RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/996560-08
Uitspraak: 23 november 2010
[Verdachte A],
geboren op [datum] 1976 te [Plaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2010 en 9 november 2010. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. A.L.A.H. de Muij, heeft ter terechtzitting van 9 november 2010 gevorderd de veroordeling van verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, en 9 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij Provincie Overijssel ter grootte van € 3.758,42.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2008 t/m 2 maart 2009in de gemeente Deventer en/of (elders) in Nederland,
al dan niet opzettelijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten afgedankt wit- en/of bruingoed, heeft ingezameld zonder vermelding op de VIHB-lijst van inzamelaars;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 10.45 lid 1 ahf/ond a Wet milieubeheer
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2008 t/m 3 maart 2009 in de gemeente Deventer en/of Lochem en/of Hengelo en/of Voorst en/of (elders)
in Nederland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,zich door afgifte aan een of meer anderen, te weten [Naam 1], [Naam 2],
[Naam 3], [Naam 4], [Naam 5], [Naam 6], [Naam 7] en/of [Naam 8],
heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen,
te weten (ingezameld/afgedankt) wit- en/of bruingoed;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 10.37 lid 1 Wet milieubeheer
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Lochem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. Van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 8.1 lid 2 Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond a Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond b Wet milieubeheer
art 8.1 lid 1 ahf/ond c Wet milieubeheer
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Lochem,al dan niet opzettelijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
artikel 1a Wet op de economische delicten
artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer
art 3 Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Voorst, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. Van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 8.1 lid 2 Wet milieubeheer
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Voorst, al dan niet opzettelijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
artikel 1a Wet op de economische delicten
artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer
art 3 Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. Van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 8.1 lid 2 Wet milieubeheer
verdachte op of omstreeks 3 maart 2009 in de gemeente Deventer, al dan niet opzettelijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
artikel 1a Wet op de economische delicten
artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer
art 3 Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 t/m 3 maart 2009, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 t/m 3 maart 2009, in de gemeente Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een of meer voorwerpen (geld en/of vermogensrechten) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, en/of
een of meer voorwerpen, te weten geld en/of panden en/of (afgedankt) wit- en/of bruingoed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 1 tot en met 8 geen bewijs voorhanden is voor het medeplegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan, nu uit de naar voren gekomen feiten en omstandigheden geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) kan worden afgeleid.
De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van dat bestanddeel van de tenlastelegging voor wat betreft de feiten 1 tot en met 8.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 9 vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat bij verdachte de wetenschap heeft ontbroken dat in casu sprake was van witwassen van geld.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank overweegt dat is komen vast te staan dat de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 maart 2009 meerdere malen de beschikking heeft gehad over aanzienlijke geldbedragen, die niet te verklaren zijn uit legale inkomsten en voor welk bezit de verdachte ook anderszins geen plausibele verklaring heeft kunnen of willen geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het onderhavige geldbedrag ' middellijk of onmiddellijk ' afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden moet hebben geweten, althans welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Daarbij komt dat reeds de verdiensten uit de bewezen verklaarde feiten – hoe gering ook – reeds kunnen worden geschaard onder witwassen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
verdachte op tijdstippen in de periode van 1 september 2008 t/m 2 maart 2009 in de gemeente Deventer en elders in Nederland, opzettelijk bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten afgedankt wit- en/of bruingoed, heeft ingezameld zonder vermelding op de VIHB-lijst van inzamelaars;
verdachte op tijdstippen in de periode van 1 september 2008 t/m 3 maart 2009 in de gemeente Deventer en Lochem en Hengelo en Voorst en elders in Nederland, opzettelijk, zich door afgifte aan anderen, te weten [Naam 1], [Naam 2], [Naam 3], .[Naam 4], [Naam 5], [Naam 6], [Naam 7] en [Naam 8], heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten ingezameld/afgedankt wit- en/of bruingoed;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Lochem, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. Van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Lochem, opzettelijk CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Voorst, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Voorst, opzettelijk CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Deventer, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning aan of nabij de [adres], een afvalstoffeninrichting als bedoeld in categorie 28 van het "Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer", zijnde een in Bijlage 1 onder ll. van het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer" aangewezen inrichting, in werking heeft gehad;
verdachte op 3 maart 2009 in de gemeente Deventer, opzettelijk CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad die afkomstig was van particuliere huishoudens en/of van anderen dan particuliere huishoudens terwijl deze naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar was met die van particuliere huishoudens;
verdachte in de periode van 1 januari 2004 t/m 3 maart 2009, in de gemeente Deventer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, van voorwerpen (geld en/of vermogensrechten) de werkelijke aard
en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, en voorwerpen, te weten geld
en/of panden en/of (afgedankt) wit- en/of bruingoed, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en van die
voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat bovenomschreven
voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45 van de Wet Milieubeheer,
opzettelijk begaan, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 2:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet Milieubeheer,
opzettelijk begaan, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 3:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer,
opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 4:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 5:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer,
opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 6:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 7:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer,
opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 8:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan,
strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet Economische Delicten.
Feit 9:
Witwassen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zwaar laten meewegen dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk milieu-economisch delict. Deze veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden om de thans bewezen verklaarde feiten te plegen. De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel de omstandigheid dat verdachte na de veroordeling eerst op zeer omvangrijke schaal is gaan handelen in afgedankt wit- en bruingoed, zich hiervan heeft ontdaan, afvalstoffeninrichtingen in werking heeft gehad zonder de vereiste vergunningen, opzettelijk CFK- en/of HCFK-houdende koel- en/of vriesapparatuur voor handelsdoeleinden voorhanden heeft gehad. Van verdachte had op zijn minst verwacht mogen worden dat hij zich zou vergewissen van de relevante regelgeving ter zake, te meer omdat verdachte al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht een verschil in strafmodaliteit en strafduur tussen verdachte en zijn broers en zwager, die van soortgelijke feiten zijn verdacht en ten aanzien van wie de rechtbank heden eveneens vonnis heeft gewezen, op zijn plaats. De rechtbank vindt daarbij relevant dat verdachte – anders dan de anderen – eerder is veroordeeld en op veel grotere schaal dan de anderen nadien is gaan handelen in afgedankt wit- en bruingoed .
Bovendien rekent de rechtbank het de verdachte voorts zwaar aan dat hij zich op omvangrijke schaal heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van door misdrijven verkregen gelden. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Verdachte heeft verklaard inmiddels wel vermeld te zijn op de lijst van VIHB-verzamelaars en is nog steeds werkzaam in de handel in afgedankt wit- en bruingoed. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke straf om die reden op zijn plaats.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 juli 2010;
een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies d.d. 16 maart 2010 uitgebracht
door de stichting Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op:
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 3 Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur;
- de artikelen 1a en 2 van de Wet Economische Delicten.
Benadeelde partij Provincie Overijssel
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat de benadeelde partij Provincie Overijssel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De verdediging heeft daartoe gesteld dat:
- de vordering niet is ingediend middels het daarvoor wettelijk vastgestelde voegingsformulier;
- de vereiste machtiging ontbreekt;
- de vordering niet eenvoudig van aard is;
- het belang van de benadeelde partij niet het belang is dat de ten laste gelegde delicten beogen te beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering reeds stuit op de omstandigheid dat de vordering niet is ingediend middels het daartoe wettelijk vastgestelde “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces”,
zoals voorgeschreven in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De in artikel 51b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voorziene voeging ter terechtzitting is in dit geval uitgesloten vanwege het ontbreken van de vereiste volmacht van de ter terechtzitting verschenen vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij Provincie Overijssel in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. W.P.M. Elderman en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2010.
Mr. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.