RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650148-10, 07.410108-09, 07.651014-10 en 07.651032-10 (gev.ttz.) (P)
Uitspraak: 1 februari 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
(adres)
thans verblijvende (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010 (parketnummers 07.410108-09 en 07.651014-10 en 07.651032-10), 31 augustus 2010 en 23 november 2010 en 18 januari 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Postma.
Ter terechtzitting van 31 augustus 2010 heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 07.650148-10, 07.410108-09, 07.651014-10 en 07.651032-10 tegen de verdachte aangebrachte zaken.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 07.650148-10
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2010 in de gemeente Zwolle aan een persoon genaamd
(slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of breuk
van het jukbeen en/of schedelbasisbreuk/fractuur), heeft toegebracht, door
deze opzettelijk (met kracht) (met de vuist) in/op/tegen het oog, althans het
gezicht te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten (slachtoffer)), (met kracht) (met de vuist) in/op/tegen
het oog, althans het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan
deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of breuk van het jukbeen
en/of schedelbasisbreuk/fractuur), althans enig lichamelijk letsel, heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2010 tot en met 19 mei 2010 in de
gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Sun, type Revlio,
kleur zwart/rood/chroom) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2010 tot en met 19 mei 2010 in de
gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Sun, type Revlio,
kleur zwart/rood/chroom) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Parketnummer 07.410108-09
1.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Kampen wederrechtelijk is
binnengedrongen in een woning gelegen aan de (adres) en in gebruik bij
(slachtoffer 2), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk en
wederrechtelijk een raam/bovenruit (van een voordeur), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
Parketnummer 07.651014-10
1.
hij op of omstreeks 07 februari 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk
mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten (slachtoffer 2), één of
meer malen in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of
gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 07 februari 2010 in de gemeente Kampen toen de aldaar
dienstdoende politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, (naam politieambtenaar)
en/of (naam politieambtenaar) en/of andere politieambtenaren verdachte - buiten
heterdaad - op verdenking van het overtreden van de artikelen 300, 304 van het
Wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van
enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten, hadden
aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde hem onverwijld voor
te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen
naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Kampen, zich met
geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de
rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig te
rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
politieambtenaren verdachte trachtten te geleiden, tengevolge waarvan de
politieambtenaar (naam politieambtenaar) enig lichamelijk letsel (een gescheurde pees in
de schouder) bekwam;
3.
hij op of omstreeks 07 februari 2010 in de gemeente Kampen (naam politieambtenaar),
politieambtenaar van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde (naam politieambtenaar) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik
stamp je kapot, ik schiet je kapot, ik heb een vuurwapen en/of ik trap je
oogkas stuk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 11 december 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk
beledigend de politieambtenaar van de Regiopolitie IJsselland, te weten
(naam politieambtenaar), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden
"shit-agentje, kankerhomo, klote agent", althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking; (parketnummer 07/410117-09)
5.
hij op of omstreeks 09 december 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk
beledigend de politieambtenaren, te weten (naam politieambtenaar) en/of (naam politieambtenaar),
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in
dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "tyfushoer en/of
jij met je vieze kankerkop", althans woorden van gelijke beledigende aard
en/of strekking; (parketnummer 07410118-09)
6.
hij op of omstreeks 30 augustus 2007 in de gemeente Zwolle als bestuurder van
een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Burg
Drijbersingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als
bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was
afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig
behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd; (parketnummer 07/532609-07)
Parketnummer 07.651032-10
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit van een deur van een woning aan de (adres), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk beledigend
de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten (naam politieambtenaar)
en/of (naam politieambtenaar), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de
woorden "homo's, kankermongolen, tyfusambtenaren, sukkels met je kankerhoofd,
tyfushonden van justitie en/of kuthoofd", althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 27 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk
mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten (slachtoffer 2), één of
meermalen op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit van een deur van een woning aan de (adres), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 4), in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 07.650148-10, 07.410108-09, 07.651014-10 en 07.651032-10 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair, de feiten 3 en 4, de feiten 5, 6, 7, 8, 9 en 10 en de feiten 11, 12, 13 en 14.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde en verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Voor het overige heeft de raadsvrouw van verdachte geconcludeerd tot bewezenverklaring van de feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de andere ten laste gelegde feiten, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Ten aanzien van feit 1:
Aangever .(slachtoffer) heeft in zijn aangifte onder meer het volgende verklaard:
Op 19 mei 2010 omstreeks 13:33 uur ben ik als hoofdconducteur, in uniform gekleed en daardoor zichtbaar als zijnde hoofdconducteur van de Nederlandse spoorwegen, op de trein gestapt die vanuit Kampen richting Zwolle ging. Ik kwam bij het tweede compartiment aan. Ik zag een man van ongeveer 30 jaar, vanaf mijn zijde gezien links achter in de hoek zitten. Bij binnenkomst in het tweede compartiment heb ik hardop aan iedereen in het compartiment gevraagd om de vervoersbewijzen aan mij te tonen. De man overhandigde mij een uitstel van betaling, met de mededeling “de automaten in Kampen en Zwolle doen het niet”. Ik bekeek het uitstel van betaling en zag dat dit een uitstel van betaling betrof van de vorige dag, 18 mei 2010. Daarop heb ik tegen de man gezegd dat dit een uitstel van betaling betrof van de vorige dag en heb de man verteld dat ik een uitstel van betaling uit ging schrijven voor vandaag. Ik hoorde dat de man zei “dat is goed”. Ik heb de man het uitstel van betaling overhandigd en zijn identiteitsbewijs teruggegeven. Vervolgens heb ik via de vouwbalg het compartiment verlaten en ben het volgende compartiment ingelopen. Toen ik bij het balkon aanwam, zag ik dat wij station Zwolle al binnen reden en heb de controle daar gestaakt. Ik zag op dat moment dat er op het balkon tegen de buitendeur een fiets stond. Ik zag dat na ongeveer 30 seconden de man die ik eerder een uitstel van betaling had gegeven via de vouwbalg naar mij toe kwam lopen. Ik zag dat de man aanstalten maakte om de fiets te pakken en de trein te verlaten. Daarop vroeg ik aan de man of hij de eigenaar van de fiets was. De man antwoordde daarop “Ja, die is van mij”. Ik vertelde de man dat hij het vervoer van de fiets niet kenbaar had gemaakt aan mij en dat het vervoer van de fiets ook betaald moest worden en dat ik dit toe wilde voegen aan het eerder uitgedeelde uitstel van betaling.
(Opmerking verbalisant: Op 19 mei 2010 om 15:12 uur werd de aangifte afgebroken in verband met klachten van de aangever naar aanleiding van het letsel.)
Op 25 mei 2010 heeft aangever onder meer het volgende verklaard:
Nadat ik de man had aangezegd dat ik de fiets bij zijn uitstel van betaling wilde opschrijven omdat hij hier geen geldig vervoersbewijs voor had, hoorde ik hem tegen mij zeggen dat ik het uitstel van betaling van gisteren maar beter moest overschrijven. Ik vroeg de man om zijn uitstel van betaling aan mij te overhandigen zodat ik de fiets erbij kon vermelden. Ik hoorde de man tegen mij zeggen dat hij hier geen tijd voor had. Ik zag dat hij met zijn fiets naar buiten wilde lopen. Ik stond voor de uitgang. Ik voelde dat de fiets tegen mij aankwam. Ik zag dat de man kennelijk opzettelijk en met kracht zijn fiets tegen mij aanduwde. Ik hoorde de man vervolgens roepen “je moet van mij afblijven”. Ik zat echter niet aan de man. Ik hoorde dat de man dit meerdere keren herhaalde. Ik deelde de man mede dat ik niet gediend was van zijn acties. Ik vroeg hem vervolgens weer naar het uitstel van betaling. Tevens zei ik tegen hem dat het ongeveer een halve minuut zou duren en dat hij daarna zijn gang kon gaan. Ik voelde dat de man weer met zijn fiets tegen mij aan duwde. Ik hoorde hem weer tegen mij roepen dat ik van hem af moest blijven. Ik raakte de man echter niet aan. Ik vroeg de man weer om zijn uitstel van betaling te overhandigen en om het voor zichzelf niet moeilijker te maken. Ik zag dat hij het uitstel van betaling aan mij gaf. Ik zag dat de man zijn fiets optilde en dat hij zijn fiets kennelijk opzettelijk en met kracht naar mij toe wilde gooien. Ik kon dit afweren met mijn handen en benen. Door het afweren van de fiets heb ik pijn aan mijn linker been gekregen tussen mijn knie en heup. Ik zag dat de man op mij af kwam lopen. Ik hoorde de man tegen mij zeggen “blijf van mij af”. Ik voelde dat de man mij vervolgens hard duwde met zijn schouder. Ik kon mijn balans nog wel houden. Ik hield mij schrap en voorkwam zo dat ik uit de trein viel. Ik zag dat de man vlak voor mij ging staan. De afstand was ongeveer minder dan een halve meter. Ik voelde mij zeer bedreigd. Temeer door zijn gezichtsuitdrukking en hele houding. Ik duwde de man vervolgens van mij af. Ik zag dat de man weer terug naar mij liep. Ik zag en voelde dat de man met zijn tot vuist gebalde rechterhand mij sloeg onder mijn linker oog. Door de kracht van de vuistslag verloor ik mijn evenwicht. Ik wankelde hierdoor de treindeur uit. Ik kon mij nog net aan een abri vasthouden. De vuistslag die ik van de man kreeg was kennelijk opzettelijk en met kracht. Ik voelde dat ik door mijn knieën zou zakken door deze vuistslag. Ik voelde een doof gevoel in mijn linker wang. Ik voel op dit moment nog steeds een doof gevoel in mijn neus. Later op het politiebureau voelde ik een hevige pijn in mijn gezicht door de vuistslag die ik van de man had gekregen. (…) Ik zag dat de man mee moest met de agenten. Het werd mij even te veel. Ik voelde mij niet meer goed. Ik zakte op mijn knieën op de grond. Ik moest mij vasthouden aan de abri om niet te vallen.
In de geneeskundige verklaring betreffende aangever staat onder meer het volgende:
Uitwendig waargenomen letsel: zygoma (jukbeen) fractuur links.
Gevoelsuitval neusvleugel links door beschadiging van zenuw die onder oogkas links uit schedel treedt. Dit is een gevolg van de breuk van het jukbeen links.
Mogelijk schedelbasisbreuk, gezien de localisatie van bloeduitstortingen beide oogkassen.
Boven gebitsprothese past niet meer door breuk van de onderpoot van het jukbeen links.
Concentratieproblemen en hoofdpijn, kan goed het gevolg zijn van letsel door de klap.
In een brief van (naam arts), kaakchirurg i.o. staat onder met het volgende:
Bij onderzoek heeft patiënt een haematoom t.p.v. de wang links met palpatiepijn t.p.v. het zygoma links in de motoriek, de infraorbitale crista, laterale orbitarand en crista zygomatico-alveolaris links. Bij röntgenonderzoek lijkt er sprake te zijn van hematosinus links met een zygomafractuur links. Vanwege de goede stand, afwezigheid van nervus infraorbitalis uitval en minimale verplaatsing is een conservatief beleid gevoerd. (..) Bij controle op 26-05-2010 heeft patiënt een brilhaematoom met toch enige sensibele uitval t.p.v. de neusvleugel links en pijn bij occlusie die lijkt te berusten op druk van de prothese in de bovenkaak op de crista zygomatico-alveolaris, alwaar een fractuurlijn loopt. De prothese werd aangepast. Aangezien de sensibele stoornissen aan de beterende hand zijn, wordt het expectatieve beleid gecontinueerd. Ten aanzien van het brilhaematoom, dat mogelijk een gevolg is schedelbasisfractuur en de vermelde concentratieproblemen, wordt verder geen aanvullende actie ondernomen.
De getuige (getuige 1) heeft op 19 mei 2010 onder meer het volgende verklaard:
Er was een passagier in discussie met de conducteur. Ik hoorde dat de conducteur deze jonge man aansprak op het feit dat hij geen geldig vervoersbewijs had voor zijn fiets. Wij zagen dat de boel escaleerde tussen de conducteur en de jonge man. Ik zag dat de jonge man met beide handen de conducteur duwde. Vervolgens zag ik dat de conducteur vol in het gezicht werd geslagen door de jonge man. Volgens mij sloeg de jonge man met zijn rechter gebalde vuist. Ik zag dat de conducteur op de linkerzijde van zijn gezicht werd geraakt, ook gedeeltelijk op zijn neus.
De getuige (getuige 2) heeft op 19 mei 2010 onder meer het volgende verklaard:
Op 19 mei 2010 liep ik op het station van Zwolle. Bij het instappen van de trein zag ik dat er op het balkon een conducteur in gesprek was met een man. Ik zag dat de man de fiets tegen de benen van de conducteur drukte. (…) Vervolgens zag ik dat de man met de rechterhand een beweging richting het hoofd van de conducteur maakte. Ik zag dat de man dat deed met een gebalde vuist. Ik zag dat de hand het hoofd raakte aan de linkerzijde, ter hoogte van de oogkas of de kaak. Ik zag dat het met een behoorlijke snelheid ging.
De getuige (getuige 3) heeft op 26 mei 2010 onder meer het volgende verklaard:
Ik ben hoofdconducteur bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen. Afgelopen woensdag 19 mei 2010 ben ik om ongeveer 13:30 uur in dienst gekomen. (…) Ik zag dat een man uithaalde naar iemand in een blauw uniform. Ik zag dat die man een gebalde vuist maakte, deze naar achter haalde en horizontaal naar voren bewoog. Ik zag dat dat heel snel ging. (..) Ik zag dat die vuistslag werd gemaakt naar het gelaat. Ik zag een silhouet van een persoon die naar achter viel door de kracht van de vuistslag.
De getuige (getuige 4) heeft op 3 juni 2010 onder meer het volgende verklaard:
(Heeft u ook gezien dat de conducteur werd geslagen?)
Ja
(Hoe kunt u het slaan omschrijven?)
Ik denk met zijn rechter vuist. Hij sloeg hem tegen de zijkant van zijn neus. Ik heb bloed gezien. Het was zeker geen zachte klap. Hij sloeg hem met kracht.
(…) De conducteur was zeer aan het trillen en was in shock. Hij had een kleur in het gezicht. Hij zakte toen in elkaar.
Verdachte heeft op 20 mei 2010 onder meer het volgende verklaard:
Ik heb de conducteur een doserende klap gegeven. Ik heb hem op zijn wang geslagen.
De rechtbank is gelet op bovenstaande verklaringen en de letselverklaring van oordeel dat verdachte aangever met kracht met zijn vuist vol in het gezicht heeft geslagen en dat aangever door de klap door zijn knieën zakte en zich moest vasthouden aan de abri om niet te vallen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vuistslagen in het gezicht tot ernstig letsel kunnen leiden aangezien het hoofd/het gezicht als een kwetsbaar deel van het lichaam kan worden aangemerkt.Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte door aangever met kracht met zijn vuist vol in het gezicht te slaan de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• De aangifte van (slachtoffer 2) ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 januari 2011.
Ten aanzien van feit 5:
Aangeefster (slachtoffer 2) heeft in haar aangifte op 7 februari 2010 onder meer het volgende verklaard:
Op 7 februari 2010 te 14:52 werd te Kampen het in de aanhef vermelde feit gepleegd. Op 7 februari 2010 kwam mijn zoon, (naam verdachte), bij mij thuis. Toen ik tegen (naam verdachte) zei dat hij niet bij mij mocht wassen, begon (naam verdachte) mij te slaan. (naam verdachte) sloeg mij 3 of 4 keer op mijn hoofd met zijn vuist. Ik voelde op dat moment erg veel pijn.
In de letselrapportage d.d. 9 februari 2010 staat onder meer het volgende:
Betrokkene klaagt over pijn op het hoofd; midden op het hoofd iets voor de kruin bevindt zich iets links van het midden een in doornsnee ca. 4 cm grote pijnlijke plek.
Letsel: kneuzingen op het hoofd en naast het linker oog.
Herstel zal twee tot drie weken duren.
Er zal geen blijvend letsel blijven bestaan.
Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
Verdachte heeft op 9 februari 2010 onder meer het volgende verklaard:
Ik zat op zondag 7 februari 2010 met een wasprobleem. Ik gaf mijn moeder achterop haar hoofd een veeg.
Ter terechtzitting van 18 januari 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Ik heb mijn moeder een veeg op het achterhoofd gegeven.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7:
Aangever (naam politieambtenaar) heeft op 8 februari 2010 onder meer het volgende verklaard:
Op 7 februari 2010 was ik aan het werk als politieambtenaar. Ik was in uniform gekleed. Op 7 februari 2010 omstreeks 18:13 uur meldde de verdachte (naam verdachte) zich aan het bureau van politie te Kampen. Ik deelde aan de verdachte mede, dat hij was aangehouden. De verdachte deelde direct mede, dat hij dat niet wilde en dat hij niet mee wilde werken. Hierop hebben wij nog 2 maal medegedeeld dat hij beter wel mee kon werken. Maar de verdachte bleef volhouden dat hij niet mee wilde werken. Op het moment dat ik de verdachte vervolgens aan zijn jas, ter hoogte van zijn linker schouder vastgreep en hem naar voren trok, teneinde hem uit zijn zit positie te krijgen, trok en rukte de verdachte in tegengestelde richting dan ik hem trachtte te brengen. Tengevolge van dit verzet, voelde ik hierop direct een pijnscheut in mijn rechterschouder. De verdachte werd vervolgens met 4 politiemensen onder controle gebracht. Dat kostte enige moeite, daar de verdachte zich verzette. Tijdens de aanhouding en tijdens het transport schold verdachte mij uit en bedreigde de verdachte mij. Ik hoorde dat de verdachte riep, woorden met gelijke inhoud en strekking:
- (…)
- Als ik je morgen zie, stamp ik je kop kapot. (…)
- Als ik je morgen weer zie, schiet ik je kapot. Ik heb een vuurwapen. (…)
- Ik trap je oogkas stuk. (…)
Ik voelde mij door deze uitlatingen bedreigd en beledigd. Tevens acht ik de verdachte verantwoordelijk voor het letsel wat ik nu heb. (..) De huisarts constateerde dat ik een gescheurde pees heb in mijn schouder.
Verdachte heeft op 9 februari 2010 onder meer het volgende verklaard:
(Verbalisanten vragen of het klopt dat je collega’s met een dodelijk vuurwapen hebt bedreigd.)
Ja, dit klopt, dit heb ik gezegd.
Ter terechtzitting van 18 januari 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Ik heb niet meegewerkt met de politie. Ik heb misschien een draaiende beweging gemaakt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 6 en 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 8:
In het proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende:
Op 11 december 2009 was ik, verbalisant (naam politieambtenaar), gekleed in uniform werkzaam op het bureau van politie als inzetcoördinator. Omstreeks 11:05 uur zag ik dat de mij bekende (naam verdachte) de publiekshal in kwam lopen. Ik hoorde (naam verdachte) zeggen: “Ik ga zo weg, shit agentje”. “Jullie doen nooit ergens iets aan, shit agentjes”. (…) Hij bleef gedurende de gehele tijd beledigende uitspraken naar ons doen. Dit waren onder andere de woorden “kankerhomo’s, klote agenten, motherfuckers etc”.
Verdachte heeft op 11 december 2009 onder meer het volgende verklaard:
Ik heb inderdaad zonet gescholden tegen politieagenten “shitagentje, kankerkop, tyfuslul, teringsmeris en kankerlijer”.
Ter terechtzitting van 18 januari 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Het zou kunnen dat ik dergelijke woorden heb gezegd. In uiterste frustratie zeg ik wel eens dergelijke woorden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 9:
Aangeefster (naam politieambtenaar) heeft op 9 december 2009 onder meer het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van belediging van een ambtenaar in functie. Ik doe aangifte tegen (naam verdachte). Op 9 december 2009 was ik in functie en had ik baliewerkzaamheden. Ik zat achter de balie toen er een jongeman aan de balie kwam. (…) Ik hoorde dat hij riep dat die tyfuspolitie toch nooit wat deed en dat ik een tyfushoer was.
In het proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende:
Op 9 december 2009 zaten wij in de agentenwacht van het politiebureau te Kampen. Op een gegeven moment hoorden wij dat er een lastige man aan de balie in de centrale hal stond. Deze man werd te woord gestaan door onze collega (naam politieambtenaar). Wij hoorden een man met verheven stem schreeuwen dat die tyfuspolitie er niets aan deed. Deze woorden herhaalde de man meerdere malen. Wij hoorden dat (naam verdachte) tegen collega(naam politieambtenaar) riep “tyfushoer”. (…) Terwijl hij mij,(naam politieambtenaar), indringend aankeek, hoorde ik dat (naam verdachte) tegen mij riep “jij met je vieze kankerkop”.
Verdachte heeft op 9 december 2009 onder meer het volgende verklaard:
Het kan zijn dat ik dat woord, tyfushoer, gebruikt heb bij die vrouw aan de balie. Ik heb die agenten uitgemaakt voor “shitagentjes, homo’s, tyfuslijers”; ik heb het allemaal gebruikt. “vieze kankerkop”? Ja, dat kan ook. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het gezegd.
Ter terechtzitting van 18 januari 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Het kan zijn dat ik me ernstig geuit heb. Ik beroep me op mijn vrijheid van meningsuiting.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 9 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 10 en 11:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 10 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal opgemaakt op 3 december 2007 door (naam), surveillant ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 januari 2011.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 11 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• De aangifte van (slachtoffer 2) ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 januari 2011.
Ten aanzien van feit 12:
In het proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende:
Op 28 maart 2010 kregen wij van het Regionale Meld- en Informatiecentrum van de Regionale politie IJsselland het verzoek te gaan naar het adres (adres) te Kampen. (..) Wij zagen op de kruising van de (straat) en de (straat) te Kampen een persoon lopen die voldeed aan genoemd signalement. (..) Tijdens het overbrengen van deze verdachte naar de plaats van voorgeleiding, hoorden wij dat hij ons uitschold voor homo’s, kankermongolen, tyfusambtenaren, sukkels met je kankerhoofd, tyfushonden van justitie, kuthoofd. Dit herhaalde hij vele keren.
Op 30 maart 2010 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
U vraagt mij of ik mij kan herinneren dat ik boos ben geweest op het moment dat ik ben aangehouden. Ik verkanker ze allemaal en zeker die van Kampen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 12 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 13:
Aangeefster (slachtoffer 2) heeft in haar aangifte op 27 maart 2010 onder meer het volgende verklaard:
Op 27 maart 2010 omstreeks 12:30 uur kwam ik thuis. Ik kwam mijn uit huis wonende zoon (naam verdachte) tegen. (…) (naam verdachte) stond dicht bij mij en begon mij vervolgens met zijn vuist en armen hard met kracht en opzettelijk op mijn hoofd te slaan. Ik weet niet precies hoe vaak hij op mijn hoofd heeft geslagen, maar zeker 5 of 6 keer heb ik een klap op mijn hoofd gehad. Ik heb op dit moment pijn in mijn hoofd. Ook heb ik een zeer linker oor.
In de letselrapportage d.d. 19 april 2010 staat onder meer het volgende:
Bij eerste contact Huisartsenpost Zwolle: een gezwollen oor links en pijn links in het gelaat.
Bij tweede contact enige dagen later bij huisarts: drukpijn op het behaarde hoofd en ter hoogte van het kaakkopje.
Het beschreven letsel kan passen bij direct inwerkend stomp geweld zoals slaan, stompen of met stomp voorwerp slaan.
Op 30 maart 2010 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Toen het uit de hand liep, heb ik mijn moeder met de platte hand een paar tikken op haar hoofd gegeven. U vraagt hoeveel tikken ik mijn moeder heb gegeven. Volgens mij 1 of 2 tikken op haar hoofd.
Ter terechtzitting van 18 januari 2011 heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
Ik heb mijn moeder een keer geslagen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder 13 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 14:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 14 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• De aangifte van (slachtoffer 4) ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 januari 2011.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 primair
hij op 19 mei 2010 in de gemeente Zwolle aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en breuk van het jukbeen) heeft toegebracht, door
deze opzettelijk (met kracht) (met de vuist) in/op/tegen het oog, althans het gezicht te stompen en/of te slaan;
3.
hij op 17 november 2009 in de gemeente Kampen wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de (adres) en in gebruik bij (slachtoffer 2);
4.
hij op 17 november 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een raam/bovenruit (van een voordeur), toebehorende aan (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3), heeft vernield;
5.
hij op 07 februari 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk mishandelend zijn moeder, te weten (slachtoffer 2), meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of
gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
6.
hij op 07 februari 2010 in de gemeente Kampen toen de aldaar dienstdoende politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, (naam politieambtenaar) en N. (naam politieambtenaar) en andere politieambtenaren verdachte - buiten heterdaad - op verdenking van het overtreden van de artikelen 300, 304 van het Wetboek van strafrecht, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Kampen, zich met
geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die politieambtenaren verdachte trachtten te geleiden, tengevolge waarvan de politieambtenaar (naam politieambtenaar) enig lichamelijk letsel (een gescheurde pees in de schouder) bekwam;
7.
hij op 07 februari 2010 in de gemeente Kampen (naam politieambtenaar), politieambtenaar van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (naam politieambtenaar) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik stamp je kapot, ik schiet je kapot, ik heb een vuurwapen en ik trap je oogkas stuk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op 11 december 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk beledigend de politieambtenaar van de Regiopolitie IJsselland, te weten (naam politieambtenaar), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "shit-agentje, kankerhomo, klote agent", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
9.
hij op 09 december 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk beledigend de politieambtenaren, te weten (naam politieambtenaar) en (naam politieambtenaar), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "tyfushoer en jij met je vieze kankerkop", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
10.
hij op 30 augustus 2007 in de gemeente Zwolle als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Burg. Drijbersingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
11.
hij op 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur van een woning aan de (adres), toebehorende aan (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 2), heeft vernield;
12.
hij op 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk beledigend de politieambtenaren van de Regiopolitie IJsselland, te weten (naam politieambtenaar) en (naam politieambtenaar), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "homo's, kankermongolen, tyfusambtenaren, sukkels met je kankerhoofd, tyfushonden van justitie en kuthoofd", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
13.
hij op 27 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk mishandelend zijn moeder, te weten (slachtoffer 2), meermalen op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
14.
hij op 28 maart 2010 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur van een woning aan de (adres), toebehorende aan (slachtoffer 4), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
Van het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Feit 1 primair:
Zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
In de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen, strafbaar gesteld bij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 4, 11 en 14, telkens:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 5 en 13, telkens:
Mishandeling begaan tegen zijn moeder, strafbaar gesteld bij artikel 304 juncto artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 6:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, strafbaar gesteld bij artikel 181 juncto artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 7:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feiten 8, 9 en 12, telkens:
Belediging aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij artikel 267, juncto artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 10:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd:
- verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest;
- te gelasten dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot dwangverpleging (verpleging van overheidswege), zal worden opgelegd;
- verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van feit 10;
- de vordering van de benadeelde partij .(slachtoffer) toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ten behoeve van dit slachtoffer voor voornoemd bedrag;
- de vordering van de benadeelde partij (naam politieambtenaar) toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ten behoeve van dit slachtoffer voor voornoemd bedrag;
- de vordering van de benadeelde partij (naam politieambtenaar) toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ten behoeve van dit slachtoffer voor voornoemd bedrag;
- de vordering van de benadeelde partij W.(naam politieambtenaar) toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ten behoeve van dit slachtoffer voor voornoemd bedrag;
- de vorderingen van de benadeelde partijen (slachtoffer 5) en (slachtoffer 6) niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geconcludeerd tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen .(slachtoffer) en (naam politieambtenaar) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vorderingen van (naam politieambtenaar) en .(naam politieambtenaar) heeft zij geconcludeerd tot toewijzing van hetzelfde bedrag voor beide gevallen. Voorts heeft zij bepleit om de vorderingen van de benadeelde partijen (slachtoffer 5) en (slachtoffer 6) niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de feiten zijn gepleegd voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving met betrekking tot slachtoffers.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de bewezen verklaarde feiten, ook twee maal schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging van een ambtenaar, gepleegd op 7 februari 2010 en op 8 februari 2010, zoals valt af te leiden uit de overige ter kennisneming van de rechtbank gebrachte processen-verbaal van politie, welke zich in het dossier met parketnummer 07.651014-10 bevinden, en zoals ook door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 juli 2010;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 14 januari 2011
uitgebracht door het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering;
- een e-mail opgesteld door (naam), werkzaam bij het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering d.d. 17 januari 2011;
- een de verdachte betreffend pro justitia rapportage d.d. 24 december 2010
uitgebracht door drs. J.B.M. Kakreel (psychiater en onder supervisie van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en vast gerechtelijk deskundige) en drs. J. Kamphuis (arts in opleiding tot psychiater) en drs. A. Warnaar (klinisch psycholoog/psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige);
de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
Voornoemde onderzoeksrapportage houdt als conclusies van de gedragsdeskundigen - kort
gezegd - onder meer in dat:
- verdachte op een zwakbegaafd intellectueel niveau functioneert, waarbij er sprake lijkt te zijn van cognitieve functiestoornissen;
- er bij verdachte sprake is van langdurige persoonlijkheidspathologie;
- verdachte voldoet aan de criteria van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, d.w.z. dat hij een diepgaand patroon van sociale en intermenselijke beperkingen heeft, gekenmerkt door een gevoel van ongemak bij intieme relaties;
- verdachte voorts voldoet aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis: vanaf de leeftijd van vijftien jaar bestaat er een diepgaand patroon van te weinig respect en achting voor anderen, met daarbij ook het schenden van de rechten van anderen;
- verdachte, ingeval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, ten tijde van het plegen van die feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht;
- ingeval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten de recidive-prognose uiterst ongunstig is;
- door het ontbrekende probleembesef, evenals het onvermogen om een relatie aan te gaan en de zwakbegaafdheid gecombineerd met cognitieve stoornissen, een meer psychologische behandeling niet mogelijk is;
- een direct op verdachtes problematiek toegesneden behandeling niet mogelijk is en een meer indirecte behandeling middels stabilisatie door een klinisch milieu met sociotherapie en arbeidstherapie wellicht een lange weg is, zowel door zijn demotivatie en ontbrekend probleembesef, maar ook door zijn ernstige beperkingen en gebrekkige ontwikkeling en stoornis;
- verdachte fors begrensd moet kunnen worden en dat dit vraagt om een gesloten milieu met een hoge mate van beveiliging waarin hij eventueel ook gesepareerd kan worden;
- door het ontbreken van enig probleembesef, zijn onvermogen om afspraken te maken en het noodzakelijk benodigde kader om verdachte ook te kunnen separeren of andere dwang of noodinterventies toe te kunnen passen, een TBS met de voorwaarde opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek in GGZ setting afvalt en dat voor een eventuele andere soortgelijke maatregel die een langdurige klinische behandeling mogelijk maakt, dezelfde nadelen gelden.
De gedragsdeskundigen adviseren tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank neemt voormelde conclusies op de in die rapportages daarvoor bijeengebrachte gronden over en maakt het oordeel van de gedragsdeskundigen tot het hare.
De rechtbank concludeert dat er bij verdachte, rekening houdende met de door de gedragsdeskundigen vastgestelde sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, kan worden gesproken van een zekere mate van verwijtbaarheid van de door hem gepleegde feiten, hetgeen er ook toe heeft geleid de verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, ter vergelding van het door verdachte veroorzaakte leed en ter algemene preventie, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, aangewezen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 1 primair, 5, 6 en 13 misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat feit 7 een misdrijf betreft dat behoort tot de misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is op grond van de rapportages van de gedragsdeskundigen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat er, als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, bij verdachte sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte en een in dat kader te realiseren intensieve klinische behandeling van verdachte eist. De rechtbank geeft daarom ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat ter zake van feit 10 op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 9a, 10, 27, 36f, 37a, 37b, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij .(slachtoffer) (gemachtigden (naam) en (naam))
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer) (gemachtigden (naam) en (naam)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.148,68, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De rechtbank merkt hierbij op dat de hoogte van de vordering niet is betwist en de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2.148,68 ten behoeve van het slachtoffer .(slachtoffer).
Benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 6 en 7 bewezen verklaarde feiten.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 900,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De rechtbank merkt hierbij op dat de hoogte van de vordering niet is betwist en de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 900,00 ten behoeve van het slachtoffer (naam politieambtenaar).
Benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
De benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)) heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 100,00.
De schade van de benadeelde partij (naam politieambtenaar) is naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate komen vast te staan. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij .(naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
De benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)) heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 150,00.
De schade van de benadeelde partij .(naam politieambtenaar) is naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate komen vast te staan. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij (slachtoffer 5) (gemachtigde (naam))
De benadeelde partij (slachtoffer 5) (gemachtigde (naam)) heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 150,00.
Deze vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 5) heeft betrekking op een ad informandum gevoegd feit dat is gepleegd voor 1 januari 2011, te weten de datum waarop de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces is ingevoerd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij (slachtoffer 6) (gemachtigde (naam))
De benadeelde partij (slachtoffer 6) (gemachtigde (naam)) heeft een vordering ingediend.
Deze vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 6) heeft betrekking op een ad informandum gevoegd feit dat is gepleegd voor 1 januari 2011, te weten de datum waarop de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces is ingevoerd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat ter zake van feit 10 geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13 en 14 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13 en 14 ten laste gelegde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Schadevergoeding .(slachtoffer) (gemachtigden (naam) en (naam))
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij .(slachtoffer) (gemachtigden (naam) en (naam)), domicilie kiezende te Utrecht, van een bedrag van € 2.148,68 (zegge: tweeduizend honderd achtenveertig euro en achtenzestig cent).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.148,68, ten behoeve van het slachtoffer .(slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Schadevergoeding (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)), domicilie kiezende te Zwolle, van een bedrag van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 900,00, ten behoeve van het slachtoffer (naam politieambtenaar), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Schadevergoeding (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoeding W.(naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam))
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij W.(naam politieambtenaar) (gemachtigde (naam)) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoeding (slachtoffer 5) (gemachtigde (naam))
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 5) (gemachtigde (naam)) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoeding (slachtoffer 6) (gemachtigde (naam))
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 6) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. A.J. Louter en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2011.