiten de context van een floride psychose agressief kan zijn.
De schizofrene gedachten en gevoelens – en daaruit voortvloeiend zijn gedragingen - werden in de periode van de ten laste gelegde steekincidenten in overweldigende mate bepaald door paranoïdie, angst, rusteloosheid, (agressieve) prikkelbaarheid en woede, waarvan verdachte niet los kon komen, niet kon reguleren of controleren en die verdachte zonder enige reële aanleiding tot ernstige agressie jegens willekeurige slachtoffers heeft gebracht. Gelet op deze overwegingen adviseren Rijnders en Oudejans verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van psychiater en psycholoog over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare.
De rechtbank overweegt dat de rapporteurs ten tijde van het uitbrengen van het rapport slechts rekening hebben gehouden met de feiten die ten laste gelegd zijn onder 1. tot en met 4. De rechtbank is echter van oordeel dat nu het onder 5. ten laste gelegde feit op 10 februari 2009 is gepleegd en daarmee in de periode van de andere ten laste gelegde feiten valt verdachte ten tijde van het plegen van dit feit ook als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden.
Op grond van voormelde rapportage en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
8 OPLEGGING VAN MAATREGEL
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking zal worden gesteld.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte zich kan vinden in het advies dat door het Pieter Baan Centrum is uitgebracht.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft aan het eind van 2008 en in het begin van 2009 een reeks ernstige misdrijven gepleegd, die tot grote landelijke beroering en grote maatschappelijke onrust heeft geleid.
Met name omdat het ging om zeer ernstige delicten die kennelijk gepleegd werden zonder enige aanleiding en volkomen onverwacht plaatsvonden, maakte dat grote gevoelens van onveiligheid ontstonden in Lelystad.
Aan deze gevoelens van angst en onveiligheid kwam pas op 22 februari 2010 een einde toen verdachte een bekennende verklaring aflegde.
Naar nu blijkt had verdachte de intentie om willekeurige personen te doden. Bevelshallucinaties leidden hem het openbare leven in waar hij naar eigen zeggen de eerste personen die hij tegen kwam dodelijk trachtte te verwonden. Tijdens één van de steekincidenten heeft een persoon daadwerkelijk het leven gelaten. Verdachte heeft met het neersteken van de heer [slachtoffer 3] hem van zijn meest kostbare bezit beroofd. Aan de nabestaanden heeft verdachte, zoals ter terechtzitting ook is gebleken uit de slachtofferverklaring van zijn zoon, onherstelbaar leed toegebracht. Psychische en lichamelijke schade is ook toegebracht aan de slachtoffers van de overige bewezen verklaarde feiten. Schade die de slachtoffers voor de rest van hun leven wellicht met zich meedragen.
Het beeld dat de deskundigen in hun rapportage hebben geschetst – een man met een zeer ernstige chronische psychiatrische stoornis– komt overeen met de houding en het gedrag van verdachte ter zitting. Verdachte heeft onder invloed van bevelshallucinaties een medemens vermoord en drie anderen trachten te vermoorden. Daarnaast heeft hij een vrouw beroofd van haar handtas. Deze afschuwelijke daden kunnen hem niet worden toegerekend, maar de maatschappij moet tegen verdachte worden beschermd.
Uit het reeds eerder genoemde rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 10 januari 2011 blijkt dat verdachte verscheidene malen betrokken is geweest bij agressie-incidenten. Hierin valt een opvallende tendens te bemerken waarin steeds ernstiger vormen van geweld gehanteerd worden. Psychiater Rijnders en psycholoog Oudejans concluderen dat gezien het feit dat verdachte niet volledig overtuigd is van het belang van continuering van zijn antipsychotische medicatie hij buiten een behandelingssituatie (en het zodoende verstoken kunnen blijven van medicatie) snel weer psychotisch zal raken. De combinatie van schizofrenie en middelengebruik geldt daarnaast als een extra grote risicofactor voor optreden van agressief handelend gedrag. Het recidiverisico stijgt voor delicten zoals ten laste is gelegd. Bij dergelijke delicten kan verdachte zonder voor zijn omgeving duidelijke vroegsignalen, plotseling en zonder reële aanleiding zeer gewelddadig handelen. Aldus concluderen de rapporteurs dat er een hoog recidiverisico aanwezig is, met een sterk verhoogd risico op levensdelicten.
Vanwege het geringe ziektebesef, de vermoedelijke afwezigheid van ziekte-inzicht, moeilijk te doorgronden motivatie voor behandeling en gegeven de ernst van de schizofrenie en de noodzaak van een langerdurende behandeling is een plaatsing in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en een terbeschikkingstelling met voorwaarden ontoereikend om het recidivegevaar te bestrijden.
De rechtbank neemt de inhoud van de rapportage over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de bevindingen in voormeld rapport, de inhoud van het dossier, de persoon van verdachte zoals deze is gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting en het gedrag van
verdachte komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte niet kan terugkeren in de maatschappij zonder adequaat te zijn behandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is.
9 BENADEELDE PARTIJEN
De rechtbank beschouwt het voegingsformulier ingezonden door de heer [slachtoffer 2] vanwege het niet opgeven van geleden schade niet als zijnde een vordering in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
9.1 Benadeelde partij [1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [naam benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 2.728, -, zijnde materiële schade (daggeld voor ziekenhuis) en immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering opgemerkt dat verdachte naar het burgerlijk recht aansprakelijk is, maar er geen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel plaats kan vinden bij een ontslag van alle rechtsvervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3. primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van deze schade is vast komen te staan op een bedrag van € 2.728, -.
De vordering van de benadeelde partij, die in zijn vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht (in casu 6:165 BW) aansprakelijk. De omstandigheid dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging staat niet in de weg aan het toewijzen van een vordering van een benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht door de officier van justitie gevorderd kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte worden opgelegd. De maatregel kan alleen worden opgelegd, als de verdachte wegens het schadetoebrengende feit wordt veroordeeld tot een straf. Aan verdachte zal in verband met zijn ontoerekeningsvatbaarheid immers geen straf opgelegd worden en de TBS-maatregel van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht valt niet onder het begrip “straf” zoals is bedoeld in artikel 36f van datzelfde wetboek.
9.2 Benadeelde partij [2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [naam benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5. ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op €550, -, zijnde immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering opgemerkt dat verdachte naar het burgerlijk recht aansprakelijk is, maar er geen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel plaats kan vinden bij een ontslag van alle rechtsvervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het onder 5 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van deze schade is vast komen te staan op een bedrag van € 550, -.
De vordering van de benadeelde partij, die in haar vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht (in casu 6:165 BW) aansprakelijk. De omstandigheid dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging staat niet in de weg aan het toewijzen van een vordering van een benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht door de officier van justitie gevorderd kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte worden opgelegd. De maatregel kan alleen worden opgelegd, als de verdachte wegens het schadetoebrengende feit wordt veroordeeld tot een straf. Aan verdachte zal in verband met zijn ontoerekeningsvatbaarheid immers geen straf opgelegd worden en de TBS-maatregel van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht valt niet onder het begrip “straf” zoals is bedoeld in artikel 36f van datzelfde wetboek.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1., 2., 3. primair, 4. primair en 5. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar;
- ontslaat de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1];
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 2.728, - (zegge: tweeduizend zevenhonderd achtentwintig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het onder 4. primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 17 maart 2009, tot die van voldoening;
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2];
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 550, - (zegge: vijfhonderdhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het onder 5. bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 februari 2009, tot die van voldoening;
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. R.M van Vuure en P. Bender, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2011.
Mr. Bender voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.