ECLI:NL:RBZLY:2010:BO2127

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.976431-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in de strafzaak tegen meerdere verdachten in het Kluivingsbosonderzoek

In de strafzaak tegen vijf verdachten, die in september en oktober 2010 inhoudelijk is behandeld, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 oktober 2010 besloten het onderzoek te heropenen. De verdediging voerde aan dat er mogelijk sprake was van beïnvloeding en ongeoorloofde druk op de vermeende slachtoffers door een ervaringsdeskundige. De rechtbank oordeelde dat audio-opnamen van gesprekken tussen de ervaringsdeskundige en de slachtoffers vertaald moesten worden naar het Nederlands en aan het dossier moesten worden toegevoegd. De zaken zijn voor onbepaalde tijd aangehouden.

De officieren van justitie, mr. L.N. Stempher en G.R.C. Veurink, hadden gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar zou worden veroordeeld, met toewijzing van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging duidelijk genoeg was voor de verdachte om te begrijpen waarvoor hij zich moest verantwoorden. De raadsman van de verdachte betoogde dat de Nederlandse rechtsmacht ontbrak, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat uit het dossier bleek dat de verdachte vanuit Nederland contact had gehad met het slachtoffer.

De rechtbank concludeerde dat het onderzoek onvolledig was en dat er nader onderzoek nodig was om te toetsen of er bij de aangifte sprake was van druk of beïnvloeding door de ervaringsdeskundige. De beslissing werd genomen om het onderzoek te heropenen en de stukken in handen te stellen van de rechter-commissaris voor verdere behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van het verkrijgen van de inhoud van de gesprekken om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.976431-07
Uitspraak: 29 oktober 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte C],
geboren op [Datum] 1963 te [geboorteplaats]),
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 en 21 september 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
De officieren van justitie, mr. L.N. Stempher en G.R.C. Veurink, hebben ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, [Slachtoffer J] en [Slachtoffer K] – telkens bij wijze van voorschot - van respectievelijk een bedrag ad € 25.000,-- en € 17.500,-- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot bovenvermelde bedragen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt nadere aanpassing tenlastelegging)
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De rechtbank verwerpt het door de raadsman – op de in zijn pleitnota genoemde gronden – gedane beroep op nietigheid van de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat in de onder 1 gebezigde term “inpalmen” en “emotioneel afhankelijk maken door van alles voor [Slachtoffer L] te betalen”, gezien de gegeven context niets aan duidelijkheid overlaat. Dit geldt eveneens voor de stelling van de raadsman dat het maken van financiële afspraken met een vrouw in Italië over [Slachtoffer L], onduidelijkheden met zich brengt.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de tenlastelegging ter zake feit 2 nietig moet worden verklaard, omdat niet duidelijk is welke gedragingen op welk slachtoffer van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van dit verweer niet ziet op de geldigheid van de tenlastelegging, doch als een bewijsverweer moet worden aangemerkt. De rechtbank zal derhalve niet op dit (nietigheids)verweer ingaan.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de tenlastelegging zodanig is omschreven dat verdachte heeft moeten kunnen begrijpen welk feitelijk handelen hem wordt verweten. Voor zowel de verdachte als voor de rechtbank is het duidelijk waarvoor verdachte zich heeft moeten verantwoorden. Ten aanzien van de verdachte leidt de rechtbank dit ook af uit de opstelling van verdachte ter terechtzitting, waarbij deze ervan blijk heeft gegeven te hebben begrepen, waarvoor hij terecht moest staan.
Ook overigens is niet gebleken dat hieromtrent van enig misverstand sprake is geweest.
BEVOEGDHEID VAN DE RECHTBANK
De raadsman heeft met betrekking tot slachtoffer [Slachtoffer L] aangevoerd dat uit de feitelijke omschrijving van het onder 1 laste gelegde niet blijkt dat dit feit in Nederland is gepleegd nu in de feitelijke omschrijving geen melding wordt gemaakt van een telefoongesprek dat verdachte in Nederland zou hebben gevoerd om [Slachtoffer L] te bewegen uit Frankrijk te vertrekken.
De raadman is derhalve van mening dat de Nederlandse rechtsmacht ontbreekt, weshalve de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar niet uit de feitelijke omschrijving valt op te maken dat het feit in Nederland is gepleegd doch naar het oordeel van de rechtbank is dit - voor wat betreft de pleegplaats - niet noodzakelijk nu uit de zich in het dossier bevindende stukken eenduidig blijkt dat verdachte vanuit Nederland meerdere malen telefonisch contact met het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande rechtsmacht toe en is derhalve bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden op grond waarvan de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de tenlastelegging niet alternatief is opgesteld en derhalve voor wat de diverse slachtoffers betreft geen scheiding tussen mensenhandel en –smokkel kan worden gemaakt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat in het geval er vrijspraak volgt voor een van de meisjes ter zake het primair ten laste gelegde kan worden uitgeweken naar het subsidiair ten laste gelegde feit. Het verweer wordt aldus verworpen.
HERVATTING VAN HET ONDERZOEK
De rechtbank is van oordeel dat nog nader onderzoek nodig is. Zij acht zich thans onvoldoende geïnformeerd om tot een verantwoorde beslissing te kunnen komen.
In (onder meer) het Kluivingsbos-onderzoek heeft het openbaar ministerie een verhoorprotocol opgesteld waarin niet alleen de rol van de politie, de ervaringsdeskundige en de dominee is beschreven, maar waarin ook is aangegeven op welke wijze de gesprekken met c.q. verhoren van vermeende slachtoffers dienen plaats te vinden. De ervaringsdeskundige en de dominee zijn bij enkele getraceerde slachtoffers ook daadwerkelijk ingezet.
Dit heeft ertoe geleid dat een aantal slachtoffers bereid was te verklaren over wat hen was overkomen. Bij de gesprekken, die de ervaringsdeskundige met de slachtoffers heeft gevoerd, is gebruik gemaakt van geluidsapparatuur.
Gelet op hetgeen de verdediging in de zaken van het Kluivingsbos-onderzoek heeft aangevoerd met betrekking tot de mogelijke beïnvloeding van en/of ongeoorloofd uitgeoefende druk op de vermeende slachtoffers door de ervaringsdeskundige, acht de rechtbank het noodzakelijk de beschikking te hebben over de inhoud van de gesprekken die de ervaringsdeskundige heeft gevoerd met de hierna te noemen slachtoffers, teneinde te kunnen toetsen of bij de totstandkoming van de aangifte (en nadere verhoren) van enige druk dan wel beïnvloeding door de ervaringsdeskundige sprake is geweest.
De rechtbank acht het onderzoek in zoverre onvolledig en zal derhalve het onderzoek heropenen en terstond schorsen en de stukken in handen stellen van de rechter-commissaris, teneinde - voorafgaande aan een nader te bepalen terechtzitting - met behulp van een tolk/vertaler een in de Nederlandse taal gesteld proces-verbaal van de gemaakte audio-opnamen van de gesprekken van de ervaringsdeskundige met de slachtoffers [Slachtoffer J],
[Slachtoffer M] en [Slachtoffer K] verbatim te laten uitwerken.
BESLISSING
Het onderzoek wordt heropend en terstond voor onbepaalde tijd geschorst.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde bovenbedoelde processen-verbaal aan de stukken toe te voegen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. F. van der Maden en
J.W.M. Bunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek en
W.F. Grotenhuis, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2010.
Mr. Van der Maden voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.