ECLI:NL:RBZLY:2011:BP2024

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/16
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing voor het doden van vossen en konijnen met kunstlicht op primaire waterkeringen in Flevoland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Gedeputeerde Staten van Flevoland, dat ontheffing verleende aan de Stichting Faunabeheer Flevoland voor het doden van vossen en konijnen met kunstlicht op primaire waterkeringen in de provincie Flevoland. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het bestreden besluit toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het gebruik van kunstlicht op korte termijn noodzakelijk was voor de veiligheid van de waterkeringen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bepalingen van de Benelux-overeenkomst en de Beneluxbeschikking middelen als een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het besluit van 23 december 2010 in bezwaar waarschijnlijk niet in stand zal blijven, omdat het gebruik van kunstlicht niet is toegestaan volgens de Beneluxbeschikking. De voorzieningenrechter heeft de Gedeputeerde Staten van Flevoland veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster en het griffierecht aan haar te vergoeden. De uitspraak heeft geen rechtsmiddel openstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/16
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen, verzoekster,
en
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
verweerder,
Stichting Faunabeheer Flevoland,
gevestigd te Bant, belanghebbende,
Het dagelijks bestuur van het waterschap Zuiderzeeland,
belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2010 heeft verweerder aan de stichting Faunabeheer Flevoland ontheffing, op grond van het bepaalde in artikel 68 van de Flora- en faunawet (Ffw), verleend voor het doden van konijnen en vossen gedurende de nachtelijke uren met behulp van kunstlicht op de brughoofden van de Hollandse Brug en op alle primaire waterkeringen in de gehele provincie Flevoland alsook op de Knardijk, voor de periode van 15 december 2010 tot en met 31 december 2013. Bij brief van 6 januari 2011 heeft verzoekster hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 januari 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen.
Bij brieven van 7 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter (ambtshalve) de stichting Faunabeheer Flevoland en het dagelijks bestuur van het waterschap Zuiderzeeland in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partijen deel te nemen aan dit geding.
Het verzoek is ter zitting van 18 januari 2011 behandeld. Verzoekster heeft zich doen vertegenwoordigen door A en B. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ir. H.A. Ike, bijgestaan door mr. drs. M.M.H. Brinke-schulte, advocaat te Lelystad. De stichting Faunabeheer Flevoland heeft zich doen vertegenwoordigen door C. Het dagelijks bestuur van het waterschap Zuiderzeeland heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.E. van Lare en ing. W. van Dijk.
Overwegingen
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De voorzieningenrechter zal bij de afweging van de betrokken belangen, in het kader van de beoordeling van het verzoek, zowel de kans van slagen van het bezwaar als de zwaarwegendheid van de betrokken belangen betrekken.
De op 2 november 2010 ingediende aanvraag had oorspronkelijk slechts betrekking op het doden van konijnen, met behulp van kunstlicht, op een aantal met name genoemde locaties in de provincie Flevoland. Op 1 december 2010 is de aanvraag aangevuld voor wat betreft het doden van vossen, met behulp van kunstlicht, en is de aanvraag uitgebreid tot alle dijken binnen de provincie Flevoland.
De rechtbank stelt voorop dat zowel vossen als konijnen op grond van het bepaalde in de Flora – en Faunawet (FFW) gelden als beschermde inheemse diersoorten. Krachtens het bepaalde in artikel 9 van deze wet is het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van dieren, die behoren tot een beschermde inheemse diersoort, verboden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 65 van de FFW, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd), zijn vossen en konijnen aangewezen als beschermde inheemse diersoorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen en die in het hele land schade aanrichten en waarop, met toestemming van de grondeigenaar, gedurende het gehele jaar mag worden gejaagd. Aangezien de grondeigenaar in dit geval instemt met de jacht op deze dieren, is voor het bejagen van vossen en konijnen op waterkeringen en brughoofden in de provincie Flevoland als zodanig dan ook geen ontheffing nodig.
Op grond van het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, van de FFW, voor zover hier van belang, is het verboden om dieren te vangen of te doden met andere middelen dan de middelen die krachtens het bepaalde in artikel 72, eerste en tweede lid, van de FFW hiervoor zijn aangewezen. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder j, van het Bbsd zijn kunstmatige lichtbronnen aangewezen als middel waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood. Op grond van het bepaalde in artikel 9, zesde lid, van het Bbsd mogen kunstmatige lichtbronnen uitsluitend worden gebruikt indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. het middel wordt gebruikt voor het vangen of doden van vossen;
b. voor het gebruik is toestemming verleend door gedeputeerde staten.
Verweerder heeft bij het besluit in eerste aanleg toestemming verleend voor het gebruik van kunstmatige lichtbronnen, zodat voor wat betreft het doden van vossen voldaan wordt aan de formele eisen voor het gebruik van dit middel.
De voorzieningenrechter stelt vast dat, nu het gebruik van kunstmatige lichtbronnen in artikel 9, zesde lid, van het Bbsd niet wordt genoemd als een geoorloofd middel voor het doden van konijnen, het gebruik van dit middel voor het doden van konijnen derhalve, op grond van het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, van de FFW, niet is toegestaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 68, eerste lid, van FFW is verweerder bevoegd om, voor zover hier van belang, ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, van de FFW, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, in het geval zich een of meer van de in artikel 68, eerste lid, van de FFW genoemde belangen voordoet. Verweerder heeft de ontheffing verleend in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid (artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de FFW), met het oog op de veiligheid van de primaire waterkeringen binnen de provincie Flevoland.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de verleende toestemming en ontheffing voor het gebruik van kunstmatige lichtbronnen, als hulpmiddel bij het doden van vossen en konijnen, in strijd zijn met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie, inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht, Trb. 1997, 252, zoals gewijzigd bij beschikking van 17 december 1998, Trb. 2002, 11, hierna te noemen de Beneluxbeschikking middelen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond het bepaalde in 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming, van 10 juni 1970, Trb. 1970, 155, hierna te noemen de Benelux-overeenkomst, vossen en konijnen gelden als ‘overig wild’, in de zien van deze overeenkomst. Op grond van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Benelux-overeenkomst mag bij de jacht op de onderscheiden wildsoorten slechts gebruik worden gemaakt van nader aan te wijzen wapens en munitie, alsmede van nader aan te wijzen andere middelen, tuigen en jachtmethoden. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, vierde lid, onder a, van de Benelux-overeenkomst stelt het Comité van Ministers van Benelux Economische Unie, op de wijze als omschreven in deze bepaling, de wapens en munitie, alsmede de andere middelen, tuigen en jachtmethoden vast waarvan bij de jacht gebruik mag worden gemaakt.
Krachtens deze bepaling is de Beneluxbeschikking middelen vastgesteld.
De Beneluxbeschikking middelen bevat een limitatieve opsomming van de middelen die bij de uitoefening van de jacht zijn toegestaan. Kunstmatige lichtbronnen zijn in de Beneluxbeschikking niet aangewezen als een toegestaan middel. De Beneluxbeschikking kent geen uitzonderingsbepalingen, zodat moet worden geoordeeld dat het gebruik van kunstmatige lichtbronnen voor de jacht op grond van de Beneluxbeschikking verboden is. Het Benelux-Gerechtshof heeft in een arrest van 25 juni 2008 (A 2007/1/10) geoordeeld dat onder het begrip “jacht”, in de zin van de Benelux-overeenkomst en de Beneluxbeschikking, ook de verdelging van diersoorten, als bedoeld in artikel 1 van de Benelux-overeenkomst, valt, indien deze plaatsvindt ter bestrijding van door deze diersoorten veroorzaakte schade.
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat de Beneluxbeschikking middelen geen rechtstreekse werking heeft in de Nederlandse rechtsorde en dat het in de Beneluxbeschikking bepaalde dan ook niet kan afdoen aan de bevoegdheid van verweerder om ten behoeve van de jacht op vossen en konijnen toestemming respectievelijk ontheffing te verlenen ten behoeve van het gebruik van kunstmatige lichtbronnen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk dat de bepalingen van de Benelux-overeenkomst en van de Beneluxbeschikking middelen moeten worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen van internationaal recht, als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. De bepalingen zijn onvoorwaardelijk en nauwkeurig geformuleerd en zij zijn voldoende helder en concreet om in de nationale rechtsorde als zelfstandige rechtsnorm te kunnen functioneren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook aannemelijk dat deze bepalingen, waaronder het verbod in artikel 4, tweede lid, van de Benelux-overeenkomst, rechtstreekse werking hebben. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 december 2010 (LJN:BP0812). Daarmee is de kans groot dat het besluit van 23 december 2010 in bezwaar niet in stand zal blijven.
Door verweerder en door het dagelijks bestuur van het waterschap Zuiderzeeland is voorts benadrukt dat de toestemming en de ontheffing ten behoeve van het gebruik van kunstmatige lichtbronnen noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de waterkeringen in de provincie Flevoland. Op grond van het bepaalde in de Waterwet dienen de primaire waterkeringen aan strenge veiligheidseisen te voldoen. Graafwerkzaamheden van vossen en konijnen op en in de waterkeringen kunnen de stabiliteit van dijklichamen in gevaar brengen en kunnen leiden tot erosie.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het belang van de veiligheid van de primaire waterkeringen een zwaarwegend belang is, waarmee verweerder in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheden op grond van de FFW terdege rekening moet houden. Echter, niet gebleken is dat het geen gebruik kunnen maken van kunstmatige lichtbronnen bij de jacht op vossen en konijnen op de waterkeringen, op korte termijn leidt tot een direct gevaar voor de veiligheid van de primaire waterkeringen in de provincie Flevoland.
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit zal, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist, worden geschorst.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 71,20, aan reis- en verblijfskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 71,20, door verweerder te betalen aan verzoekster;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht, ten bedrage van
€ 298,--, aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.