ECLI:NL:RBZLY:2011:BP0293

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1833 en 09/1845
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • A. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor 40 recreatiewoningen aan de Krieghuusweg in Raalte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 januari 2011 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor de bouw van 40 recreatiewoningen aan de Krieghuusweg in de gemeente Raalte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verleende bouwvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de verweerder bevoegd was om vrijstelling te verlenen voor de overschrijding van de maximale inhoud van de recreatiewoningen tot 250 m3. De eisers, Recreatieoord Krieghuusbelten en een tweede eiser, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de gemeente Raalte, maar de rechtbank heeft hun beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwvergunning in twee fasen wordt verleend en dat de reguliere bouwvergunning slechts mag worden geweigerd indien er weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door de gemeente in dit geval niet onredelijk was en dat de realisatie van de recreatiewoningen past binnen het vigerende bestemmingsplan. De rechtbank heeft de proceskosten vergoed aan de eisers en de besluiten van de gemeente Raalte niet-ontvankelijk verklaard voor de eerdere besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1833 en 09/1845
Uitspraak
in het geding tussen:
Recreatieoord Krieghuusbelten,
gevestigd te Raalte, eiser I,
gemachtigde: mr.drs. H.P.W. Havens
en
(…),
wonende te Raalte, eiser II,
gemachtigde: mr. M.C.H. van de Ven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte,
gevestigd te Raalte, verweerder.
en
Collage B.V.,
gevestigd te Breukelen,
belanghebbende.
1.Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft verweerder geweigerd belanghebbende bouwvergunning fase 1 te verlenen voor de bouw van 40 recreatiewoningen aan de Krieghuisweg, kadastraal bekend gemeente Raalte, sectie T, nr. 88 (gelegen onmiddellijk ten oosten van Camping de Krieghuusbelten).
Tegen dit besluit heeft belanghebbende bij brief van 18 september 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 februari 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift gegrond verklaard, het besluit van 19 augustus 2008 herroepen en besloten de procedure tot het verlenen van de voor het bouwplan benodigde binnenplanse vrijstelling op te starten.
Bij besluit van 1 september 2009, verzonden op 10 september 2009 heeft verweerder aan belanghebbende onder toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning fase 1 verleend voor de bouw van 40 recreatiewoningen op eerdergenoemd perceel.
Tegen dit besluit heeft eiser I bij brief van 14 oktober 2009 en eiser II bij brief van 21 oktober 2009 beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 8 december 2009 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en verweer gevoerd.
Bij brief van 26 maart 2010 is door eiser I een aanvullend beroepschrift ingediend tegen het besluit van 8 december 2009.
De zaak is op 20 mei 2010 ter zitting behandeld. Namens eiser I is verschenen gemachtigde voornoemd, in het bijzijn van (..) en (..). Eiser II is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.B.N. Droste. Namens belanghebbende is verschenen K. de Haan.
Bij tussenuitspraak van 16 juni 2010 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder wederom een beslissing op bezwaar genomen en bepaalt dat dit besluit in de plaats treedt van het besluit van 9 december 2009.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen hieromtrent kenbaar te maken.
Van die mogelijkheid hebben zij gebruik gemaakt.
Op 14 december 2010 is een vervolgzitting gehouden. Eiser I heeft zich onder voorafgaande kennisgeving daarvan niet ter zitting laten vertegenwoordigen. Eiser II is in het bijzijn van zijn gemachtigde G. Bussink, kantoorgenoot van mr. Van de Ven, ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.B.N. Droste. Namens belanghebbende is verschenen K. de Haan.
2.Overwegingen
Besluit van 1 september 2009
De rechtbank heeft het beroep van eisers mede geacht gericht te zijn tegen het besluit van 8 december 2009.
De rechtbank stelt vast dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat het besluit van 8 december 2009 in de plaats treedt van het besluit van 1 september 2009. Nu, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding, geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 1 september 2009, wordt het beroep in zoverre niet ontvankelijk verklaard.
Besluit van 8 december 2009
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder bepaald dat dat besluit in de plaats treedt van de beslissing op bezwaar van 9 december 2009, met kenmerk: R1 2008004. De rechtbank stelt vast dat voor wat betreft de in het besluit van 27 juli 2010 genoemde datum van het besluit waarvoor het in de plaats treedt sprake is van een kennelijke misslag en verweerder heeft bedoeld dat het besluit van 27 juli 2010 in de plaats treedt van het besluit van 8 december 2009 (kenmerk: R1 2008004). Nu, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding, geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 8 december 2009, wordt het beroep in zoverre niet ontvankelijk verklaard. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten voor de beroepschriften en het op 20 mei 2010 verschijnen ter zitting, alsmede om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
Besluit van 27 juli 2010
Voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 27 juli 2010 overweegt de rechtbank als volgt.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening van een vergunning of ontheffing zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Nu hiervan sprake is, zal de rechtbank uitgaan van het recht dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, is de WRO ingetrokken. Ingevolge de artikelen 9.1.7 en 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft het oude recht van toepassing op verzoeken om vrijstelling ex artikel 15 WRO en bouwaanvragen welke – zoals in dit geval – zijn ingediend vóór 1 juli 2008.
Het bestreden bouwplan voorziet in het oprichten van 40 recreatiewoningen op het in rubriek 1 omschreven perceel. De identieke woningen hebben een inhoud van 250 m3, de hoogte bedraagt 6,50 meter en de goothoogte circa 2,50 meter.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (b) of het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan (c).
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend.
Ingevolge het tweede artikellid mag en moet de bouwvergunning eerste fase slechts worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d, e, f of g, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge het ter plekke geldende bestemmingsplan “Buitengebied van de gemeente Raalte” rust op de in geding zijnde gronden de bestemming “Terrein voor verblijfs- en dagrecreatie, bestemmingscategorie V, deelgebied 4 (Krieghuusbelten)”.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften, zijn de gronden met de bestemming V (verblijfsrecreatie) bestemd voor het recreatief verblijf in zomerhuizen, sta- en toercaravans en overige kampeermiddelen. Een en ander met bijbehorende voorzieningen waaronder randbeplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassingen
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en sub A, onder b is op deze gronden in het niet voor gebouwen aangewezen bebouwingsoppervlak maximaal 150 zomerhuizen toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder c van artikel 2A zijn in de deelgebieden 1 tot en met 4
sta-caravans en overige kampeermiddelen toegestaan, waarbij per zomerhuisje de inhoud (inclusief berging) maximaal 200 m3 mag bedragen met een maximale goothoogte van 4 meter.
Ingevolge artikel 10, derde lid, aanhef en sub c, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid, sub A, ten behoeve van de bouw van zomerhuizen met een inhoud van maximaal 250 m3, voor zover het per deelgebied niet meer betreft dan 40% van het genoemde aantal.
Ingevolge artikel 1, tweede artikellid, van de planvoorschriften wordt in het plan verstaan onder:
sta-caravan: een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
Zomerhuis c.q. recreatiewoning: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
Het bouwplan is voor wat betreft de inhoud van de zomerhuizen in strijd met het bestemmingsplan. Vanwege deze strijdigheid heeft verweerder op grond van artikel 10. derde lid, aanhef en sub c, vrijstelling verleend.
Bij tussenuitspraak van 16 juni 2010 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en sub A, onder b, van de planvoorschriften. Verweerder is er bij het bestreden besluit vanuit gegaan dat met het in geding zijnde bouwplan het maximaal toegestane aantal van 150 zomerhuizen niet wordt overschreden. Tevens gaat verweerder, zonder daarnaar onderzoek te hebben verricht, er vanuit dat met de verleende binnenplanse vrijstelling het ingevolge artikel 10, derde lid, aanhef en sub c, maximaal toegestane aantal van 60 (40% van 150) zomerhuizen met een inhoud van meer dan 200 m3, te weten maximaal 250m3, niet wordt overschreden.
Naar aanleiding daarvan heeft verweerder onderzocht hoeveel van de op camping Krieghuusbelten aanwezige onderkomens zijn aan te merken als stacaravan en hoeveel zijn aan te merken als zomerhuisje als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de planvoorschriften en voorts hoeveel zomerhuisjes een inhoud hebben van meer dan 200 m3.
De uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder neergelegd in de nieuwe beslissing op bezwaar van 27 juli 2010. Hierin is aangegeven dat gebleken is dat op camping Krieghuusbelten 161 vaste recreatieverblijven aanwezig zijn die allen aan te merken zijn als stacaravan en niet als zomerhuisje. Geen van eisers heeft de onderzoeksresultaten van verweerder bestreden en ook de rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de uitkomsten van verweerders onderzoek.
Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het vigerende bestemmingsplan ruimte bood voor het oprichten van de onderhavige 40 recreatiewoningen. Tevens was verweerder bevoegd onder toepassing van artikel 10, derde lid, aanhef en sub c, vrijstelling te verlenen voor overschrijding van de maximale inhoud van de recreatiewoningen tot 250 m3.
Eiser II stelt dat door realisering van het bouwplan het unieke, glooiende landschap wordt aangetast. Echter realisering van de recreatiewoningen past binnen het vigerende bestemmingsplan. De afwijking van de bestemmingsplanvoorschriften is beperkt tot de inhoud van de woningen en verweerder was slechts gehouden om op dat punt een afweging te maken tussen de betrokken belangen. Verweerder heeft in dat verband aangegeven dat een vergrote inhoud van de woning de eventuele aantasting van de natuur niet wezenlijk anders maakt, hetgeen de rechtbank niet onjuist voorkomt. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot vrijstellingsverlening had kunnen overgaan. De verleende binnenplanse vrijstelling is derhalve rechtmatig en van strijd met het bestemmingsplan is hiermee geen sprake meer.
Voor wat betreft de bereikbaarheid van de recreatiewoningen voor het wegverkeer geldt de Bouwverordening, omdat het bestemmingsplan op dit punt geen voorschriften bevat. Ter zitting is gebleken dat het betrokken terrein zal worden ontsloten middels twee, (semi-) verharde wegen van voldoende breedte. Voor de bereikbaarheid zal geen gebruik gemaakt hoeven worden van de weg over camping Krieghuusbelten. Verweerder heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 5.1.2 van de Bouwverordening dat voor de bereikbaarheid van de woningen er een verbindingsweg moet zijn geschikt voor onder meer brandweerauto’s. De grief van eisers dat het terrein onvoldoende toegankelijk is voor de hulpdiensten en dat eiser I geen toestemming geeft om de ontsluiting van het betrokken perceel via zijn camping te laten verlopen treffen derhalve geen doel.
Gesteld noch gebleken is dat een van de overige weigeringsgronden voor een bouwvergunning eerste fase neergelegd in artikel 56a, tweede lid, juncto artikel 44, eerste lid, van de Woningwet zich voordoet.
Het beroep tegen het besluit van 27 juli 2010 is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling voor het verschijnen ter zitting op 14 december 2010 bestaat daarom geen aanleiding.
3.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart de beroepen tegen de besluiten van 1 september 2009 en 8 december 2009 niet-ontvankelijk;
-verklaart de beroepen tegen het besluit van 27 juli 2010 ongegrond;
-bepaalt dat verweerder aan eiser I het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt;
-bepaalt dat verweerder aan eiser II het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te voldoen aan eiser I;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te voldoen aan eiser II.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: