ECLI:NL:RBZLY:2010:BO4748

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
479926 CV 09-7395
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en uitleg van een CAO met betrekking tot werkervaringsjaren

In deze arbeidszaak vorderde de eiser, een plafondmonteur, betaling van achterstallig loon van de gedaagde vennootschap onder firma, waarbij de discussie zich richtte op de juiste inschaling van de werknemer volgens de toepasselijke CAO afbouw. De eiser stelde dat hij per 23 mei 2005 niet correct was ingeschaald, omdat hij recht had op een hoger salaris op basis van zijn werkervaringsjaren. De kantonrechter diende te beoordelen of de eiser voldoende rechtdagen had opgebouwd om in aanmerking te komen voor een werkervaringsjaar, zoals gedefinieerd in de CAO. De eiser had in totaal 581 rechtdagen opgevoerd, maar de gedaagde betwistte dit aantal, vooral met betrekking tot de periode waarin de eiser via een uitzendbureau had gewerkt. De kantonrechter oordeelde dat de bepalingen van de CAO niet zonder meer van toepassing zijn op uitzendmedewerkers en dat de eiser onduidelijkheid diende op te heffen over zijn werkverleden. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere uitlatingen van partijen. De uitspraak vond plaats op 14 september 2010, na een comparitie op 27 april 2010 en een tussenvonnis op 23 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
sector kanton - locatie Zwolle
zaaknummer : 479926 CV EXPL 09-7395
datum : 14 september 2010
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
[eiser],
verder te noemen [eiser],
gemachtigde mr. M.M.A.M.N. van der Meulen,
tegen
1.
de vennootschap onder firma
[GEDAAGDE]
gevestigd te [vestigingsplaats],
en haar vennoten:
2.
[vennoot 1],
3.
[vennoot 2],
4.
[vennoot 3],
allen wonende te [woonplaats],
[gedaagde]n,
verder gezamenlijk te noemen [gedaagde],
gemachtigde telkens mr. J.H. van Meurs.
Procesverloop
Na het tussenvonnis van 23 februari 2010 waarbij een comparitie na antwoord is gelast, heeft op 27 april 2010 die comparitie plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Nadien hebben beide partijen een akte ingediend waarna het vonnis op heden is bepaald.
Geschil
[eiser] vordert van [gedaagde] na vermindering van eis, kort samengevat, betaling van pri-mair € 8.116,35 bruto loon en subsidiair € 7.467,04 bruto loon, telkens vermeerderd met € 833,00 incassokosten, wettelijke verhoging en wettelijke rente en de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Beoordeling
1.
Vaststaat dat [eiser] op 23 mei 2005 in loondienst van [gedaagde] is getreden. Het dienstverband is inmiddels geëindigd. De functie van [eiser] was plafondmonteur. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO afbouw van toepassing.
2.
De discussie tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde] aan [eiser] per 23 mei 2005 het juiste salaris heeft toegekend.
[eiser] is per 23 mei 2005 ingeschaald op het salaris behorend bij een werknemer zonder ervaringsjaren. Het debat tussen partijen gaat over de vraag of [eiser] op 23 mei 2005 al dan niet ervaringsjaren had opgebouwd. Partijen zijn het erover eens dat het debat aan de hand van voornoemde CAO moet worden beslist.
3.
Artikel 1 lid 15 van de CAO definieert een werkervaringsjaar aldus:
Onder werkervaringsjaar wordt verstaan enig jaar, waarin een werknemer meer dan 220 rechtdagen heeft opgebouwd.
De term rechtdagen wordt in de CAO nergens gedefinieerd en partijen hebben zich over de precieze betekenis van deze term niet uitgelaten, met dien verstande dat [gedaagde] een rechtdag gelijk stelt aan een werkdag, hetgeen gegeven de definitie van een werkervarings-jaar niet onaannemelijk voorkomt. Aannemelijk is dat een rechtdag een (werk)dag is waarover de werknemer aanspraak op (bijvoorbeeld) vakantierechten heeft opgebouwd. De kantonrechter zal daarvan uitgaan.
4.
Vaststaat dat [eiser] gedurende de hierna genoemde perioden werkzaamheden als plafond-monteur heeft verricht:
periode werkgever inlener aantal werkdagen
02/98 tot en met 05/00 [uitzendbureau] [gedaagde] 515
10/07/00 tot en met 31/12/00 [gedaagde] n.v.t. 103 01/01/01 tot en met 15/06/01 [gedaagde] n.v.t. 116
07/08/02 tot en met 31/12/02 [gedaagde] n.v.t. 76
01/01/03 tot en met 14/02/03 [gedaagde] n.v.t. 33
24/03/03 tot en met 18/05/03 (?) [gedaagde] n.v.t. 253
04/2004 tot en met 05/2005 [uitzendbureau] [gedaagde] 230
5.
In het overzicht van [eiser] is de periode 24/03/03 tot en met 18/05/03 opgenomen met in totaal 253 werkdagen hetgeen om een voor de hand liggende reden niet juist kan zijn.
Het totaal aantal rechtdagen gedurende welke [eiser] bij [gedaagde] in dienst is geweest bedraagt volgens [eiser] 581 welk aantal [gedaagde], verwijzend naar de hiervoor bedoelde fout, heeft betwist.
Het aantal werkdagen gedurende welke [eiser] via het uitzendbureau […] bij [eiser] heeft gewerkt, zijnde 745, heeft [gedaagde] niet bestreden.
6.
De kantonrechter is van oordeel dat het aantal werkdagen gedurende welke [eiser] via het uitzendbureau bij [gedaagde] werkzaam is geweest buiten beschouwing moet blijven. Artikel 2B van de CAO verklaart de CAO van toepassing op uitzendmedewerkers die beschikbaar worden gesteld aan een werkgever die onder de CAO valt (zoals [gedaagde]) ‘door een uit-zendonderneming die voor meer dan 50% van de loonsom uitzendt naar werkgevers als be-doeld in artikel 2 lid 1’ van de CAO. Deze bepaling staat ook in de CAO 2005/2007.
Daaruit volgt dat op uitzendmedewerkers de bepalingen van de CAO niet zonder meer van toepassing zijn. Gesteld noch gebleken is dat het uitzendbureau aan bedoelde loonsomeis voldeed.
Voorts: gesteld noch gebleken is dat een uitzendkracht ook zonder artikel 2B CAO rechtda-gen opbouwt, zodat ook om die reden niet aan de definitie van werkervaringsjaar is voldaan.
7.
Uit het hiervoor weergegeven overzicht blijkt dat [eiser] met onderbrekingen vanaf 10 juli 2000 in loondienst van [gedaagde] werkzaam is geweest. [eiser] heeft werkervaringsjaren opgebouwd indien hij in ‘enig jaar’ meer dan 220 rechtdagen heeft opgebouwd. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad dient een CAO in beginsel objectief-tekstueel te worden uitgelegd dat wil zeggen in beginsel aan de hand van de bewoordingen van de CAO. Acht mag worden geslagen op de kennelijke bedoeling van de CAO-partijen mits die bedoe-ling aan de tekst van de CAO of een eventuele toelichting daarop kan worden ontleend.
8.
Met inachtneming van dit uitgangspunt komt de kantonrechter tot het volgende oordeel.
Van een ervaringsjaar is slechts dan sprake indien in ‘enig jaar’ meer dan 220 rechtdagen zijn opgebouwd. Enig jaar heeft objectief beschouwd de betekenis van: een jaar, om het even welk jaar, het hoeft geen kalenderjaar te zijn, of het elders in de CAO genoemd rechtjaar (lopend van de 17e week tot en met de 16e week daaropvolgend), als maar ergens in het arbeidsverleden van de werknemer een jaar is aan te wijzen gedurende welke meer dan 220 rechtdagen zijn opgebouwd.
Indien een werkervaringsjaar gelijk is aan ten minste 220 rechtdagen, dus slechts een optelsom van het aantal rechtdagen, ongeacht of die rechtdagen binnen één jaar zijn opgebouwd zoals [eiser] impliciet betoogt, dan had de CAO kunnen volstaan met de bepaling dat sprake is van een werkervaringsjaar zodra een werknemer meer dan 220 rechtdagen heeft opgebouwd. De stellingen van partijen en de overgelegde stukken bieden geen aanknopingspunten voor een meer op de kennelijke bedoeling van de CAO/partijen toegesneden uitleg.
9.
Toepassing van het vorenstaande leidt tot het volgende.
De periode 10 juli 2000 tot 15 juni 2001 bedraagt minder dan één jaar en [eiser] heeft in die periode in totaal 119 rechtdagen opgebouwd, zodat die periode niet meetelt.
Hetzelfde geldt voor de periode 7 augustus 2002 tot 14 februari 2003: geen jaar én slechts 109 dagen.
Met betrekking tot de periode vanaf 24 maart 2003 is de situatie ongewis omdat aan de hand van de stellingen van partijen niet kan worden vastgesteld gedurende welke periode [eiser] voor [gedaagde] in loondienst werkzaam is geweest. Vermoedelijk 24 maart 2003 tot en met 18 mei 2004, maar zeker is dat niet, omdat [eiser] volgens het overzicht met ingang van de maand april 2004 weer op basis van een uitzendovereenkomst voor [gedaagde] werkzaam is geweest. Aan het laatste dienstverband (vanaf 23 mei 2005) is weer een uitzendperiode voorafgegaan.
10.
[eiser] dient bedoelde onduidelijkheid op te heffen en hij dient tevens op te geven welk gevolg de in rechtsoverweging 8. weergegeven uitleg van de CAO heeft voor zijn loonvordering. Uiteraard mag [gedaagde] responderen.
De zaak zal naar de rol worden verwezen.
Behalve de rolverwijzing zal verder niet worden beslist.
Beslissing
De kantonrechter:
1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 12 oktober 2010 te 09.30 uur voor uitlating aan de kant van partijen naar aanleiding van de rechtsoverwegingen 5, 9 en 10. Eerst is [eiser] aan het woord en op een latere rolzitting [gedaagde];
2.
houdt verder elke beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 14 september 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.