RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/663187-10 (P)
Uitspraak: 27 januari 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
(adres),
thans verblijvende (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.H. den Haan.
De verdachte is, na de door de rechtbank toegewezen vordering tot wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer) van het
leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd
(slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond van
ongeveer 1.5 cm breed en 3 cm diep in de buik en/of waarbij de lever is
geraakt), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, die (slachtoffer) in de buik, althans het lichaam, te
steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
(slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het
lichaam, van die (slachtoffer) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, (weg), in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(slachtoffer), welk geweld bestond uit het omver trappen en/of van de fiets aftrappen
van die (slachtoffer) en/of (vervolgens) (toen die (slachtoffer) op de grond lag) één of
meermalen, stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen op/tegen het
lichaam van die (slachtoffer);
2.
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de
gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
(slachtoffer 2) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans
eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond
lag), in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft/hebben geschopt en/of
getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de
gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (voortand(en) met wortel en al uit de mond/kaak en/of afgeknapt), heeft
toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
(met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag) in/op/tegen het
gezicht en/of het hoofd te schoppen en/of te trappen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de
gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een
persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met
geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag) in/op/tegen het
gezicht en/of het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, (straat), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 2), welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag) in /op/tegen het gezicht en/of hoofd schoppen en/of trappen en /of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen (het lichaam van die) (slachtoffer 2) duwen;
3.
hij op of omstreeks 06 maart 2010 in de gemeente Zwolle, tussen de tijdstippen
03.35 uur en 03.45 uur, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg,
(straat), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4),
welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) rijden/botsen/drukken met het
voorwiel van een fiets op/tegen de rechterbil van die (slachtoffer 3) en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de
bil(len) van die (slachtoffer 3) en/of
- (met kracht/hard) slaan met een fietspomp op/tegen het hoofd van die
(slachtoffer 4);
4.
dat hij op of omstreeks 6 maart 2010 omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de
gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de
(straat), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 5), welk geweld
bestond uit het
- opzettelijk met de fiets (aan) rijden/botsen op/tegen de fiets van die
(slachtoffer 5) en/of (vervolgens)
- (met kracht) (met de vuist) stompen/slaan op/tegen de neus van die
(slachtoffer 5) en/of (vervolgens)
- (dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de
gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 5))
(met kracht) (met de vuist) op/tegen de neus heeft gestompt en/of geslagen,
waardoor voornoemde (slachtoffer 5) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het onder 1 primair, onder 2 primair, onder 3 en onder 4 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat het (dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes niet bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 cumulatief ten laste gelegde gerefereerd.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw, zakelijk weergegeven, onder meer bepleit dat uit de door verdachte, medeverdachte (naam medeverdachte), getuige (naam medeverdachte 2) en aangever (slachtoffer) afgelegde verklaringen, blijkt dat verdachte niet degene is geweest die heeft gestoken en dat hij eveneens niet wist dat medeverdachte (naam medeverdachte) zou gaan steken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar dat zij zich refereert ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld gepleegd tegen personen. De raadsvrouw heeft daartoe bepleit dat verdachte heeft verklaard dat hij niets te maken heeft gehad met het geweld dat (slachtoffer 2) is aangedaan en dat ook uit de verklaringen van medeverdachten (naam medeverdachte 2) en (naam medeverdachte) kan worden afgeleid dat verdachte geen geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 2). Ook uit de latere verklaring van aangever bij de rechter-commissaris, is niet af te leiden dat verdachte hem heeft getrapt of dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat het onder 3 en het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde betoogd dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen niet heeft uitgevoerd en dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte meer heeft gedaan dan bier gooien. Het bier gooien is niet in de tenlastelegging opgenomen en kan niet worden gezien als significante bijdrage aan het openlijk gepleegde geweld. Verdachte wist voorts niet op het moment van het bier gooien dat medeverdachte (naam medeverdachte) geweld tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) zou plegen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en volledige samenwerking.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde bepleit dat uit het dossier blijkt dat verdachte degene is geweest die tegen (slachtoffer 5) en (naam) aan fietste en dat medeverdachte (naam medeverdachte) degene is geweest die de stomp gaf. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een mes had. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is (en in ieder geval niet kan worden uitgesloten) dat verdachte slingerde en dus per ongeluk tegen (slachtoffer 5) aan fietste. Daaruit kan volgens de raadsvrouw worden afgeleid dat de enige bijdrage die verdachte aan het voorval heeft geleverd zonder opzet is gebeurd, althans niet met opzet op het slaan/stompen van (slachtoffer 5) of op het geweld dat door (naam medeverdachte) is gepleegd. Subsidiair stelt de raadsvrouw dat verdachte niet wist of wilde dat medeverdachte (naam medeverdachte) geweld zou plegen tegen (slachtoffer 5) en kan uit het raken met de fiets niet worden afgeleid dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Het onder 1 ten laste gelegde
(slachtoffer) heeft bij de politie aangifte gedaan van zware mishandeling, gepleegd op 9 februari 2010 op de (straat) te Zwolle. Op de (straat) kwamen op een gegeven moment 2 personen hem tegemoet fietsen. Hij zag dat ze hem voorbij fietsten en even later toen hij omkeek zag hij dat ze draaiden en achter hem aan kwamen fietsen. Plotseling werd hij omver getrapt door één van die gasten. Aangever kwam hierdoor ten val. Toen hij op de grond lag werd hij getrapt en geslagen door beide personen.
(slachtoffer) is een tweede maal gehoord als aangever bij de politie. Hij heeft hierbij onder meer verklaard dat hij bij de mishandeling behoorlijk is geschopt en geslagen en dat ze zijn rug ook hebben verwond. Hij lag op de grond toen hij werd geschopt en geslagen. Op een gegeven moment hielden beide jongens op met slaan en schoppen.
Verdachte heeft over dit feit bij de politie onder meer verklaard dat hij de jongen een trap met zijn rechtervoet heeft gegeven. Hij raakte de jongen op zijn kont en hij zag dat de jongen door zijn trap iets naar achter week. Hij zag dat dezelfde jongen met een dreigende houding op hem af kwam. Hij heeft de jongen weer een trap verkocht. Hij weet niet meer waar hij hem raakte.
Medeverdachte (naam medeverdachte) heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij op de (straat) een krantenbezorger tegenkwam op een dinsdag in februari 2010. Hij haalde de krantenbezorger in en trapte hem van de fiets. Hij zag dat hij op zijn bek flikkerde. Hierna kwamen zij in gevecht. Hij heeft hem gelijk gestoken.
Medeverdachte (naam medeverdachte) heeft bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat verdachte aanwezig was bij de mishandeling van (slachtoffer), maar dat verdachte met het steken niets te maken had.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat niet verdachte, maar een andere persoon (medeverdachte (naam medeverdachte)) heeft gestoken met het mes.
Voor het medeplegen van een strafbaar feit is niet vereist dat alle medeplegers een of meer van de uitvoeringshandelingen hebben verricht. Wel dient sprake te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de daders. De medeplegers moeten willens en wetens samenwerken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er met betrekking tot het steken met het mes geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de persoon die met het mes heeft gestoken, zodat verdachte daarvoor niet als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het steken met een mes.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het steken met een mes, zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden vastgesteld dat verdachte zich, met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen (slachtoffer). Verdachte heeft (slachtoffer) geschopt en geslagen, hetgeen een wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve het onder 1 meer subsidiair alternatief ten laste gelegde, zoals omschreven in na te noemen bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde
(slachtoffer 2) heeft bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging tegen personen, gepleegd op 6 maart 2010 om 4.21 uur te Zwolle. Hij heeft onder meer verklaard dat beide jongens achter hem aan kwamen fietsen. Jongen 1 trapte hem toen uit het niets van zijn fiets af. Hij hoorde jongen 2 vervolgens ook tegen jongen 1 zeggen dat hij, jongen 1, normaal moest doen. (slachtoffer 2) hoorde hem nog zeggen: “Waarom doe je dat nou?”. Maar terwijl (slachtoffer 2) op de grond lag schopte jongen 2 hem vervolgens op zijn kaak. Terwijl hij op de grond lag werd hij door beide jongens geschopt tegen zijn gezicht en op zijn hoofd. Alles wordt hierna zwart.
(slachtoffer 2) heeft bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat toen hij op de grond lag de jongen die achter hem aan fietste erbij kwam en iets zei. Volgens (slachtoffer 2) was die jongen degene die hem tegen het gezicht trapte. Hij weet niet of hij alleen door de jongen die achter hem fietste is getrapt of ook door de jongen die naast hem fietste.
Ter terechtzitting heeft (slachtoffer 2) zakelijk weergegeven onder meer verklaard dat hij verdachte herkent als één van de twee personen die bij het feit aanwezig zijn geweest. Hij weet niet meer of hij door beide jongens is geslagen of geschopt. Hij werd rijdend van zijn fiets getrapt door iemand en later kwam een tweede jongen erbij die hem als eerste schopte. (slachtoffer 2) weet niet wie van de twee jongens dat was.
Verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij achter de jongen aan was gefietst. Hij zag dat medeverdachte (naam medeverdachte) de jongen, bij zijn aankomst, direct in zijn gezicht sloeg. Hij zag dat de jongen met fiets en al op de grond viel. Hij zag dat, toen de jongen op de grond lag, medeverdachte (naam medeverdachte) de jongen een paar keer in zijn gezicht schopte. Verdachte heeft verklaard de jongen niet te hebben aangeraakt. Medeverdachte (naam medeverdachte 2) was op een afstand.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij na de eerste schop, die medeverdachte (naam medeverdachte) zou hebben gegeven, tegen (naam medeverdachte) had gezegd dat hij normaal moest doen, of woorden van gelijke strekking en dat medeverdachte (naam medeverdachte) daarna (slachtoffer 2) nogmaals had geschopt.
Medeverdachte (naam medeverdachte) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte aanwezig was bij de mishandeling van (slachtoffer 2), maar dat verdachte alleen een duw en geen trap heeft gegeven.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de bij de politie afgelegde verklaring van aangever betrouwbaar, nu deze kort na het voorval is afgelegd. Dat aangever bij de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij alleen door de jongen die achter hem fietste is getrapt of ook door de jongen die naast hem fietste, doet aan die betrouwbaarheid niet af. De verklaringen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting zijn weliswaar minder stellig, maar schetsen nog steeds eenzelfde gang van zaken. Dat de verklaringen minder stellig zijn, wijt de rechtbank aan het tijdsverloop. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eerste verklaring van aangever met betrekking tot de rol van verdachte tot het bewijs kan worden gebezigd.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een ander bij het geweld, gepleegd tegen (slachtoffer 2), aanwezig is geweest en dat hij zich niet op enige afstand van het incident heeft bevonden.
Het enkele aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van het delict is onvoldoende om medeplegen van het delict aan te nemen. Om van medeplegen te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de plegers. Om van een dergelijke samenwerking te kunnen spreken is echter niet vereist dat de medeplegers zelf (alle) uitvoeringshandelingen hebben verricht. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank met een ander gewelddadige handelingen jegens aangever verricht. Hierbij heeft verdachte ook zelf uitvoeringshandelingen verricht door tegen het hoofd van aangever te schoppen. Het tegen het hoofd van aangever schoppen door verdachte, zelfs indien hij dit maar eenmaal gedaan zou hebben, levert een toereikende intensieve samenwerking op tussen verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte), die (vervolgens) ook tegen het gezicht en/of hoofd van (slachtoffer 2) heeft geschopt en waarbij verdachte aanwezig is gebleven. Dat verdachte tenslotte met medeverdachte (naam medeverdachte) is weggegaan en het slachtoffer aan zijn lot heeft overgelaten levert een bevestiging voor de eendrachtigheid van handelen tussen verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte).
De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de verklaring van aangever die heeft verklaard dat jongen 2 (degene die er enige tijd later bij kwam en jongen 1 vermoedelijk aansprak op zijn gedrag) hem als eerste schopte. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat medeverdachte (naam medeverdachte) en aangever bij elkaar stonden en dat verdachte daarbij kwam. Ook heeft verdachte verklaard dat hij tegen medeverdachte (naam medeverdachte) heeft gezegd dat hij “rustig aan moest doen”, of woorden van gelijke strekking. Hieruit valt af te leiden dat medeverdachte (naam medeverdachte) jongen 1 en verdachte jongen 2 is geweest en verdachte derhalve degene was die als eerste tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Bovendien heeft aangever verklaard dat jongen 1 hem van zijn fiets heeft geduwd en in samenhang met de verklaring van medeverdachte (naam medeverdachte) valt ook hieruit af te leiden dat jongen 1 medeverdachte (naam medeverdachte) moet zijn geweest en dat jongen 2 dan verdachte is geweest.
De rechtbank wijst voorts op de verklaring van medeverdachte (naam medeverdachte) waaruit blijkt dat verdachte aangever heeft geduwd en er derhalve fysiek contact is geweest tussen verdachte en aangever, hetgeen door verdachte stellig wordt ontkend. Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij geen enkel fysiek contact heeft gehad met aangever niet geloofwaardig.
Letsel
(naam arts), forensisch arts heeft een letselrapportage betreffende (slachtoffer 2) opgemaakt. (slachtoffer 2) is op 6 maart 2010 behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp door kaakchirurg (naam arts). Blijkens de letselbeschrijving heeft (slachtoffer 2) een forse zwelling door kneuzing/onderhuids bloedverlies van neus en bovenlip. De tand 11 is afgebroken. De tand 21 is uitgeslagen/ontwricht waarbij altijd afscheuring van zenuw- en bloedvaten optreedt. Er is sprake van blijvend letsel.
(naam arts), tandarts, heeft bericht dat hij (slachtoffer 2) heeft gezien op 8 maart 2010. Hij heeft verklaard dat de hoop is dat de (tand) 11 vastgroeit in het kaakbot, maar dat het risico bestaat dat in de toekomst het element door een implantaat moet worden vervangen. Voor de 21 en 41 kan een endodontische behandeling noodzakelijk blijken indien deze avitaal blijven reageren. De mogelijkheid bestaat dat deze elementen in de toekomst daarna van een kroon moeten worden voorzien.
De rechtbank kwalificeert het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel, nu een tand met wortel en al uit de kaak van aangever is geslagen en voorts een tand is afgebroken. De rechtbank constateert dat ofwel in de letselrapportage ofwel in de brief sprake is van een verschrijving voor wat betreft de aanduiding van de desbetreffende tanden, maar dat dit niet afdoet aan het hiervoor omschreven oordeel.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling.
Het onder 3 ten laste gelegde
(slachtoffer 3) heeft bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 tussen 3.35 uur en 3.45 uur op de (straat) te Zwolle. Hij heeft onder meer verklaard dat hij met zijn vriendin (slachtoffer 4) was. Hij zag dat een persoon heel dicht bij hem kwam. Hij zag dat een manspersoon op een fiets schuin rechts voor hem langs passeerde. Hij keek de man in zijn gezicht. Hij zag dat een blanke jongen met blond haar al fietsend met zijn rechterhand onderhands een gooiende beweging maakte. Hij zag dat hij een zwart of bruin half liter blik in zijn rechterhand hield. (slachtoffer 3) zag dat er vloeistof uit kwam en hij zag en voelde dat hij dat in zijn gezicht en over zijn borst kreeg. Hij rook dat dit kennelijk bier was. (slachtoffer 3) zag de persoon en hoorde dat hij iets riep in de strekking van: “Kom hier dan, jongen. Kom dan, kom dan”. (slachtoffer 3) zag dat er nog twee jongens waren van wie hij de indruk had dat zij bij elkaar hoorden. (slachtoffer 3) hoorde de jongens roepen: “Klootzak, kankerlijer, kom dan, kom dan”. (slachtoffer 3) voelde dat hij met kracht boven zijn rechterbil werd geschopt. Hij voelde daarop meerdere malen dat hij vermoedelijk met het voorwiel van een fiets werd geraakt. Dit deed behoorlijk pijn. Hij hoorde: “Klootzak, klootzak”. (slachtoffer 3) hoorde aan de stem van deze persoon dat het zeer waarschijnlijk de persoon was die hem met bier had gegooid. (slachtoffer 3) voelde opeens links van hem dat hij met kracht werd geschopt ter hoogte van zijn linkerbil. (slachtoffer 3) zag dat een jongen in zijn rechterhand een zwarte fietspomp had. Hij zag dat deze met kracht de fietspomp omhoog haalde en bovenhands op de rug van (slachtoffer 4) sloeg. (slachtoffer 3) zag dat de fietspomp bij het raken van (slachtoffer 4) uit elkaar spatte.
M. (slachtoffer 4) heeft bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 tussen 03.45 uur en 03.50 uur, op de (straat) te Zwolle. Zij heeft onder meer verklaard dat zij samen met haar vriend (slachtoffer 3) was. Zij zag drie jongens op hen af komen fietsen. Zij zag dat een van de jongens al fietsend met zijn rechterzijde van zijn lichaam tegen de rechterschouder van (slachtoffer 3) botste. Zij zag dat er iets over (slachtoffer 3)s jas liep, het leek een vloeistof. Zij hoorde toen die jongen en de andere twee van alles schreeuwden. Zij hoorde vooral: “Wat moet je nou!”. (slachtoffer 4) weet nagenoeg zeker dat het dezelfde jongen was als die tegen (slachtoffer 3) aanfietste. (slachtoffer 4) zag dat dader 1 (degene die tegen (slachtoffer 3) fietste) op (slachtoffer 3) reageerde door met zijn voorwiel tegen de achterzijde van (slachtoffer 3)s benen te fietsen. (slachtoffer 4) hoorde de jongens continu schreeuwen: “Wat moet je nou?”. (slachtoffer 4) merkte dat (slachtoffer 3) belaagd werd, maar zij zag niet precies wat zij deden. Toen (slachtoffer 4) en (slachtoffer 3) de steeg in renden, voelde (slachtoffer 4) iets op haar hoofd. Dit deed meteen pijn. Later zei (slachtoffer 3) dat zij was geslagen met een fietspomp.
(slachtoffer 4) heeft bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat zij heeft geconcludeerd dat (naam medeverdachte) degene was die het bier gooide en dat hij zich met (slachtoffer 3) bezighield en dat zij denkt dat verdachte degene was die haar had geslagen.
(naam medeverdachte 2) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat medeverdachte (naam medeverdachte) en verdachte ruzie hadden met de jongen op de (straat) op 6 maart. Hij zag dat medeverdachte (naam medeverdachte) afstapte en eenmaal op de jongen en het meisje insloeg met een fietspomp.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 6 maart 2010 op de (straat) achter die jongen en dat meisje is aangefietst.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij begin maart 2010 in de (straat) een dronken stel tegen kwam, een jongen en een meisje die hand in hand liepen. Verdachte moest dicht om de jongen heen fietsen. Verdachte heeft de inhoud van zijn bierblikje in het gezicht van die jongen gesmeten. Verdachte was gestopt om zijn blikje weer op te pakken. Hij zag ook dat medeverdachte (naam medeverdachte) en (naam medeverdachte 2) waren gestopt. Hij zag vervolgens dat medeverdachte (naam medeverdachte) naar de jongen toe fietste. Hij zag dat medeverdachte (naam medeverdachte) aan het duwen en trekken was met die jongen. Verdachte weet wel dat op een bepaald moment (naam medeverdachte) een fietspomp in zijn handen had en hij zag dat (naam medeverdachte) hiermee sloeg naar de jongen. Verdachte zag echter dat het meisje ertussen sprong en dat hierdoor de fietspomp op haar hoofd terechtkwam.
(slachtoffer 4) heeft in haar verklaring bij de rechter-commissaris verklaard dat medeverdachte
(naam medeverdachte) degene was die (slachtoffer 3) belaagde en bier naar hem gooide en dat verdachte degene
moet zijn geweest die haar met de fietspomp heeft geslagen. Echter, uit de bewijsmiddelen is
naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat het niet verdachte
was die met de fietspomp sloeg, maar medeverdachte (naam medeverdachte). Voorts is naar het oordeel
van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting andermaal heeft bevestigd, degene was die het bier naar (slachtoffer 3) gooide. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat (slachtoffer 4) de beide verdachten door elkaar heeft gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier vast is komen te staan dat verdachte bewust de confrontatie met (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) heeft gezocht. Verdachte is niet of nauwelijks aan de kant gegaan met zijn fiets, terwijl hij zag dat hij in botsing zou komen met (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) als hij zijn weg in dezelfde richting zou vervolgen. Dit terwijl verdachte en de medeverdachten in een voetgangersgebied over de volle breedte van de straat fietsten en verdachte daarbij aan de uiterste linkerzijde van de straat, als het ware tegen het verkeer in reed. Verdachte reed bijna tegen (slachtoffer 3) aan en gooide vervolgens bier naar (slachtoffer 3), hetgeen het geweld heeft geïnitieerd. Immers, had verdachte de confrontatie met (slachtoffer 3) niet op deze manier gezocht, dan had medeverdachte (naam medeverdachte) naar de overtuiging van de rechtbank geen reden gezien deze (slachtoffer 3) en zijn vriendin (slachtoffer 4) te belagen. Verdachte heeft een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd, nu hij de initiator was en voorts, blijkens de verklaringen van (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) heeft geroepen en geschreeuwd, dan wel heeft uitgedaagd. (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) hebben immers verklaard dat zij de jongens hoorden schreeuwen en dat zij nagenoeg zeker weten dat ook de jongen, die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aanfietste en het bier gooide, schreeuwde. (slachtoffer 4) heeft voorts bij de politie verklaard dat dader 1 tegen de achterkant van de benen van (slachtoffer 3) aanfietste. Uit haar verklaring is, in samenhang met de verklaring van verdachte, af te leiden dat zij met dader 1 verdachte bedoelt. Dader 1 was namelijk degene die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aan fietste en niet met de fietspomp sloeg. Uit de verklaring van verdachte is gebleken dat hij degene was die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aan fietste en dat hij niet degene was die met de fietspomp heeft geslagen.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij achter medeverdachte (naam medeverdachte) en (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) is aangefietst en medeverdachte (naam medeverdachte 2) heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte) ruzie hadden met de jongen en het meisje. Deze verklaringen, in hun onderlinge samenhang bezien, hebben de rechtbank tot het oordeel gebracht dat verdachte tegen de achterkant van de benen van (slachtoffer 3) is gefietst en dat hij voorts door achter (naam medeverdachte) en (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) aan te fietsen en te schreeuwen een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
Het onder 4 ten laste gelegde
(slachtoffer 5) heeft bij de politie aangifte gedaan van zware mishandeling of openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 omstreeks 5.22 uur aan de (straat) te Zwolle. Hij heeft onder meer verklaard dat hij vanuit tegenovergestelde richting twee jongens aan zag komen fietsen. Hij zag dat de jongen die voorop reed vanaf diens weghelft naar de weghelft van (slachtoffer 5) en (naam) zwenkte en vervolgens opzettelijk tegen zijn fiets reed. (slachtoffer 5) weet niet meer wat precies gebeurde maar hij dacht dat hij ten val kwam. Hij zag vervolgens dat de jongens die tegen hem aanreden in eerste instantie verder fietsten alsof er niets aan de hand was. (slachtoffer 5) heeft toen op een kwade manier iets geroepen van: “Wat moet je nou?”. Hij zag dat beide jongens een eindje verderop stopten. Hij zag dat één van hen naar hem toeliep. Toen hij zich omdraaide voelde hij dat hij een klap op zijn neus kreeg. De jongen die naar hem toe was komen lopen, raakte hem niet vol maar schampte met zijn vuist zijn neus.
(naam) heeft bij de politie een getuigenverklaring afgelegd waarin hij onder meer heeft verklaard dat twee jongens op de weghelft van hemzelf en (slachtoffer 5) terechtkwamen. Ze kwamen met een vaart tegen (slachtoffer 5)s fiets aan. (naam) hoorde dat (slachtoffer 5) zei: “Wat maak je me nou?”. De jongens stopten gelijk met fietsen. Voordat (slachtoffer 5) uitgepraat was, had hij al een klap gekregen. (naam) zag dat één van die personen zijn rechtervuist balde en uithaalde naar (slachtoffer 5). (naam) zag niet dat (slachtoffer 5) geraakt werd, maar hij zag hem voorover bukken en met beide handen naar zijn neus grijpen. Omdat (naam) aan kwam rennen, werden die twee jongens agressiever. Ze kwamen met woorden als: “Kom op dan, wat is er dan, wat moet je nu”.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de ruzie is geweest. Hij zat op de fiets en keek achterom naar zijn zus en terwijl hij dat deed, raakte hij met zijn schouder een jongen. Die sprong van de fiets af en vroeg wat verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte) wilden. Die jongen wilde uithalen. (naam medeverdachte) sloeg hem op zijn neus.
(naam 2) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij haar broertje, verdachte, en medeverdachte (naam medeverdachte) op een fiets zag. Zij fietste door. Toen hoorde zij geschreeuw en is zij teruggefietst.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte een mes voorhanden heeft gehad. De aangever en getuigen hebben slechts dit vermoeden geuit tijdens hun verhoren en hebben hierover niet met zekerheid kunnen verklaren. Derhalve zal verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging, te weten “het (dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes” worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het met de fiets tegen (slachtoffer 5) aan botsen wel degelijk opzettelijk is geschied. Uit het dossier blijkt dat op het moment dat verdachte tegen (slachtoffer 5) botste, de ontmoeting tussen verdachte en zijn zus al voorbij was. Zij heeft immers verklaard dat zij was doorgefietst, geschreeuw hoorde en terugfietste.
Voorts ligt het zoeken van de confrontatie met andere weggebruikers in de lijn van de gebeurtenissen die eerder die avond hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft (met medeverdachten) in de avond van 6 maart 2010, alvorens het geweld tegen (slachtoffer 5) geschiedde, reeds geweld gepleegd tegen (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4). Deze gewelddadigheden zijn, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, onder vergelijkbare omstandigheden gebeurd. Verdachte en de medeverdachten gedragen zich zodanig jegens (een) ander(en) dat zij enige reactie uitlokken bij die ander(en), waarna verdachte en de medeverdachten overgaan tot gewelddadigheden tegen die ander(en). Gelet op de eerdere voorvallen in dezelfde nacht en de verklaring van de zus van verdachte dat het ontmoetingsmoment al voorbij was, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de botsing tegen (slachtoffer 5) per ongeluk zou zijn geschied, ongeloofwaardig.
Nu verdachte opzettelijk tegen (slachtoffer 5) aan is gefietst, heeft hij zich met een ander schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen die (slachtoffer 5). Er is in het licht van de eerdere incidenten deze avond, sprake geweest van een bewuste nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte heeft door het tegen (slachtoffer 5) aan fietsen een reactie bij (slachtoffer 5) uitgelokt, hetgeen medeverdachte (naam medeverdachte) ertoe aan lijkt te hebben gezet (slachtoffer 5) tegen zijn neus te stompen. In ieder geval is er sprake geweest van voorwaardelijk opzet gericht op deze gewelddadigheden, nu hij door tegen (slachtoffer 5) aan te fietsen, in het licht van de eerdere gebeurtenissen die avond, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat medeverdachte (naam medeverdachte) gewelddadig zou reageren.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiair alternatief, onder 2 subsidiair, onder 3 en onder 4 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 meer subsidiair alternatief.
hij op 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle met een ander, op of aan de openbare weg, de (straat), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het van de fiets aftrappen van die (slachtoffer) en (vervolgens) toen die (slachtoffer) op de grond lag meermalen slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die (slachtoffer);
2 subsidiair.
hij op 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (voortand(en) met wortel en al uit de mond/kaak en/of afgeknapt), heeft
toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, met geschoeide voet terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag in/op/tegen het gezicht en het hoofd te schoppen en/of te trappen;
3.
hij op 06 maart 2010 in de gemeente Zwolle, tussen de tijdstippen 03.35 uur en 03.45 uur, met een ander of anderen, op de openbare weg, de (straat),in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4), welk geweld bestond uit het rijden/botsen met het voorwiel van een fiets op/tegen die (slachtoffer 3) en het schoppen tegen de billen van die (slachtoffer 3) en het slaan met een fietspomp op het hoofd van die (slachtoffer 4);
4 primair.
hij op 6 maart 2010 omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de gemeente Zwolle met een ander, aan de openbare weg, de Radewijnstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 5), welk geweld bestond uit het opzettelijk met de fiets rijden/botsen op/tegen de fiets van die (slachtoffer 5) en (vervolgens) stompen op de neus van die (slachtoffer 5);
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1 meer subsidiair alternatief.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht;
2 subsidiair.
Medeplegen van zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 en 47 Wetboek van Strafrecht;
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht;
4 primair.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat vrijspraak dient te volgen voor het onder 3 en onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van te lange duur is. Zij heeft daarbij verzocht om, wanneer de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte - weliswaar nog niet onherroepelijk - door de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar. Wanneer de onderhavige feiten bij de Utrechtse zaak in eerste aanleg waren meegenomen, had dit vermoedelijk een lagere straf voor onderhavige feiten tot gevolg gehad.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een pro justitia rapportage d.d. 5 oktober 2010, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater.
Hieruit blijkt onder meer dat er sprake is van alcoholafhankelijkheid en drugsmisbruik bij verdachte. Er is sprake van een benedengemiddeld intelligentieniveau en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, bestaande uit een gebrekkige/lacunaire gewetensfunctie, een stoornis in de agressieregulatie en impulsiviteit, met ontwijkende trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde leed verdachte aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte zou als verminderd toerekeningsvatbaar moeten worden beschouwd. Het recidiverisico is verhoogd. Om het recidiverisico te verminderen is langdurige en intensieve klinische behandeling en begeleiding, bij voorkeur in een verslavingssetting, noodzakelijk.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een pro justitia rapportage d.d. 17 september 2010, opgesteld door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut. Hieruit blijkt onder meer dat er sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte, ook ten tijde van het ten laste gelegde. Er is sprake van alcoholafhankelijkheid en misbruik van overige middelen bij verdachte en hij heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte moet (licht) verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Wel had verdachte voldoende weet van het ontregelende effect dat alcohol op hem heeft en heeft hij desondanks begeven in situaties van overmatig alcoholgebruik. Indien verdachte niet wordt behandeld, blijft het recidiverisico groot. De rechtbank zou kunnen overwegen om verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde te verplichten tot een klinische behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek waarbij niet alleen aandacht voor de verslavingsproblematiek is, maar ook voor zijn persoonlijkheidstoerusting die hem predisponeert tot het begaan van grensoverschrijdend gedrag. Op een gegeven moment zou de behandeling ambulant kunnen plaatsvinden en zou reclasseringstoezicht wenselijk kunnen zijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Reclasseringsadvies d.d. 12 januari 2011, opgesteld door Reclassering Nederland. De Reclassering ziet twee mogelijkheden met betrekking tot de afdoening van de strafzaak. Enerzijds kan het onderzoek ter terechtzitting worden geschorst teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden met betrekking tot een klinische behandeling en eventueel vervolgtraject. Anderzijds kan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, nu niet uitgesloten is dat verdachte langdurig in detentie zal verblijven vanwege een strafzaak onder parketnummer 16/440610-10 en dat mogelijk een behandeltraject kan worden uitgevoerd in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Bovenstaande rapportages mede in aanmerking genomen, komt de rechtbank tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit de justitiële documentatie d.d. 13 december 2010 is gebleken dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Verdachte heeft zich nu opnieuw schuldig gemaakt aan ernstige gewelddadigheden. Hij heeft immers meermalen met anderen geweld tegen toevallige voorbijgangers gepleegd, waarvan drie bewezen verklaarde feiten zelfs in één nacht, kort na elkaar, hebben plaatsgevonden. Gedragingen als die van verdachte dragen in aanzienlijke mate bij aan de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving heersen. Dergelijk gedrag is maatschappelijk gezien volstrekt onacceptabel. In onderhavige zaken is uit de slachtofferverklaringen gebleken welke impact feiten als deze op de slachtoffers hebben. Uit een oogpunt van vergelding past in deze daarom niet anders dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte op 16 november 2010 door de rechtbank Utrecht voor meerdere feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren in de zaak onder parketnummer 16/440610-10. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij in hoger beroep is gegaan tegen deze uitspraak en dat deze derhalve nog niet onherroepelijk is, maar dat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de strafmaat. Daarbij heeft zij de verwachting uitgesproken dat verdachte in hoger beroep zeer waarschijnlijk een gevangenisstraf van aanzienlijke duur krijgt opgelegd.
Omdat de rechtbank het niet uitgesloten acht dat aan verdachte in de genoemde Utrechtse zaak in hoger beroep een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun hem thans in de onderhavige zaak een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde onder meer dat verdachte een klinische behandeling zal ondergaan. De rechtbank acht een dergelijke bijzondere voorwaarde thans niet opportuun, omdat er vanuit moet worden gegaan dat verdachte nog lang in detentie zal moeten doorbrengen. Los daarvan rechtvaardigen de feiten in de onderhavige zaak op zich een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om recidive te voorkomen zal een geschikte behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel na de detentieperiode op eigen initiatief van verdachte kunnen plaatsvinden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen (slachtoffer)
(€ 1000,-), (slachtoffer 2) (€ 2.264,44), (slachtoffer 3) (€ 300,- ) en (slachtoffer 4) (€ 80,-) hoofdelijk kunnen worden toewezen steeds met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de door (slachtoffer) gestelde schade lijkt te zijn veroorzaakt door het steken met een mes, hetgeen niet ten laste van verdachte bewezen kan worden verklaard en derhalve moet worden afgewezen of niet ontvankelijk worden verklaard. Voor het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak verzocht en zouden de vorderingen derhalve ook moeten worden afgewezen of niet ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair stelt de raadsvrouw dat zij van mening is dat de schade voor (slachtoffer 3) niet juist is onderbouwd en meer vergelijkbaar is met de schade voor (slachtoffer 4), waar zij geen verdere opmerkingen over heeft. Zij verzoekt de vorderingen van zowel (slachtoffer 3) als (slachtoffer 4) tot een bedrag van € 80, - toe te wijzen en voor het overige eventueel af te wijzen of niet ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen (slachtoffer), (slachtoffer 2), (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de immateriële schade, geleden door (slachtoffer), gelet op het gevoegde “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die
– tot op heden – worden begroot op nihil. Voorts is (slachtoffer) ontvankelijk in deze vordering. Voor het meerdere wordt de vordering van deze benadeelde partij afgewezen, nu de immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank niet alleen het gevolg is van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde openlijk geweld, maar ook in belangrijke mate van het steken met een mes, hetgeen verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 2), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 2158,90 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 2) is in deze vordering ontvankelijk. Voor het overige, de materiële schade betreffende reiskosten begroot op € 105,54, wordt de vordering van deze benadeelde partij afgewezen, nu voor dit deel van de vordering geen rechtstreeks verband tussen het ten laste van verdachte bewezen verklaarde strafbare feit en de schade bestaat.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 3), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 300, -, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 3) is in deze vordering ontvankelijk.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 4), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 80,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 4) is in deze vordering ontvankelijk.
De vorderingen van de benadeelde partijen, die in die vorderingen, zoals hierboven overwogen, ontvankelijk zijn, zijn in dier voege hoofdelijk toewijsbaar, met uitzondering van de vordering van (slachtoffer), welke niet hoofdelijk zal worden toegewezen.
De rechtbank zal daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Het onder 1 meer subsidiair alternatief, onder 2 subsidiair, onder 3 en onder 4 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te (plaats), van een bedrag van € 400,- (zegge: vierhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 meer subsidiair alternatief bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 9 februari 2010 tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 400, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2), wonende te (plaats) van een bedrag van € 2158,90 (zegge: tweeduizend honderd achtenvijftig euro en negentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2158,90 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij J. (slachtoffer 3) wonende te Zwolle, van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 300, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 3) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij M. (slachtoffer 4) wonende te (plaats), van een bedrag van € 80,- (zegge: tachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 80, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 4), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) voor wat betreft het meer gevorderde af.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2) voor wat betreft het meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. F. van der Maden en H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.P.K. van Rosmalen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2011.