RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660294-10 (P)
Uitspraak: 17 december 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 3 december 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Zeilstra en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E.R. van Schaik, advocaat te Lelystad en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op enig moment in of omstreeks de periode van 12 juli 2010 t/m 15 juli 2010 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een gebouw (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een koelkast en/of een computer en/of een omroepinstallatie en/of een beamer en/of tassen en/of schoonmaakmiddelen en/of een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid drank en/of koek, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft hij het navolgende aangevoerd.
Op een flesje chocolademelk dat in het clubgebouw van [slachtoffer] stond is DNA van verdachte aangetroffen. Het is onaannemelijk dat een familielid van verdachte hetzelfde DNA heeft.
Tevens heeft de officier van justitie aangegeven dat verdachte heeft verklaard dat hij al twee jaar niet meer in [plaats] is geweest, terwijl een verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte op 18 juli 2010 in [plaats] heeft zien zien rijden op een opoefiets met daaraan gekoppeld een fietsaanhangwagen.. Voorts heeft de officier van justitie aangegeven dat verdachte de beschikking heeft over een zelfde type fiets en een fietskar.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij het navolgende aangevoerd.
De enkele aanwezigheid van het DNA van verdachte is niet voldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen, omdat DNA slechts ondersteunend bewijs is. De verdediging heeft zich afgevraagd hoe een verbalisant zich op 2 december 2010 kan herinneren dat hij verdachte op 18 juli 2010 heeft zien fietsen in [plaats]. De verbalisant heeft verdachte niet aangehouden. De verdediging heeft aangevoerd dat de aanvullende verklaring niet bewijst dat verdachte op 18 juli 2010 in [plaats] gefietst heeft en niet bewijst dat hij een inbraak heeft gepleegd. Er is geen wettig en overtuigend bewijs, volgens de verdediging.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er momenteel veel te doen is over DNA-materiaal als bewijs. De verdediging geeft daarbij aan dat hoe meer data verzameld worden, hoe groter de kans is dat er iets mis gaat.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vaststaande feiten:
Op 15 juli 2010 kwam bij de politie het verzoek binnen om naar het [adres] te gaan, in verband met een inbraak in het verenigingsgebouw van de [slachtoffer] e.o. Ter plaatse heeft de voorzitter aangifte gedaan.
Op 16 juli 2010 heeft een forensisch onderzoek naar sporen plaatsgevonden. De sporen (speeksel) van de chocomelkflesjes zijn veiliggesteld en aan de sporen is een Spoor Identificatie Nummer toegekend. Bij het Nederlands Forensisch Instituut is DNA-onderzoek aan deze sporen verricht, dat heeft geleid tot een match met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte is op 5 oktober 2010 aangehouden en verhoord.
4.3.2 Ten aanzien van het ten laste gelegde:
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op 12 juli 2010 het gebouw van de [slachtoffer] e.o. heeft afgesloten en in goede staat heeft achtergelaten. Op 15 juli 2010 heeft aangever geconstateerd dat de voordeur van het clubgebouw was opengebroken, dat in het gebouw drie lege flesjes chocolademelk stonden en dat er een lege verpakking van koek lag. Aangever heeft verklaard dat de flesjes chocomel daar niet eerder stonden. Voorts heeft aangever verklaard dat uit het clubgebouw een koelkast, een computer met toebehoren, een omroepinstallatie, een beamer van het merk Epson, 5 tassen, schoonmaakmiddel, frisdrank, koek en geld zijn weggenomen.
Tijdens het forensisch onderzoek heeft de verbalisant geconstateerd dat in de sluitnaad van de deuren van het clubgebouw van [slachtoffer] te [plaats] was gewrikt met, vermoedelijk, een breekijzer. Bij dit onderzoek in het clubgebouw is een drietal sporen veilig gesteld, te weten speeksel dat zich bevond op een flesje chocomelk op de bar en speeksel dat zich bevond op flesjes chocomelk op de tafel links en rechts voor het koffiezetapparaat.
Enkel de eerste bemonstering, aan het flesje chocomelk op de bar ([Spoor Identificatie Nummer]), is door het NFI onderzocht en vergeleken met de profielen die zijn opgenomen in de databank.
Dit leidde tot een match met het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte, dat sinds 3 juli 2009 in de databank is opgenomen. Zowel dit referentiemonster als het spoor betreffen volledige SGM+-profielen. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Dat wil zeggen dat de kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het spoor, kleiner dan één op één miljard is.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde match een zeer sterk bewijsmiddel oplevert.
Daar komt het volgende bij. Verdachte heeft in zijn verhoor op 5 oktober 2010 verklaard dat hij de afgelopen twee jaar niet meer in [plaats] geweest is en tevens dat hij de afgelopen zomer ook niet in [plaats] is geweest. Uit het proces verbaal van bevindingen van 2 december 2010 blijkt echter dat [verbalisant] de hem ambtshalve bekende (door verbaliserend optreden bij onder andere diverse vermogensdelicten) [verdachte] op zondag 18 juli rond 11.15 uur heeft zien fietsen in [plaats] op een opoefiets, voorzien van aanhanger. Verdachte heeft ter zitting volhard in zijn standpunt dat hij in de zomer van 2010 niet in [plaats] is geweest en heeft geen verklaring kunnen geven voor voornoemde observatie. Wel heeft hij gesteld dat hij destijds een damesfiets bezat met een fietskarretje.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat het ten laste gelegde, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 juli 2010 t/m 15 juli 2010 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een gebouw (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een koelkast en een computer en een omroepinstallatie en een beamer en tassen en schoonmaakmiddelen en een hoeveelheid geld en een hoeveelheid drank en koek toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
6 VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten, zodat verdachte deswege strafbaar is voor wat te zijnen laste bewezen is verklaard.
9 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat indien het feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met eventueel één maand voorwaardelijk, een gepaste straf is.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak, miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ten nadele van verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 november 2010. Verdachte is reeds meerdere keren veroordeeld wegens vermogensdelicten, waardoor de rechtbank een deels voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is voorgesteld, niet gerechtvaardigd acht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2010.
Mrs. H.H.J. Harmeijer en W.F. Roelink voornoemd zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.