ECLI:NL:RBZLY:2010:BO8100

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1668, Awb 09/1669, Awb 09/1576
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwplan De Werven Almere; beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing en de Parkennota

In deze uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, gedateerd 6 december 2010, wordt het beroep van eisers tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere gegrond verklaard. De zaak betreft een bouwplan voor 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstellingen en de bouwvergunning die door verweerder zijn verleend. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet afdoende is gemotiveerd in het licht van de Parkennota, die stelt dat in parken niet mag worden gebouwd, tenzij er sprake is van bijzondere bebouwing en deze in lage dichtheid wordt gerealiseerd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het bestreden besluit te herstellen, maar oordeelt dat de aangevulde ruimtelijke onderbouwing nog steeds niet voldoet aan de eisen die de Parkennota stelt. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak om besluiten goed te motiveren, vooral wanneer deze ingrijpen in de rechtspositie van burgers.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummers: Awb 09/1576, 09/1668 en 09/1669
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
A,
B,
C,
D,
E,
eisers,
allen wonende te …,
gemachtigde: mr. S.E. Tofoletto,
F te woonplaats,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder,
alsmede
Stichting de Alliantie Projectontwikkeling,
gevestigd te Huizen, derde partij.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder aan de derde partij met toepassing van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend ten behoeve van het bouwen van 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere.
Op 3 maart 2008 heeft verweerder de bouwvergunning eerste fase ten behoeve van dit bouwplan verleend.
Eisers hebben tegen die besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend ten behoeve van de bouw van 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere, alsmede de aanleg van ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en andere voorzieningen.
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de besluiten van 26 februari 2008 en 3 maart 2008 deels herroepen.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2010 (LJN BM9301) heeft de rechtbank toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder is in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit te herstellen danwel een nieuw besluit te nemen.
Op 30 juli 2010 heeft verweerder de ruimtelijke onderbouwing aangevuld.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen hieromtrent kenbaar te maken.
Van die mogelijkheid hebben zij gebruik gemaakt.
Bij brief van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een nadere toelichting en aanvullende stukken. Verweerder heeft de gevraagde informatie in geding gebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1. Voor een uitgebreide beschrijving van het procesverloop en de geschilpunten verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 25 juni 2010.
2. Het bouwplan bestaat uit een appartementengebouw met daarin 49 appartementen en 6 villa’s met daarin elk 4 woningen. Alle woningen zijn bedoeld voor starters.
Het bouwplan is geprojecteerd in de Tuinderswerf, die deel uitmaakt van de Oostelijke Groene Wig. In de nota “Almere parkstad, nota voor het inzicht van de betekenis van de parken in Almere (de Parkennota) is deze Oostelijke Groene Wig gedefinieerd als park.
Ingevolge deze nota mag er in parken niet worden gebouwd, tenzij sprake is van bijzondere bebouwing en deze in een lage dichtheid wordt gerealiseerd.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 juni 2010 geoordeeld dat starterswoningen niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere bebouwing en in zoverre niet passen in de parkennota. Daar komt bij dat het appartementengebouw niet voldoet aan de in de Parkennota opgenomen eis van lage dichtheid.
Ten aanzien van het door verweerder subsidiair ingenomen standpunt dat bij toepassing van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO mag worden afgeweken van de Parkennota heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom redenen van volkshuisvesting uitgaan boven de uitgangspunten van de Parkennota. Verder ontbeert het bestreden besluit een afweging waarbij de belangen van de derde partij en die van omwonenden zijn betrokken.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing aangevuld.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep van eisers gericht tegen de besluiten van verweerder van 13 en 14 augustus 2009 mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 30 juli 2010.
4. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen nieuw of gewijzigd besluit heeft genomen, zodat niet aan de opdracht van de rechtbank is voldaan.
De artikelen 8:51a en volgende van de Awb bevatten geen voorschriften over de vorm en wijze waarop het bestuursorgaan een door de rechtbank vastgesteld gebrek dient te herstellen.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarbij artikel 8:51a en volgende van de Awb zijn ingevoegd wordt op dit punt het volgende opgemerkt. “Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor belanghebbenden verdient het nemen van een nieuw of gewijzigd besluit in beginsel de voorkeur, met name als tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep is ingesteld of als het gaat om een beslissing op bezwaar waarin een primair besluit is herroepen en/of gewijzigd. De zojuist bedoelde besluiten hebben met elkaar gemeen dat deze rechtstreeks ingrijpen in de rechtspositie van burgers.
Onder omstandigheden kan het bestuursorgaan het gebrek zonder wijziging van het bestreden besluit herstellen, bijvoorbeeld door het overleggen van een schriftelijk stuk met een nadere motivering van (een onderdeel van) het besluit of een uiteenzetting dat en waarom het alsnog horen van een belanghebbende niet heeft geleid tot een wijziging van het bestreden besluit.” (MvT 31 352, nr. 3, p7).
Verweerder heeft ervoor gekozen de ruimtelijke onderbouwing aan te vullen. Hierin heeft verweerder de onderdelen van het bestreden besluit die door de rechtbank als onvoldoende zijn gekwalificeerd aangevuld en daarnaast een aanvullende belangenafweging gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht niet van doorslaggevend belang dient te zijn bij de beoordeling van het geschil. De rechtbank heeft ervoor gekozen toepassing te geven aan de bestuurlijke lus met de bedoeling het geding op voor alle partijen effectieve wijze tot een einde te brengen. Het vernietigen van besluiten op louter formele gronden past daar niet bij.
De rechtbank volgt eisers dan ook niet op dit punt van hun betoog.
5. In de aangevulde ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder de volkshuisvestelijke noodzaak van starterswoningen in Almere (nogmaals) uiteen gezet. Daarbij heeft verweerder het tekort aan starterswoningen becijferd en gemotiveerd waarom die woningen in Almere-Haven moeten komen. In 2004 is een Meerjarenplan Taskforce Startershuisvesting vastgesteld, waarin de basis voor het bouwplan in kwestie is neergelegd. Verweerder heeft de relevante ontwikkelingen op dat punt beschreven.
Op 19 maart 2009 is de nota “Almere levend in het groen” vastgesteld. In deze nota wordt de Parkennota nader uitgewerkt. De nota beschrijft aan welke criteria moet zijn voldaan om in parken te mogen bouwen. Ieder projectvoorstel zal aan de raad worden voorgelegd.
Ten aanzien van de belangenafweging stelt verweerder dat de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschonden. Aan volkstuinen is al jaren geen behoefte meer; aan starterswoningen juist wel. Het bouwplan verhoogt de ruimtelijke kwaliteit van de Tuinderswerf doordat een parkachtig geheel ontstaat. Er is overleg geweest met de omwonenden en er is, mede gelet op de belangen van de omwonenden, gekozen voor een brede groenstrook tussen de nieuwe woningen en de bestaande bebouwing.
In de op verzoek van de rechtbank ingezonden nadere toelichting heeft verweerder medegedeeld dat het bouwplan niet is getoetst aan de nota “Almere levend in het groen” omdat de raad al in een veel eerder stadium over het project Tuinderswerf heeft beslist. Een nieuwe behandeling in het kader van deze nota heeft verweerder niet nodig geoordeeld.
Eisers hebben aangevoerd dat de volkshuisvestelijke noodzaak voor de bouw van starterswoningen in de Tuinderswerf nog steeds niet is aangetoond. Verder hebben zij betoogd dat de nota “Almere levend in het groen” niet van toepassing is en dat evenmin is gebleken dat de raad het bouwplan aan deze nota heeft getoetst.
6. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de beleidsnota “Almere levend in het groen” is vastgesteld ná het eerste vrijstellingsbesluit en de bouwvergunning eerste fase, verweerder niet had hoeven beletten deze nota bij de totstandkoming van de besluiten van 13 en 14 augustus 2009 en de aanvullende ruimtelijke onderbouwing te betrekken.
Verweerder heeft dat echter niet gedaan. Hoewel in de aanvullende ruimtelijke onderbouwing wel melding wordt gemaakt van deze nota en het daarin neergelegde beleidskader, heeft verweerder het niet nodig geacht het bouwplan daaraan te toetsen omdat de gemeenteraad in een eerdere stadium al positief heeft beslist omtrent het bouwen in de Tuinderswerf.
In “Almere levend in het groen” is bepaald onder welke condities bouwen in parken is toegestaan. De raad voert die toetsing uit.
Vast staat dat de raad een dergelijke toetsing niet heeft uitgevoerd.
De raad heeft in het verleden wel verschillende keren beslist over het realiseren van starterswoningen, onder andere in het Programmaplan 2006-2020 Almere Haven. Daarin zijn verschillende ontwikkelingsvisies vastgelegd en kredieten voor de voorbereiding daarvan beschikbaar gesteld.
De rechtbank stelt vast dat de situatie met betrekking tot het bouwplan de volgende is.
De Tuinderswerf is op grond van de Parkennota een park. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bouwplan niet past binnen de uitgangspunten van de Parkennota. De nota “Almere levend in het groen” biedt wel mogelijkheden om – indien wordt voldaan aan bepaalde criteria – tot het bouwen in parken over te gaan. Hoewel de raad zich in het verleden bij herhaling heeft uitgelaten over het belang en de noodzaak van starterswoningen, ook in de Tuinderswerf, heeft de raad nooit aan deze criteria getoetst. Vóór 2009 niet, omdat de beleidsnota toen nog niet was vastgesteld, en erna evenmin, omdat verweerder dat niet nodig acht, gelet op de eerder genomen besluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de aanvullende ruimtelijke onderbouwing nog steeds niet afdoende gemotiveerd waarom ten behoeve van het bouwplan kan en mag worden afgeweken van de uitgangspunten van de Parkennota.
Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
De overige gronden van eisers behoeven gezien het voorgaande geen bespreking.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2,5 punten ( 1 voor het beroepschrift, 1 voor het bijwonen van de zitting, 0,5 voor de zienswijze van 1 september 2010) toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Aangezien het beroep is ingediend voor 1 oktober 2009 is de waarde per punt € 322,--.
Aangezien eiseres zich niet door een professionele rechtshulpverlener heeft laten bijstaan komt zij niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen met inachtneming van het gestelde in deze
uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van in totaal € 300,-- aan eisers vergoedt;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,-- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 805,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. G.P. Loman, rechters, en door de voorzitter en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag