vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 161090 / HA ZA 09-1159
Vonnis van 27 oktober 2010
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKWAAK FRANCHISE B.V.,
gevestigd te Lelystad,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKWAAK ACQUISITIE B.V.,
gevestigd te Rouveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[[A] & [B] 1 B.V.],
gevestigd te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] & [B] 2 B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. B.I. Kraaipoel te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.H.J. Damminga te Zwolle.
Partijen zullen hierna Akwaak c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 april 2010
- de akte van Akwaak c.s.
- het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2010
- de brief zijdens Akwaak c.s. van 29 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. In het gewezen tussenvonnis is de maatstaf voor de beoordeling van het geschil geformuleerd. De rechtbank heeft een comparitie gelast om nadere informatie van partijen te verkrijgen zodat zij in het licht van de beoordelingsmaatstaf nader kan beslissen. Namens Akwaak c.s. zijn de heren [A] en [B] verschenen en [gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen hebben in antwoord op de in het tussenvonnis geformuleerde vragen ter comparitie een verklaring afgelegd en hun raadslieden hebben de zaak nader toegelicht, een en ander zoals is opgenomen in het buiten aanwezigheid van partijen opgestelde proces-verbaal van de comparitie. Akwaak c.s. heeft zich daarna schriftelijk uitgelaten over de inhoud van het proces-verbaal en heeft een aantal aanvullingen daarop benoemd.
2.2. Op grond van de door partijen afgelegde verklaringen is het volgende vast komen te staan. Partijen hebben in de periode van begin oktober 2008 tot 1 december 2008, zijnde het moment waarop [gedaagde] is gevraagd de franchiseovereenkomst te ondertekenen, een drietal besprekingen gehad. Tijdens die besprekingen zijn partijen het eens geworden over een aantal hoofdcomponenten van de overeenkomst, te weten de ingangsdatum, de locaties en de entreefee en het percentage franchisefee. Akwaak c.s. noemt die punten essentialia en spreekt over een rompovereenkomst. [gedaagde] spreekt over beginselovereenstemming, van waaruit dooronderhandeld moest worden. [gedaagde] heeft verklaard dat hij informatie kreeg van Akwaak c.s., maar dat die informatie moeilijk toegankelijk was en dat hij nooit het totaalplaatje heeft gezien. Hij zou tegen Akwaak c.s. gezegd hebben dat hij er geen vinger achter kreeg en dat hij eerst een adviseur wilde raadplegen. Akwaak c.s. heeft ter comparitie bevestigd dat [gedaagde] een adviseur wilde raadplegen, maar tekent daarbij aan dat [gedaagde] geen voorbehoud heeft gemaakt. Zo heeft [gedaagde] niet gezegd dat men het nog wel eens moest worden, aldus [B].
2.3. Door [B] van Akwaak is verklaard dat sprake was van een “hard franchise”, wat volgens [B] wil zeggen dat er strak geopereerd wordt. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat voor hem ook van belang waren de overige contractuele bepalingen aangaande het franchisenemerschap. Punten waar [gedaagde] het nog niet mee eens was, zagen onder andere op de goodwill, het huurderschap en het ontbreken van een marktonderzoek en omzetprognoses.
2.4. Ten aanzien van de vraag wie de onderhandelingen heeft afgebroken heeft [gedaagde] verklaard dat hij tegens Akwaak c.s. gezegd heeft dat hij de overeenkomst die voorlag niet wilde tekenen. Daarbij speelde ook een rol dat zijn vrouw studeerde zodat het inkomen van hem van belang was, aldus [gedaagde]. [B] heeft verklaard dat [gedaagde] heeft gezegd: “Ik doe het niet (meer)”, waarmee [gedaagde] de onderhandelingen heeft afgebroken.
2.5. De vraag is of het [gedaagde] vrijstond om het aan hem ter ondertekening voorgelegde franchisecontract te verwerpen. De rechtbank overweegt daarover het volgende. [gedaagde] was werknemer van Akwaak c.s. en heeft gedurende een korte periode van twee maanden met Akwaak c.s. onderhandeld over het aangaan van een franchiseovereenkomst. Akwaak c.s. is daarbij zeer voortvarend te werk gegaan en is huurovereenkomsten aangegaan met twee zwembaden en een nieuwe werkneemster voordat integrale overeenstemming met [gedaagde] was bereikt over de alle bepalingen van het franchisecontract. Zij was duidelijk de commerciële partij die de onderhandelingen stuurde. Ook tijdens het teamoverleg zijn op initiatief van Akwaak c.s. door [gedaagde] mededelingen gedaan over zijn franchisenemerschap. Partijen zijn verdeeld over de vraag of daarbij door [gedaagde] een voorbehoud is uitgesproken.
2.6. Het feit dat partijen het over een aantal belangrijke uitgangspunten eens zijn worden, maakt in dit geval niet dat al sprake is van een partijen bindende (romp)overeenkomst. Gebruikelijk bij onderhandelingen is, zeker bij die over een franchisecontract, dat men pas dooronderhandelt als men overeenstemming heeft over een aantal belangrijke uitgangspunten, zoals - in dit geval - de locaties van de zwembaden en de fee. Dat neemt niet weg dat gaandeweg tijdens dat dooronderhandelen gefundeerde bezwaren tegen het concept van de overeenkomst kunnen ontstaan, wat bij [gedaagde] het geval is geweest. Hoewel [gedaagde] wellicht explicieter tegenover Akwaak c.s. had kunnen aangeven dat hij eerst een beeld wilde hebben van alle “ins en outs” van het franchisecontract, alvorens met Akwaak c.s. in zee te gaan, moeten zijn positie als werknemer van Akwaak c.s. en zijn persoonlijke financiële omstandigheden, derhalve zijn gerechtvaardigde belangen, daarbij niet uit het oog worden verloren. Dat [gedaagde] in een lastige positie zat, blijkt reeds uit het feit dat zijn arbeidscontract na het afbreken van de onderhandelingen niet door Akwaak c.s. is verlengd. Akwaak c.s. had zich als werkgever van [gedaagde] er in ieder geval van moeten vergewissen of [gedaagde] daadwerkelijk en zonder voorbehoud de franchiseovereenkomst wilde sluiten en daarmee de overstap van werknemer naar zelfstandig ondernemer wilde maken, alvorens zelf daarop voortbouwende overeenkomsten aan te gaan. In die zin rustte op Akwaak c.s. een onderzoeksplicht en de nodige voorzichtigheid. Dat Akwaak c.s. dat onderzoek heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
2.7. Onbetwist is in ieder geval dat [gedaagde] wel tegen Akwaak c.s. heeft gezegd dat hij een adviseur wilde raadplegen. Dat [gedaagde] dat niet uitdrukkelijk als voorbehoud heeft geformuleerd, doet niet ter zake nu Akwaak c.s. als commerciële partij moet weten dat een overeenkomst pas echt een overeenkomst is indien beide partijen akkoord zijn met alle contractuele bepalingen, zeker bij een franchisecontract. Vaststaat dat de adviseur de nodige gefundeerde kanttekeningen bij het contract heeft geplaatst, waarbij het anders dan Akwaak c.s. ingang wil doen vinden, niet gaat om detailpunten. Akwaak c.s. wilde na aanpassing van een aantal punten, niet meer verder onderhandelen over de kritiekpunten van [gedaagde]. Onder die omstandigheden stond het [gedaagde] vrij om, rekening houdend met de risico’s van dat “hard franchise” contract en zijn kostwinnerschap, niet in te stemmen met het voorliggende concept. Bezien in het licht van de eerder genoemde maatstaf moet de conclusie luiden dat het [gedaagde] vrijstond de onderhandelingen af te breken.
2.8. Zelfs indien [gedaagde] overigens een verwijt zou zijn te maken voor het afbreken van de onderhandelingen, dan nog baat dit Akwaak c.s. niet. Voor zover de vordering ziet op vergoeding van misgelopen franchisefee en entreegeld strandt die vordering, omdat het daarbij niet om een op een negatief contractsbebelang (het nadeel dat Akwaak c.s. lijdt doordat de overeenkomst niet tot stand is gekomen) toegespitste vordering gaat. Een vordering tot vergoeding van franchisefee en entreegeld behelst immers het positief contractsbelang (dat wil zeggen: het financiële voordeel dat het niet tot stand gekomen franchisecontract voor Akwaak c.s. zou hebben gehad) en daarvoor is bij afgebroken onderhandelingen - behoudens bijzondere omstandigheden die hier niet gesteld zijn - geen plaats. Akwaak c.s. mocht er immers niet op vertrouwen dat in ieder geval enigerlei contract uit de onderhandelingen zou resulteren (vgl. HR 29 februari 2008, C06/193HR).
Voor zover de vordering betrekking heeft op tevergeefs gedane investeringen zou die ook niet in de hier gestelde omvang toewijsbaar zijn, aangezien Akwaak c.s. daartoe (veel) te voortvarend is overgegaan.
2.9. Akwaak c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 1.740,00
- salaris advocaat 2.682,00 (3 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.422,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Akwaak c.s. hoofdelijk in de proceskosten, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 4.422,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.