ECLI:NL:RBZLY:2010:BO9237

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
163020 I HA ZA 09-1456
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontzetting uit lidmaatschap van de Vereniging Opvangcentra van niet gedomesticeerde dieren door de Stichting Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (NOP) en de Vereniging Opvangcentra van niet gedomesticeerde dieren (VOND). NOP had de rechtbank verzocht om het besluit van VOND tot ontzetting uit het lidmaatschap te vernietigen. De rechtbank oordeelde dat het bestuur van VOND niet in redelijkheid tot het besluit tot ontzetting had kunnen komen. Dit oordeel was gebaseerd op het rapport van A.H. Dorresteijn, dat niet voldoende steun bood voor de conclusies die VOND aan het rapport verbond. De rechtbank stelde vast dat VOND onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van NOP en dat er geen hoor en wederhoor had plaatsgevonden voordat het besluit tot ontzetting werd genomen. De rechtbank vernietigde zowel het besluit van het bestuur van VOND als het besluit van de algemene ledenvergadering tot bekrachtiging van dat besluit. Tevens werd VOND veroordeeld in de proceskosten van NOP, die op € 1.251,98 werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en redelijkheid in besluitvorming door verenigingen en de noodzaak om leden de kans te geven zich te verantwoorden voordat ingrijpende besluiten worden genomen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer I rolnummer: 163020 I HA ZA 09-1456
Vonnis van 29 december 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING NEDERLANDS OPVANGCENTRUM VOOR PAPEGAAIEN,
gevestigd te Veldhoven,
eiseres,
advocaat mr. C.G.M. Liesker te Breda,
tegen
de vereniging
VERENIGING OPVANGCENTRA VAN NIET GEDOMESTICEERDE DIEREN,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
advocaat mr. C. Borstlap te Zwolle.
Partijen zullen hierna NOP en VOND genoemd worden.
1. De procedure
l.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte houdende overlegging van producties
- aanvullende akte, tevens houdende overlegging producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met producties
- akte uitlating tevens akte in het geding brengen producties
- antwoordakte producties
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. NOP is een op 16 februari 1987 opgerichte stichting, welke stichting zich onder
andere ten doel stelt: het opvangen, verzorgen en in stand houden van alle soorten
papegaaien en andere vogelsoorten alsmede het opvangen en verzorgen van andere
diersoorten aangeboden door patticulieren en/of de overheid. NOP exploiteert (in dit kader)
tevens een voor toeristische, recreatieve en educatieve doeleinden voor het publiek
toegankelijk park. NOP verzorgt voorts voor het Openbaar Ministerie en de Dienst
Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de
opvang van door de overheid in beslag genomen dieren (in het bijzonder vogels).
2.2. VOND is een op 23 april 1999 opgerichte vereniging, welke vereniging zich ten
doel stelt het behartigen van belangen van organisaties (centra) die zich bezighouden met de
opvang van niet-gedomesticeerde dieren in de ruimste zin van het woord.
2.3. De statuten van VOND bevatten, voor zover hier van belang, de volgende
bepalingen:
artikel 4 lid 2:
"Gewone leden kunnen zijn organisaties die:
• zich bezighouden met de opvang van dieren;
• de doelstelling van de vereniging nastreven;
• zich als lid bij het bestuur hebben aangemeld en
• door het bestuur als zodanig zijn toegelaten met een twee/derde meerderheid van het aantal
uitgebrachte stemmen binnen het bestuur. [..]
artikel 5 lid 4:
"Ontzetting uit het lidmaatschap kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer het lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Zij geschiedt door het bestuur, dat het lid zo spoedig mogelijk van het besluit in kennis stelt, met opgave van de redenen. Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na de ontvangst van de kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst. Een geschorst lid heeft geen stemrecht."
artikel 8 lid I:
"Het bestuur bestaat uit ten minste twee en ten hoogste zeven natuurlijke personen [..]
artikel 8 lid 6:
"Indien het aantal bestuursleden beneden het in lid I vermelde minimum is gedaald, blijft het bestuur
niettemin bevoegd. [...]"
artikel 12 lid I:
"Toegang tot de algemene ledenvergadering hebben de leden die niet geschorst zijn [...]. Een
geschorst Iid heeft toegang tot dat deel van de vergadering waarin het besluit tot zijn schorsing wordt behandeld en is bevoegd daarover dan het woord te voeren."
2.4. In de artikelen 1 tot en met 3 van het Huishoudelijk Reglement van VOND (hierna
te noemen: HR) is een toelatingsprocedure vastgelegd voor opvangcentra die lid willen
worden van VOND. In het HR is onder meer bepaald:
"Artikel 1 Toelating
[...]
3. Alvorens een nieuw lid toegelaten wordt, is een toetsing aan de VOND-gedragscode door de toetsingscommissie verplicht conform art. 2 van dit reglement. [...]
5. De toetsingscommissie brengt na de toetsing in een schriftelijk rapport een advies aan het bestuur uit of de aanmelder aan de eisen in de gedragscode voldoet en zo ja, welke klasse aan het opvangcentrum toegekend kan worden.
6. Het bestuur beslist over de toelating van de organisatie als lid van de vereniging en kent
tegelijkertijd de classificatie toe conform art. 3 van dit reglement.
[...]
Artikel 3 Classificatie
I. De opvangcentra die zich aanmelden bij de vereniging worden ingedeeld in maximaal 4 klassen per
inheemse of uitheemse diersoorten, zoals bepaald in de gedragscode.
[...]
9. Om de kwaliteit van bovengenoemde classificatie te waarborgen, kunnen de aangesloten
opvangcentra op voordracht van het bestuur periodiek of tussentijds aan een hertoetsing onderworpen worden.
9.1. Indien bij de hertoetsing geconstateerd wordt dat het centrum niet meer aan de eerder toegekende classificatie voldoet, behoudt het bestuur het recht om aan de hand van het advies van de toetsingscommissie de classificatie te verlagen. Dit wordt schriftelijk aan het opvangcentrum meegedeeld.
9.2. In geval dat de classificatie lager dan klasse I wordt, heeft dit consequenties voor het
lidmaatschap van en de rechten van het opvangcentrum binnen de vereniging, zoals bedoeld in atikel
3, zevende en achtste lid.
[.. .]"
2.5. Jn de (als productie 3 bij dagvaarding in het geding gebrachte) Gedragscode voor
opvangcentra van uitheemse diersoorten van VOND (hierna te noemen: de gedragscode) is
vastgelegd aan welke eisen moet worden voldaan om lid van VOND te kunnen worden en
blijven. Zo bevat de gedragscode onder meer regels met betrekking tot aan- en verkoop en
fokken van opgevangen dieren, personeel en veiligheid, huisvesting en verzorging van
dieren, hygiëne, veterinaire zorg en ziektepreventie.
2.6. Omstreeks oktober 2000 heeft NOP zich aangemeld voor het lidmaatschap van
VOND. Naar aanleiding van een op 9 november 2000 uitgevoerd onderzoek, waarbij NOP
op verzoek van VOND is getoetst aan de gedragscode, heeft de toetsingscommisie een
rapport (hierna te noemen: het toetsingsrapport) uitgebracht. VOND heeft NOP naar
aanleiding van het toetsingsrapport eind november 2000 toegelaten als lid van VOND met
classificatie 3 zoals bedoeld in artikel 3 van het HR.
2.7. In een op 12 januari 2009 uitgezonden aflevering van het TROS TV programma
Radar is NOP in een negatief daglicht gesteld.
2.8. Na deze uitzending heeft VOND op haar website een 'bestuursmededeling met
betrekking NOP. 'geplaatst. Deze mededeling luidde, voor zover hier van belang:
"Als velen zijn ook wij onaangenaam verrast door het beeld dat het TROS-programma RADAR maandag 12 januari j.l. schetste over één van onze leden [...]
In het verleden zijn er bij het bestuur van VOND geluiden binnengekomen dat er kritiek was op de wijze waarop N.O.P. functioneerde. Maar ook dat verschillende onderzoeken door de Landelijke Inspectie Dienst (LID, onderdeel van de Dierenbescherming) en Algemene Inspectie Dienst (AID, opsporingsdienst van het ministerie van LNV) plaatsvonden waar geen acties of sancties uit voortkwamen. Hierdoor meenden we tot dusverre dat het geschetste beeld ongenuanceerd was en vooral berustte op roddel.
Inmiddels is er een onafhankelijk onderzoek aangekondigd onder leiding van directeur de heer A.H. Dorresteijn, directeur Blijdorp. Wij zullen de heer Dorresteijn onze hulp aanbieden bij de uitvoering van dit onderzoek en aan de uitslag hiervan onze conclusies verbinden. Het VOND-bestuur is van mening dat wij dit onafhankelijke onderzoek van de heer Dorresteijn moeten afwachten alvorens een definitief oordeel te vormen. [... ]".
2.9. De uitzending van Radar heeft geleid tot Kamervragen over het functioneren van
NOP. Naar aanleiding hiervan heeft Minister G. Verburg van LNV in twee brieven,
gedateerd 5 maait 2009 en gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Kamervragen beantwoord en onder meer geschreven:
(naar aanleiding van de vraag "Wat is uw reactie op gesuggereerde tekortkomingen in de verzorging van vogels en hoge sterftepercentages in het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) te Veldhoven?)
"Het beeld dat over het welzijn van de vogels geschetst wordt in de uitzending van TROS RADAR komt niet overeen met mijn bevindingen.
Het N.O.P. heeft een vergunning op basis van het Dierentuinenbesluit. Op basis van het
Dierentuinenbesluit dient te worden voldaan aan bepalingen ten aanzien van onder andere de
verzorging en huisvesting van dieren op grond waarvan het welzijn wordt geborgd. De
visitatiecommissie, die adviseert over de vergunningverlening, heeft het N.O.P. driemaal bezocht sinds de vergunningverlening in 2003. Begin 2008 is het bedrijf nog gecontroleerd door de AID op de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD). Er werden toen geen zaken aangetroffen die nader onderzoek naar dergelijke overtredingen vereisten. Die bevindingen komen overeen met de indrukken van functionarissen van de VWA en Dienst Regelingen (DR), die regelmatig in het opvangcentrum aanwezig zijn." (naar aanleiding van de vraag: Op welke wijze controleert u de gang van zaken in opvangcentra waar van overheidswege in beslaggenomen dieren worden ondergebracht? Is daarbij nooit eerder iets opgevallen bij het NOP.?)
"[... ] De opvangcentra worden gecontroleerd door AID en de Landelijke Inspectiedienst
Dierenbescherming (LID) op onder andere welzijnsaspecten.
In december 2000 heeft Laser (nu Dienst Regelingen van mijn ministerie) met het N.O.P. een
overeenkomst gesloten voor de opvang van inbeslaggenomen dieren. Er zijn geen aanwijzingen om te twijfelen aan de kwaliteit van opvang van in beslaggenomen dieren.
Bij bezoeken aan het N.O.P. zijn geen gezondheids- en welzijnsproblemen waargenomen. Wel is begin 2008 geconstateerd dat de dierregistratie verbeterd moest worden. Daarom is Dienst Regelingen in de loop van 2008 in het kader van bestuurlijke handhaving samen met het N.O.P. een traject gestart om de registratie op orde te krijgen. [... ]"
(naar aanleiding van de vraag: Importeert en handelt het N.OP. conform Richtlijn 92/65/EG en heeft dit opvangcentrum een vergunning conform deze Richtlijn?)
"[... ] Richtlijn 92/65/EEG [... ] bevat veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en invoer in de EU van onder meer exotische vogels als papegaaien. [... ] Deze richtlijn kent geen vergunningenstelsel. Wel kunnen dierentuinen e.d. zich laten registreren als erkende instelling in het kader van deze richtlijn. [... ] Het N.O.P. beschikt niet over deze erkenning. Het N.O.P. heeft wel [... ] een erkenning als quarantainestation voor vogels volgens Verordening (EG) nr. 318/2007. Dit betekent dat het N.O.P. vogels in quarantaine kan houden die geïmporteerd zijn vanuit bepaalde derde landen. De VWA houdt toezicht op deze erkenning. Het N.O.P. opereert en importeert conform richtlijn 92/65 en conform Verordening (EG) nr. 318/2007. [... ] (naar aanleiding van de vraag: Voldoet het quarantaine verblijf van het N.O.P. aan de voorvaarden die gelden om in beslaggenomen vogels op te vangen en in quarantaine te houden?)
"Ja."
[... ]
(naar aanleiding van de vraag: Bent u voornemens de samenwerking met Stichting NOP te
beëindigen? [. ]
"Nee. Voor het onderbrengen van inbeslaggenomen dieren hebben we goede ervaringen met het N.O.P. Uit onderzoek van de AID, uitgevoerd in 2008, is gebleken dat de welzijnseisen bij het N.O.P. naar behoren worden nageleefd. Ik zie thans geen aanleiding de samenwerking met het N.O.P. te beëindigen."
2.10. In opdracht van de Raad van Toezicht van NOP heeft A.H. Dorresteijn onderzoek
verricht naar het functioneren van NOP. In het naar aanleiding hiervan opgemaakte rapport,
gedateerd 29 maart 2009 (hierna: het rapport Dorresteijn), staat voor zover hier van belang:
"[ ... ] Het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien is anno 2009 lang niet meer alleen een instituut dat zijn bestaan ontleend aan de opvang van papegaaien die door derden ter opvang worden binnengebracht. Het fungeert ook als opslaglocatie voor door de overheid in beslag genomen dieren en is daarnaast ook een voor het publiek toegankelijke dierentuin [... ]
Anno 2009 kan worden vastgesteld dat de Stichting N.O.P. in feite drie min of meer afzonderlijke collecties huisvest en beheert. Collecties die wel alle een duidelijke relatie met elkaar hebben maar wel met verschillende beheersuitgangspunten. Dit zijn:
a. De opvangcollectie
Dit betreft in hoofdzaak papegaaien en (grote) parkieten plus een aantal andere soorten vogels die ter opvang door particulieren of andere instanties aan het N.O.P. worden geschonken. Wat wordt aangeboden wordt in principe altijd opgenomen, na een bepaalde procedure in het park gehuisvest en aldaar beheerd. De vogels verlaten slechts bij hoge uitzondering het N.O.P. en verblijven daar de rest van hun leven.
b. De I.B.G. ( in beslag genomen dieren) collectie
Het N.O.P. vervult voor het Openbaar Ministerie en de Dienst Regelingen van het Ministerie van L,N en V de rol van opslaghouder van dieren, in het bijzonder vogels, die door de overheid in beslag zijn genomen en tijdelijk ergens dienen te worden gehuisvest.
c. De (eigen N.O.P.) dierentuincollectie.
Het N.O.P. heeft sinds 2003 een dierentuinstatus en als zodanig een vergunning op basis van het Dierentuinbesluit. Dit' derde deel' van de totale N.O.P.-collectie is verkregen door rechtstreekse aanschaf van derden, ruiling of ontvangen als gift (van particulieren, dierentuinen, collega-instituten etc.). Dit collectiedeel omvat naast veel (deels bijzondere) vogelsoorten ook enkele zoogdiersoorten (vari's, katta's) en reptielen. (Ten aanzien van deze laatste categorie moet worden opgemerkt dat er ook regelmatig schildpadden en andere reptielen ter opvang worden aangeboden).
De dierentuincollectie wordt vooral met het doel om er mee te fokken beheerd. Dieren in dit
collectiedeel, vooral nakomelingen, verlaten de tuin ook frequent weer naar dierentuinen of
particulieren, voorzien van de daarvoor noodzakelijke (CITES en veterinaire) papieren.
[.. ]
Indien het beslag van [... ] LB.G.-dieren is opgeheven (via een definitieve 'uitspraak') wordt voor hen door het Openbaar Ministerie (O.M.) een passende bestemming bepaald. De Dienst Regelingen doet daartoe veelal een voorstel. Een deel van de dieren verlaat vervolgens het N.O.P.. Echter, met grote regelmaat wordt door het O.M., wederom in overleg met de Dienst Regelingen, bepaald dat l.B.G.-dieren worden geschonken aan het N.O.P. en
dus wordt het eigendom van deze dieren (meestal vogels) aan het N.O.P. overgedragen. Indien het CITES-vogels (dieren) betreft, verstrekt dc Dienst Regelingen een certificaat.
Hierna gaan deze voonnalige IBG-dieren / -vogels in het collectiebeheer en de collectieregistratie deel uitmaken van de 'dierentuincollectie' van het N.O.P.
De wijze van opname in de collectie en de doelstelling van het diermanagement voor de diverse vogels en vogelsoorten in de totale N.O.P.-collectie kan derhalve nogal verschillend zijn. Bovendien zijn er grote verschillen in de bekendheid van de voorgeschiedenis van de desbetreffende vogels voor binnenkomst bij het N.O.P. Dit brengt met zich mee dat een zeer nauwkeurige administratieve vastlegging (c.q. registratie) van alle in het N.O.P. aanwezige dieren / vogels, met onder meer duidelijke informatie over de wijze waarop ze bij het
N.O.P. terecht zijn gekomen, absoluut noodzakelijk is. Voor papegaaien vindt deze registratie sinds 1992 plaats, met de andere soorten voormalige LB.G. en dierentuinvogels / dieren is recent begonnen. Voor bijvoorbeeld ter opvang aangeboden niet-papegaaien gebeurt dat (nog) niet.
[... ]
Hierbij zij aangetekend dat registratie van alle aanwezige vogels niet wettelijk verplicht is en het weggeven ervan aan een derde niet is verboden. (Uit het onderzoek is geen enkel bewijs naar voren gekomen dat deze ter opvang aangeboden vogels zijn verkocht).
Geen verdere registratie van deze vogels, na opvang, maakt echter een (onbedoelde) onzorgvuldige indruk en het N.O.P. zeer kwetsbaar voor kritiek op het gevoerde administratieve collectiebeheer.
3. Vogelopvang
[... ] De managementkeuze van het N.O.P. voor wat betreft de 'eindbestemming' (de geprefereerde wijze waarop de papegaaien zullen worden gehouden) is helder: iedere papegaai zal, indien maar enigszins mogelijk, samen met andere papegaaien worden ondergebracht in gemeenschapsgroepen in bij voorkeur grote gemeenschapsvolières. Dit is een bewuste keuze waarover de 'brenger' altijd wordt geïnformeerd, die is
gebaseerd op het gegeven dat papegaaien van nature familie- en groepsdieren zijn, die juist in groepen met soortgenoten hun normale natuurlijk gedrag tentoon kunnen spreiden, ontwikkelen en behouden. Een gerichte, op optimaal dierenwelzijn gebaseerde keuze.
Hier doet zich echter ook direct een groot probleem voor. De ter opvang binnengebrachte papegaaien zijn in overgrote meerderheid solitair gehouden en hebben veelal gedragsproblemen. Een alternatief voor de wijze van houden door het N.O.P. zou kunnen zijn, om de papegaaien net zoals veelal bij hun voormalige eigenaar, individueel te huisvesten en 'solitair' te beheren en vanuit die situatie via gerichte gedragstraining te proberen de
vogels te (re)socialiseren door hun 'normale' papegaaiengedrag te (her)ontwikkelen. Een ander papegaaienopvangcentrum in Nederland, de Stichting Papegaaienhulp, alsmede enkele opvangcentra in het buitenland hebben voor deze laatste aanpak gekozen. Deze methode vergt een zeer intensieve individuele begeleiding en training van de betreffende vogels. Zij is er bovendien voor een belangrijk deel mede op gericht de vogels na de behandeling en training bij hun eigenaar te laten blijven dan wel terug te laten keren. Het NOP heeft hiervoor niet gekozen.
Vanuit het oogpunt van het stimuleren van natuurlijk (groeps)gedrag in combinatie met het grote aantal ter opvang aangeboden vogels is de keuze van het N.O.P. ethologisch en managementtechnisch te verdedigen en als positief in het gewenste (re)socialisatieproces te beschouwen. Er zijn echter aanzienlijke risico's voor met ernstige gedragsproblemen worstelende vogels als de gewenste ontwikkeling niet of onvoldoende tot stand komt.
Overmatige stress en sterfte kunnen het gevolg zijn. Het N.O.P. zegt zich bewust te zijn van deze risico’s en heeft protocollen opgesteld voor de verschillende stappen in dit opvangproces. Het daarmee corresponderende diermanagement is erop gericht adequaat te reageren in dit socialisatieproces. Desalniettemin is duidelijk dat als gevolg van deze opvangmethode relatief veel vogels grote moeite hebben het gehele proces zonder problemen te doorlopen. Relatief hoge sterftecijfers kunnen mede hiervan het gevolg zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat een gemiddeld slechte gezondheid van de opgevangen vogels een en ander in negatieve zin versterkt.
Het eindresultaat bij die vogels die het gewenste proces wel goed doorlopen kan daarentegen als positief worden beschouwd: zich in groeps- of paarverband natuurlijk gedragende papagaaien waar de 'levenslust' veelal vanaf straalt, in plaats van zich merkwaardig gedragende solitaire vogels in kleine kooien, die zich slechts in leven
houden met zonnepitten en pinda's.
4. Gezondheid; veterinaire zorg
Een groot deel van de ter opvang aangeboden papegaaien is volgens de voor het N.O.P. werkende dierenarts drs. Hedwig v.d. Horst, die alle vogels bij binnenkomst 'bekijkt' niet echt gezond.
[... ]
Samenvattend kan het volgende worden gesteld:
- De gemiddelde leeftijd van alle aangeboden papegaaien ligt rond de 15 16 jaar.
- Ca. 50% van de aangeboden papegaaien is minimaal 30 jaar oud en een even groot percentage is jonger.
Ten aanzien van de laatste groep bestaan soms gerede twijfels, omdat de door de 'brenger' gemelde leeftijd aantoonbaar niet overeenkomt met de fysiologisch geschatte werkelijke leeftijd. Van de vogels uit de categorie 'ouder dan 30 jaar' vertoont een groot deel, mede versterkt door een niet optimale huisvesting en voeding gedurende de periode voor opvang door het N.O.P., verouderingsproblemen en ouderdomskwalen. [... ]
Van de papegaaien jonger dan 30 jaar heeft, volgens de rapporten, ongeveer de helft ernstige
gezondheidsproblemen. [... ]
Concluderend kan worden gesteld dat ca. 25% van alle binnengebrachte papegaaien als goed gezond en zonder gedragsproblemen wordt gecategoriseerd door dierenarts en parkmanagement. Ongeveer 75% heeft (soms zeer ernstige) gedragsproblemen en ook nog vaak een gezondheidsprobleem. Dit percentage komt in sterke mate overeen met de informatie die van het opvangcentrum Stichting Papegaaienhulp is verkregen. Bij binnenkomst daar heeft ca. 70% gedragsproblemen.
Na ontvangst wordt iedere vogel in quarantaine geplaatst en gedurende enkele weken door de dierenarts klinisch onderzocht, gevolgd en indien noodzakelijk behandeld. [... ]
De vervolgstappen in het opvang- / socialisatieproces zijn alle gericht op het definitief onderbrengen van de vogels in groepen. Het is duidelijk dat deze (in ethologische zin verantwoorde) keuze duidelijke risico’s voor individuele vogels kan hebben. Dit geldt in het bijzonder voor vogels die jarenlang 'anders' zijn gehouden en niet
adequaat zijn gevoerd.
[.. ]
5. Collectieregistratie en - inventarisatie
Bij de start van het onderhavige onderzoek was duidelijk dat er onduidelijkheid bestond en bestaat over het aantal vogels (en in het bijzonder het aantal papegaaien) dat jaarlijks in het N.O.P. wordt opgevangen en / of binnenkomt en het aantal vogels dat 'in natura' op een bepaald moment aanwezig was / is.
[... ]
Niettegenstaande de hiervoor genoemde kanttekeningen is de registratie van papegaaien zodanig van kwaliteit dat er een redelijk betrouwbaar inzicht in binnengekomen aantallen, sterftecijfers e.d. is verkregen.
[ .. ]
6. Sterfte
Samengevat houdt dit in dat sinds 1992 ca. 60% van de binnengebrachte papegaaien binnen drie jaar na binnenkomst sterft. [... ]
De overgrote bulk van de papegaaien in de collectie wordt echter gevormd door de opvangvogels (van particulieren) en het totale jaarlijkse sterftecijfer wordt in zeer overwegende mate door deze grote aantallen bepaald.
Vastgesteld is dat er in het N.O.P. jaarlijks een aanzienlijk aantal van de ter opvang binnengebrachte papegaaien sterft. Uit het onderzoek komt een aantal duidelijk aanwijsbare oorzaken hiervoor naar voren:
• De leeftijd en gezondheid van de binnengebrachte vogels en de daarmee gepaard gaande lage levensverwachting.
• Het grote aantal vogels met gedragsproblemen die grote moeite hebben met het voor hun moeizame. risicovolle (re)socialisatieproces, dat ze na opvang in het N.O.P. doormaken.
• De beleidskeuze van het N.O.P. om de in haar collectie aanwezige papegaaien, indien maar enigszins mogelijk, in paren, families. groepjes en!of grote groepen te huisvesten en te beheren. Juist in de vroege periode van plaatsing in een groep zijn de risico's voor vogels die tot daarvoor 'anders' zijn gehouden, ondanks een hierop toegespitst diermanagement, aanzienlijk.
• De omschakeling naar een andere, weliswaar op adequate papegaaienvoeding gebaseerde, voeding.
Deze omschakeling, hoe noodzakelijk ook vanuit een oogpunt van optimale voeding, verloopt in een aanzienlijk aantal gevallen moeizaam. Daarnaast kan het in het 'solitaire' stadium succesvol lijken, maar in groepsverband toch niet geslaagd blijken te zijn.
• De grote toevoer van voortdurende nieuwe vogels in de collectie met als gevolg een vaak niet stabiele groepssamenstelling. Jaarlijks worden er vele honderden nieuwe opvangvogels opgenomen (ca. 20% van de totale collectie). Ondanks een toegespitste adequate veterinaire controle en zorg brengt iedere nieuwe vogel een risico met zich mee. Dat geldt niet alleen voor de introductie van ziektes (onder meer kliermaagverlamming); nieuwe introducties in bestaande groepen kunnen aanleiding zijn tot steeds weer nieuwe gedrags- en voedingsproblemen. Overmatige agressie en veranderingen in dominantie binnen de groep kunnen bijvoorbeeld resulteren in trauma 's of het niet meer voldoende voedsel op
kunnen nemen door een individuele vogel, met sterfte tot gevolg.
[... ]
De gekozen vorm van 'papegaaien houden': groepshuisvesting en groepsbeheer, uitdrukkelijk rekening houdend met de eerder genoemde voor- en nadelen voor papegaaien die vaak vele jaren individueel door mensen zijn gehouden, blijft onverkort uitgangspunt voor het papegaaienmanagement in het N.O.P. Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de jaarlijkse sterfte van papegaaien, zeker in de eerste drie jaar na binnenkomst, hoog is, maar dat hiervoor verklaarbare oorzaken zijn aan te geven die deze kale cijfers
in een ander daglicht plaatsen. In relatie tot de verderop in dit rapport besproken dierverzorging moet dan ook worden geconcludeerd dat deze hoge sterftecijfers niet zijn terug te voeren tot een slecht, onzorgvuldig of niet op optimaal dierenwelzijn gericht diermanagement.
7. Diermanagement
De kwaliteit van de dierverzorging, zeker ook die in cmcreto wordt uitgevoerd door de vrijwilligers, is ruim voldoende tot uitstekend te noemen.
[... ]
Er is uit dit onderzoek op geen enkele wijze naar voren gekomen dat er vraagtekens zouden moeten worden gezet bij de kwaliteit van het binnen het N.O.P. gevoerde diermanagement, ongeacht het feit dat dit vrijwel altijd door dierverzorgers en I of vrijwilligers wordt uitgevoerd.
Een wat strengere selectie op kwaliteit en motivatie van stagiaires en een, met alle begrip voor de bij het N.O.P.
gevoelde sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheid, 'steviger' begeleiding van deze staigaires lijkt niet ongewenst.
8. Dierenwelzijn
Er kan worden geconstateerd dat de sterJle bij ter opvang aangeboden vogels, in het bijzonder papegaaien, hoog is (zeker in de eerste twee tot driejaar na opvang). Vergelijking met andere papegaaien- opvanginstituten maakt ook duidelijk dat deze sterftecijfers bij het N.O.P. veel hoger liggen. In dit onderzoek is echter ook duidelijk
geworden dat hiervoor een aantal verklaarbare oorzaken is aan te geven. Deze zijn eerder in deze rapportage al genoemd.
In aanvulling hierop kan het volgende worden opgemerkt.
Er zijn weinig vogelcollecties in opvanginstituten, dierentuinen of bij particulieren die jaarlijks zo 'n grote nieuwe (=vreemde) instroom van nieuwe vogels hebben. Het concrete gegeven dat het N.O.P. eigenlijk nooit een aangeboden vogel weigert, werkt nadelig op een optimaal collectiemanagement als geheel. Ondanks alle controles kunnen op die wijze toch steeds weer ziektes worden geïntroduceerd, worden zeker gedragsproblemen
(individuele en in groepsverband) gestimuleerd en is er nooit 'echt rust' in het collectiebeheer. Een aantalsmatige vergelijking op het gebied van bijvoorbeeld ziekte-I sterftecijfers met een relatief veel stabielere collectie (zoals in dierentuinen en bij enkele particulieren) en veel kleinere collecties met een bovendien veel lagere instroom bij vergelijkbaar opvanginstituten, zal altijd negatief uitvallen voor het N.O.P.
Huisvesting en diermanagement kunnen als in orde en van (lUim) voldoende kwaliteit worden betiteld. Op basis van dit onderzoek wordt in deze rapportage het positieve antwoord van de Minister van L, N en V op recente Kamervragen van de heer Ormel en mevrouw Ouwehand inzake het welzijn van de in het N.O.P. gehuisveste dieren onderschreven. Dit onderzoek geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de kwaliteit van het door NOP uitgevoerde diermanagement en dat dit onvoldoende rekening zou houden met dierenwelzijn.
De keuze om iedere aangeboden vogel (ongeacht de gezondheidstoestand en het gedrag van het betreffende dier) te accepteren in combinatie met de gekozen collectiebeheers-methode (groepen in volières) brengt wel een duidelijk risico met zich mee voor een aantal van de opgevangen vogels. Een meer selectieve opvang, alsmede een systeem van individuele huisvesting gecombineerd met een intensieve gedragstraining en individuele voeding
is een alternatief. Het N.O.P. heeft hiervoor om biologische I ethologische redenen en diermanagementredenen niet gekozen. Deze keuze is zeker te verdedigen, ook vanuit dierenwelzijnsoverwegingen.
[... ]
10. Communicatie
Het N.O.P. is een opvangcentrum voor vogels. [n die zin is het vergelijkbaar met een dierenasiel. Mensen die hun papegaai ter opvang brengen, tekenen een afstandsverklaring. Zij krijgen ook een lijst met voorwaarden die met
het in opvang aanbieden samenhangen. Het N.O.P. heeft in de afstandsverklaring opgenomen dat 'brengers' als zij dat willen, kunnen worden geïnformeerd als hun ter opvang gebrachte papegaai is gestorven. Een en ander brengt met zich mee dat een deel van de 'brengers' periodiek bij het N.O.P. informeert hoe het met hun papegaai gaat. Omdat het N.O.P. ook een dierentuin is, gebeurt het daarnaast regelmatig dat bezoekers in het park zelf bij
werknemers, vrijwilligers en I of stagiaires informeren naar 'hun' (voormalige) papegaai.
Geconstateerd is dat met dit gegeven door het N.O.P. in de afgelopen jaren niet goed, zelfs onzorgvuldig is omgegaan. In opdracht van het management werd medegedeeld dat de betreffende vogel in volière X zat (wat vrijwel nooit klopte), ook als met zekerheid bekend was dat de betreffende vogel niet meer leefde. Overigens betrof het hier veelal vogels, waalvan de voormalige eigenaar eerder had aangegeven niet op de hoogte te willen
worden gesteld van haar of zijn dood, maar dat is op zich irrelevant.
Hoewel de voor het N.O.P. werkzame dierenarts in heel veel gevallen de betrokken voormalige eigenaar wel heeft geïnformeerd (indien hij 1zij dit had aangegeven) bij sterfte, is ook duidelijk geworden dat door een niet optimale interne communicatie dat niet in alle gevallen is gebeurd. De procedure in deze, voor wat betreft beide
communicatievarianten, werkt niet goed en heeft een negatief effect op het imago van het N.O.P. De informatieprocedure dient enerzijds te worden aangescherpt voor diegenen die wel willen worden geïnformeerd, en dient anderzijds, naar de mening van dit onderzoek, parallel met die van dierenasiels te worden getrokken: Een dier wordt gebracht, er wordt afstand van gedaan, men stelt geen prijs op een sterfterapport en vervolgens krijgt men dan ook geen nadere informatie meer over het afgestane dier. Noch of hij nog leeft, noch waar hij zit. Dit is
duidelijk, eerlijk en bevordert een goede communicatie met de buitenwereld.
11. Conclusies en aanbevelingen
[... J
• De administratieve registratie van de in het park aanwezige papegaaien, als deel van de collectie is op zich op orde, maar zou verder moeten worden aangescherpt. [... ]
• De sterfte van ter opvang aangeboden papegaaien is zeker in de eerste twee tot drie jaar na opvang, groot. Er is hier echter een aantal oorzaken voor aan te wijzen, die een en ander in perspectief plaatsen.
Gezondheid bij opvang, leeftijd, huisvestingssysteem, voordurend wisselende groepssamenstelling en de voorgeschiedenis van de vogel zijn in doorslaggevende mate bepalend voor de hoge sterftecijfers.
Dat in acht nemende. is er geen aanleiding tot de conclusie dat het dierenwelzijn van de in het N.O.P. aanwezige dieren onvoldoende is en niet wordt gewaarborgd. De conclusie van de Minister van L, N, en V wordt in deze onderschreven.
• Het diermanagement, uitgevoerd door een mixture van vaste dierenverzorgers, vrijwilligers aangevuld met stagiaires is van ruim voldoende tot uitstekende kwaliteit. Het N.O.P. is wel kwetsbaar omdat vrijwilligers relatief veel werk verrichten en bij het wegvallen daarvan een vervelend gat kan ontstaan in bepaalde, essentiële werkzaamheden binnen het park. De vraag kan worden gesteld of op deze wijze de gewenste continuïteit in beheer en management voldoende is gewaarborgd. Het niveau, de kwaliteit en de inzet van de stagiaires is wisselend, variërend van zeer goed tot nauwelijks gemotiveerd. Een betere selectie en controle op gewenste kwaliteit van de stage wordt gewenst geacht.
• De informatievoorziening in de richting van personen die vogels ter opvang hebben aangeboden en
daarna informatie vragen is onvoldoende en soms misleidend. Dit is betrekkelijk eenvoudig te wijzigen, maar vergt tijd en menskracht. Aanpassing is echter absoluut noodzakelijk.
• Het N.O.P. is in zijn huidige setting zeer kwetsbaar voor diefstal van vogels. Dit probleem is, gezien de aard van de collectie niet helemaal weg te nemen, maar verbetering van de beveiliging is dringend gewenst. Gezien de functie van het N.O.P. in de gemeente Veldhoven wordt geadviseerd hierover met de gemeente goede afspraken te maken.
• Naar de buitenwereld toe bestaat onduidelijkheid over de diverse functies die het N.O.P. anno 2009 precies heeft. Het is niet alleen opvangcentrum voor papegaaien (en andere vogels en enkele reptielen) die door derden worden aangeboden, maar ook een door de overheid aangewezen 'opslagcentrum' voor In Beslag Genomen dieren en daarnaast een met vergunning van de overheid werkende dierentuin. In relatie met dit laatste fungeert het als fokcentrum voor bepaalde vogelsoorten en is het volledig legaal en met instemming van de relevantie instanties en de Raad voor Toezicht betrokken bij fokactiviteiten van vogels elders (bijvoorbeeld in Suriname). Aanbevolen wordt deze aspecten duidelijker te communiceren.
• Het management van een instelling als het N.O.P. anno 2009 is nogal verschillend met dat van het N.O.P. van 10 - 15 jaar geleden. Geconstateerd moet worden dat het dagelijkse management van het N.O.P. niet in dezelfde mate met die veranderingen is meegegroeid. Juist een relatief complex instituut als het N.O.P. dat bovendien op vele manieren met de buitenwereld dient te communiceren vergt een hierop toegesneden managementstructuur en management. Dit laat de enorme toewijding, betrokkenheid en kennis van het huidige management onverlet. Aanbevolen wordt aan de Raad van Toezicht om kritisch te kijken ofer, en zo ja welke, aanpassingen zouden moeten worden doorgevoerd
om een en ander te overbruggen.
[... ]"
2.11. Per brief van 21 april 2009 heeft Minister Verburg de Tweede Kamer geïnformeerd
over de resultaten van het onderzoek van Dorresteijn. In deze brief staat onder de kop
"Conclusies" vermeld:
"Allereerst zie ik geen aanleiding om te twijfelen aan de kwaliteit of de betrouwbaarheid van het door Dorresteijn uitgevoerde onderzoek. De heer Dorresteijn heeft zijn onderzoek kosteloos uitgevoerd en is als bioloog en vanuit zijn functie als voormalig dierentuindirecteur deskundig waar het gaat om het welzijn en een goed beheer van bijzondere dieren zoals papegaaien. Hij heeft tijdens zijn onderzoek veel personen geconsulteerd, waaronder intern betrokkenen van het NOP, enkele betrokken dierenartsen, maar ook andere dierenartsen, mensen die vogels aan het NOP ter opvang hebben geschonken, vertegenwoordigers van andere opvanginstituten in Nederland en mensen werkzaam bij andere dierentuinen.
De conclusies van de heer Dorresteijn onderschrijven de bevindingen van onder meer de AID, VWA en Dienst Regelingen, waarover ik u eerder heb geïnformeerd op 5 maart 2009 in antwoord op uw vragen.
Alles overziende zie ik geen aanleiding om over te gaan tot naler onderzoek. De adviezen zijn
deskundig en gezaghebbend en het rapport bevat bruikbare handvatten voor het NOP om
verbeteringen te realiseren."
2.12. Op vrijdagavond 15 mei 2009 heeft Anja Hazekamp namens het bestuur van
VOND een e-mailbericht gestuurd naar de voorzitter van de Raad van Toezicht van NOP
met de volgende inhoud:
"Hierbij stuur ik u per mail de brief die zojuist ook per aangetekende post verzonden is aan het Bestuur en de Raad van Toezicht van het NOP. Het bestuur van de VOND heeft kennis genomen van het rapport van de heer Dorresteijn over het functioneren van het NOP. Helaas heeft het bestuur geconstateerd dat het NOP in grote mate afwijkt van de eisen die gesteld worden aan het lidmaatschap van de VOND. Het bestuur van de VOND heeft daarom besloten het lidmaatschap van het de N.O.P. met onmiddellijke ingang te beëindigen."
2.13. In de in dit e-mailbericht aangekondigde aangetekende brief staat onder meer:
"[. ..] De VOND stelt [...]eisen aan de kwaliteit van de bij haar aangesloten opvangcentra, zowel op het gebied van dierenwelzijn als op het gebied van een transparante administratie. Verder kent de VOND de voorwaarde dat haar leden zich specialiseren naar diersoorten en dat niet-prioritaire soorten worden doorgestuurd naar voor die soorten aangewezen VOND-leden. Ook dient het onbetwistbaar te zijn dat er niet met dieren wordt gehandeld en gefokt. [... ]
Helaas heeft het bestuur van de VOND geconstateerd dat het door de heer Dorresteijn uitgevoerde onderzoek het bestaan van vele misstanden bij het N.O.P. bevestigt en/of deze onvoldoende kan weerleggen. Zo is de sterfte extreem hoog, zijn de activiteiten van het N.O.P. niet helder van elkaar gescheiden en ontbreekt een afdoende administratie. De VOND is van oordeel dat uit het rapport blijkt dat het functioneren van de N.O.P. veel te wensen over laat en dat dit resulteert in grote welzijnsproblemen bij de opgevangen papegaaien. Ook het gegeven dat het N.O.P. niet voornemens is om de werkwijze te veranderen en de opvang te verbeteren, baart ons grote zorgen. [...]
Aangezien het N.O.P. niet voldoet aan de eisen die gesteld worden aan het lidmaatschap van de VOND, heeft het bestuur van de VOND besloten uw lidmaatschap te beëindigen. Gezien de aard en de omvang van de problemen bij het N.O.P. zal de beëindiging van het lidmaatschap onmiddellijkingaan. In de bijlage treft u een uitgebreide motivatie aan van het bestuur omtrent het besluit uw lidmaatschap met onmiddellijke ingang te beeindigen. [.. .]"
2.14. De bij lage bij deze brief bevat een "toelichting en motivatie voor beëindiging van
het lidmaatschap van het N.O.P.". Uit de bijlage kan worden afgeleid dat VOND van
mening is dat uit het rapport van Dorresteijn volgt dat NOP in strijd handelt met de voor
leden van VOND geldende regels omtrent:
• administratie van opgenomen dieren
• het verwerven, verhandelen en fokken van opgevangen dieren en
• (het welzijn van opgevangen dieren waarborgende) huisvesting en verzorging.
2.15. VOND heeft aan (medewerkers van) Radar meegedeeld dat het lidmaatschap van
NOP met onmiddellijke ingang was beëindigd.
2.16. In de uitzending van Radar van 18 mei 2009 is daarop opnieuw in negatieve zin
aandacht besteed aan NOP.
2.17. Op 2 juli 2009 heeft VOND, onder meer naar aanleiding van de vraag van NOP of
de brief van 15 mei 2009 moet worden opgevat als een opzegging van het lidmaatschap
(artikel 5 lid 3 van de statuten) of als een ontzetting uit het lidmaatschap (artikel 5 lid 4 van
de statuten), aan NOP geschreven dat het NOP met de brief van 15 mei 2009 op de hoogte is
gesteld van het feit dat het bestuur van VOND het besluit genomen heeft om het NOP uit
het lidmaatschap te ontzetten.
2.18. Aan het eind van de op 11 juli 2009 gehouden algemene ledenvergadering van
VOND, in welke vergadering het beroep van NOP tegen het besluit tot ontzetting is
behandeld, heeft de voorzitter meegedeeld dat de ledenvergadering het besluit van het
bestuur tot ontzetting van NOP uit het lidmaatschap van VOND heeft bekrachtigd.
3. Het geschil
3.1. NOP vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
I. het besluit van de algemene ledenvergadering van VOND, gehouden op 11 juli
2009, vernietigt;
II het besluit van het bestuur van VOND van 15 mei 2009 tot ontzetting van NOP
uit het lidmaatschap van VOND, vernietigt;
III VOND veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. VOND voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De grondslag van de vorderingen van NOP is het standpunt dat zowel het besluit
van het bestuur van 15 mei 2009 als het besluit van de algemene ledenvergadering van 11
juli 2009 vernietigbaar is op grond van artikel 2: 15 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
(BW), omdat beide besluiten zijn genomen in strijd met onder meer de norm van
redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW.
4.2. NOP heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer aangevoerd dat het
besluit van 15 mei 2009 niet is genomen door het bestuur van VOND zoals dat volgens de
inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel was samengesteld, dat het
bestuur van VOND het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en
dat de motivering van (de inhoud van) het besluit de toets der kritiek niet kan doorstaan.
NOP meent dat het besluit van 15 mei 2009 door de algemene ledenvergadering van VOND
vernietigd had moeten worden, omdat het besluit is genomen in strijd met de wettelijke
en/of statutaire bepalingen omtrent de wijze van tot stand komen van besluiten en wat
betreft de inhoud zozeer in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat een behoorlijk
bestuur dit niet had behoren te nemen en een goed functionerende algemene
ledenvergadering het besluit had dienen te vernietigen.
4.3. De rechtbank overweegt dat uit het bepaalde in artikel 2: 15 lid 1 BW volgt dat een
besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens (onder meer) strijd
met de redelijkheid en billijkheid die door altikel2:8 BW worden geëist.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het bestuur van VOND bij
afveging van àlle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde
personen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit tot ontzetting van NOP uit haar
lidmaatschap heeft kunnen komen. Hierbij is van belang dat bij de beoordeling of zich een
grond tot ontzetting voordoet, aan het hiertoe bevoegde orgaan een marge van vrijheid
toekomt. Indien lichtvaardig wordt besloten tot ontzetting wordt gehandeld in strijd met de
normen van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW.
4.4. De rechtbank stelt vast dat VOND zelf, na de uitzending van Radar op 12 januari
2009, haar besluitvorming over deze kwestie (mede) afhankelijk heeft gesteld van de
uitkomsten van het onderzoek van Dorresteijn. Dit volgt uit de hiervoor in rechtsoverweging
2.8 deels geciteerde mededeling van VOND op haar website en ook uit de motivering van
het besluit tot ontzetting zoals die is opgenomen in de brief van 15 mei 2009.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Dorresteijn zich nauwelijks leent
voor een korte samenvatting. Enkel in het geval het rapport in zijn geheel wordt gelezen en
(de uitgebreide weergave van) de bevindingen en de conclusies van Dorresteijn in onderling
verband en samenhang worden beoordeeld, wordt de nuance van het rapport duidelijk. Om
die reden heeft de rechtbank grote delen van het rapport van Dorresteijn in dit vonnis
geciteerd.
4.6. VOND verbindt, zoals onder meer volgt uit de brief van 15 mei 2009 en de in deze
procedure door VOND geponeerde stellingen, aan de bevindingen van Dorresteijn de
gevolgtrekking dat er sprake is van misstanden binnen NOP en dat het welzijn van bij NOP
opgevangen dieren in gevaar is, terwijl Dorresteijn zelf deze conclusies juist niet
gerechtvaardigd acht. Dit laatste blijkt niet alleen uit zijn rapport van 29 maart 2009, maar
ook uit de (ongedateerde) schriftelijke verklaring van Dorresteijn die is overgelegd als
productie 17 bij dagvaarding.
4.7. De rechtbank deelt daarom noch het standpunt van VOND dat het rapport van
Dorresteijn het bestaan van (ernstige) misstanden bij NOP bevestigt, noch het standpunt dat
het rapport van Dorresteijn de conclusie rechtvaardigt dat het welzijn van de bij NOP
opgevangen dieren in gevaar is. De aanbevelingen van Dorresteijn zien niet op het opheffen
van misstanden bij NOP, maar zien in belangrijke mate op aanpassing van de registratie van
de (verschillende categorieën) opgevangen dieren ter verbetering van de beeldvorming over
NOP, welke beeldvorming waar het gaat om het welzijn van de opgevangen dieren, door de
gebrekkige wijze van registratie van de betreffende dieren zo negatief heeft kunnen worden.
4.8. Door (ook naar derden toe) mee te delen dat de besluitvorming over de ontzetting
is gebaseerd op het rapport van Dorresteijn, terwijl voor de daarbij door VOND gebruikte
argumenten geen (voldoende) steun te vinden is in het rapport van Donesteijn, heeft het
bestuur van VOND naar het oordeel van de rechtbank de eisen van de redelijkheid en
billijkheid zoals die voortvloeien uit artikel 2:8 BW, onvoldoende in acht genomen.
4.9. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat VOND heeft nagelaten om de
conclusies die zij uit het rapport van Dorresteijn trok en de sanctie die zij daaraan wenste te
verbinden, met NOP te bespreken alvorens het besluit tot ontzetting te nemen. VOND heeft
daarmee het belang van NOP om zich tegen een voorgenomen besluit tot ontzetting - een
verstrekkend besluit waarvan VOND kon weten dat het mogelijk (imago)schade zou kunnen
veroorzaken - te verdedigen, uit het oog verloren.
4.10. VOND heeft aldus eveneens onvoldoende rekening gehouden met het
gerechtvaardigde belang van NOP om aan de gestelde bezwaren tegen het voortbestaan van
haar lidmaatschap tegemoet te komen teneinde de ontzetting te voorkomen.
Dit klemt temeer nu ook VOND zelf ruimte ziet voor een (hernieuwd) lidmaatschap van
NOP mits NOP voldoende aan de eisen van VOND tegemoet komt. Zo stelt VOND in de
conclusie van antwoord (pag. 18) immers: "[. .. ] dat, indien NOP zich opnieuw als lid van
VOND aanmeldt, voorwaarde niet alleen is dat NOP uitvoering heeft gegeven aan de
aanbevelingen uit het rapport Dorresteijn, maar ook dat duidelijk is dat zij volledig voldoet
aan de voorwaarden die VOND stelt, zoals onder meer neergelegd in de Gedragscode uit
2003."
Bovendien is VOND, hoewel zij in haar HR een regeling heeft opgenomen ter waarborging
van de kwaliteit van de classificatie die aan VOND-leden bij toetsing aan de gedragscode is
toegekend, nimmer tot hertoetsing van (de classificatie van) NOP overgegaan. Kennelijk
zag VOND in de kritische geluiden die haar in de loop der jaren over NOP hebben bereikt
(zie de bestuursmededeling op de website r.o. 2.8.) geen aanleiding om tot hertoetsing van
het lidmaatschap van NOP over te gaan. Niet valt in te zien waarom diezelfde kritische
geluiden nu onmiddellijk tot de verstrekkende maatregel van ontzetting zouden moeten
leiden, terwijl het rapport van de onafhankelijke deskundige Dorresteijn - van welk rapport
VOND haar besluitvorming liet afhangen - geen (voldoende) steun biedt voor die kritiek.
4.11. Opmerking verdient nog het volgende.
Het onderzoek van Dorresteijn heeft zich niet uitgestrekt tot de vraag of NOP voldoet aan de
voorwaarden die voortvloeien uit het lidmaatschap van VOND. Dorresteijn heeft de situatie
bij NOP dan ook niet getoetst aan de gedragscode van VOND.
Uit het in deze procedure gevoerde partijdebat komt naar voren dat VOND het rapport van
Dorresteijn mede heeft gebruikt om enkele in dat rapport vermelde feiten en omstandigheden wel langs de meetlat van de gedragscode van VOND te leggen. Het VOND is daarbij tot de conclusie gekomen dat NOP niet aan de eisen uit de gedragscode voldoet (zie de in LO. 2.14 bedoelde bijlage bij de brief van 15 mei 2009 en het als productie 15 bij dupliek overgelegde interne advies van VOND ten behoeve van haar bestuursvergadering van 8 mei 2009).
VOND heeft in dit kader terecht gesteld dat het haar als vereniging vrijstaat om striktere
maatstaven te hanteren voor het lidmaatschap van haar leden (bijvoorbeeld afspraken over
specialisatie) dan de maatstaven waarvan Dorresteijn is uitgegaan. VOND heeft echter naar
het oordeel van de rechtbank miskend dat zij binnen de ruimte van de haar te laten
beleidsvrijheid in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting van NOP (die al sinds 2000
lid is) had mogen komen op grond van die striktere maatstaven zonder daarbij hoor en
wederhoor toe te passen en NOP de gelegenheid te bieden te voldoen aan de voorwaarden
die VOND voorstaat.
4.12. VOND heeft weliswaar gesteld dat in bestuursvergaderingen de vertegenwoordiger
van NOP regelmatig op allerlei zaken is aangesproken - welke stelling door NOP deels is
betwist - en dat NOP ook vaak informeel door bij VOND betrokken personen is benaderd,
maar vast staat dat VOND vóór de brief van 15 mei 2009 nimmer op zodanige wijze kritiek
op (de organisatie van) NOP heeft geuit dat NOP hieruit had kunnen afleiden dat ontzetting
uit het lidmaatschap overwogen werd. Bovendien verliest VOND hierbij uit het oog dat
individuele leden niet met VOND vereenzelvigd kunnen worden; datzelfde geldt voor de
directeur van Stichting Aap.
4.13. Voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat de vorderingen van NOP voor
toewijzing in aanmerking komen. Dit betekent dat de overige stellingen van partijen,
waaronder die over de samenstelling van het bestuur van VOND en de inschrijving van
bestuursleden bij de Kamer van Koophandel, verder onbesproken kunnen blijven.
4.14. VOND zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van NOP worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.251,98
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het op 15 mei 2009 door het bestuur van VOND genomen besluit tot
ontzetting van NOP uit het lidmaatschap;
5.2. vernietigt het op 11 juli 2009 genomen besluit van de algemene ledenvergadering
van VOND tot bekrachtiging van het onder 5.1. bedoelde besluit;
5.3. veroordeelt VOND in de proceskosten, aan de zijde van NOP tot op heden begroot
op EUR 1.251,98;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op
29 december 2010.