ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1250

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159089 / HA ZA 09-904
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van deurwaarder en Staat bij onjuiste verdeling van beslagopbrengst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 1 september 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiseres, Stadion Ontwikkeling Zwolle B.V., beslag had gelegd onder een derde. Dit beslag was echter niet de enige beslaglegging, aangezien een andere schuldeiser eerder beslag had gelegd. De deurwaarder die het beslag had gelegd, heeft het ontvangen bedrag volledig aan zijn opdrachtgever uitbetaald, waardoor er onvoldoende middelen overbleven om de eiseres volledig te voldoen. De eiseres heeft vervolgens de deurwaarder, het deurwaarderskantoor, de Staat en de andere schuldeiser aangeklaagd voor de schade die zij hierdoor heeft geleden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de deurwaarder, [A], niet op de hoogte was van het eerdere beslag van de eiseres op het moment dat hij de betaling aan de andere schuldeiser deed. De rechtbank oordeelde dat [A] zijn verplichtingen ex artikel 480 Rv had nageleefd en derhalve niet aansprakelijk was voor de schade die de eiseres had geleden. De vordering van de eiseres tegen [A] werd afgewezen.

Daarnaast werd de Staat ook niet aansprakelijk geacht, omdat de vordering van de eiseres op de Staat was gegrond op dezelfde schending van artikel 480 Rv. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet aansprakelijk was en dat de vordering ook tegen de Staat moest worden afgewezen. De vordering van de eiseres tegen [C] werd eveneens afgewezen, omdat [C] niet op de hoogte was van het beslag van de eiseres en mocht vertrouwen op een correcte afhandeling door de deurwaarder. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de eiseres toegewezen, waarbij de eiseres in de kosten van de hoofdzaak werd veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van deurwaarders bij het uitvoeren van beslagleggingen en de gevolgen van onjuiste verdelingen van beslagopbrengsten. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak afgewezen, met een duidelijke uitleg van de juridische verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 1 september 2010
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 159089 / HA ZA 09-904 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STADION ONTWIKKELING ZWOLLE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.J.D. de Leur,
tegen
1. [A], in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder,
kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
3. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.F. Schepel,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. H.J.S.M. Langbroek,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 164513 / HA ZA 09-1688 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. drs. H.J.S.M. Langbroek,
tegen
1. [A], in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder,
kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge,
2. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.F. Schepel.
Partijen zullen hierna SOZ, [A], het deurwaarderskantoor, [A] c.s. ([A] en het deurwaarderskantoor tezamen), [C] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 21 oktober 2009
- de conclusies van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusies van dupliek
- de akte uitlating producties
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusies van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusies van dupliek.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. Bij notariële akte d.d. 28 maart 2008 heeft de te Zwolle gevestigde vennootschap Team Spirit Bedrijfscatering B.V., nader te noemen: TSB, erkend aan SOZ schuldig te zijn een bedrag van EUR 834.183,16. SOZ heeft bij die akte de schuldbekentenis aangenomen, waarna, eveneens bij genoemde notariële akte, de schuldigerkenning is omgezet in een geldlening.
3.2. Op 26 mei 2008 heeft [C] via zijn advocaat aan het deurwaarderskantoor opdracht gegeven tot betekening van een pandakte en doen van betalingsaanzegging. De opdracht hield verband met een vordering van [C] op TSB. Het exploot is op 26 mei 2008 betekend.
3.3. Op 5 juni 2008 heeft het deurwaarderskantoor van [C] opdracht gekregen om ten laste van TSB executoriaal derdenbeslag te leggen onder de stichting “Stichting Windesheim Hoger Onderwijs”, hierna te noemen: de Stichting. Op 9 juni 2008 is dat beslag gelegd.
3.4. [C] heeft eind juni 2008 opdracht gegeven executoriaal derdenbeslag te leggen onder de vereniging Vereniging voor christelijk hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en patiëntenzorg, hierna te noemen: de Vereniging. Het deurwaarderskantoor heeft aan deurwaarder [D], kantoorhoudende te Zaandam, verzocht dat beslag te leggen. Op 27 juni 2008 heeft deurwaarder [D] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Vereniging.
3.5. De Vereniging heeft een derdenverklaring aan deurwaarder [D] afgelegd, welke op 16 juli 2008 is ontvangen. Deze verklaring vermeldt dat er een rechtsverhouding bestaat tussen de Vereniging en TSB op grond waarvan TSB vorderingen op de Vereniging heeft. In deze verklaring deelt de Vereniging mee dat niet reeds een ander beslag werd gelegd ten laste van deze schuldenaar.
3.6. Bij brief van 17 juli 2008 heeft het deurwaarderskantoor de Vereniging afdracht verzocht van het getroffen bedrag tot een beloop van EUR 135.792,84. Op 1 augustus 2008 heeft het deurwaarderskantoor dat verzoek herhaald. Die brief vermeldt ondermeer:
“(…) Mochten er inmiddels meerdere beslagleggers zijn, deel ik u hierbij mede dat wij, als oudste beslaglegger, de gelden dienen te ontvangen en te verdelen onder de andere schuldeisers (indien van toepassing).
(…)
Mochten zich omstandigheden voordoen welke invloed hebben op de inhouding en/of de hoogte van de belagvrije voet, dan verzoek ik u mij daarvan in kennis te stellen, zodat een en ander aangepast kan worden.
(…)”
3.7. Op 25 juli 2008 heeft SOZ eveneens executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Vereniging op al hetgeen de Vereniging verschuldigd was aan TSB voor een bedrag van EUR 764.879,18.
3.8. Op 7 augustus 2008 heeft de Vereniging een bedrag van EUR 135.792,84 aan het deurwaarderskantoor betaald. Dat bedrag is, na aftrek van de executiekosten direct aan de (advocaat van) [C] afgedragen. De doorbetaling is op 11 augustus 2008 geëffectueerd.
3.9. Op 14 augustus 2008 heeft de heer Valent van de Vereniging het deurwaarderskantoor telefonisch bericht dat een andere schuldeiser ook derdenbeslag heeft gelegd. Uit de mededelingen van de heer Valent werd opgemaakt dat het beslag was gelegd onder de Stichting (en niet de Vereniging).
3.10. Andere beslagen ten laste van TSB dan de hiervoor genoemde zijn niet gelegd. [C] en SOZ zijn schuldeisers van gelijke rang.
3.11. SOZ heeft bij brief van 18 november 2008 [A] en het deurwaarderskantoor, alsmede [C] gewezen op de in haar ogen onjuiste verdeling van het van de Vereniging ontvangen bedrag.
3.12. Op 25 maart 2009 is TSB in staat van faillissement verklaard, waardoor het door SOZ gelegde derdenbeslag is komen te vervallen. SOZ stelt dat thans nog een vordering van EUR 521.462,28 op TSB resteert.
3.13. Bij brief van 16 april 2009 aan de advocaat van SOZ schrijft [A]:
“In antwoord op uw brief dd. 7 april 2009 deel ik u mede dat ons kantoor ten tijde van de afdracht van de door mij ontvangen gelden niet de wetenschap had dat er meerdere beslagen gelegd zouden zijn. Een en ander blijkt niet uit de door de 3e-gearresteerde afgegeven verklaring noch anderszins.
Wij hebben afdracht gedaan aan Advocatenkantoor JPR, Postbus 623, 700 AP [woonplaats] van welk kantoor Mr. P.F. Schepel de dossier behandelaar was.
Momenteel bevinden zich geen gelden meer onder ons en hebben onze bemoeiingen nu de executie is voltooid beëindigd.
Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben ingelicht.”
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. SOZ vordert samengevat - [A], althans het deurwaarderskantoor, [C] en de Staat hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 78.532,17 vermeerderd met rente en kosten.
4.2. [A] c.s., [C] en de Staat voeren verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4. De Staat vordert - samengevat - dat [A] en [C] worden veroordeeld om aan de Staat te betalen al hetgeen waartoe de Staat in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [A] en [C] in de kosten van de vrijwaring.
4.5. [A] en [C] voeren verweer.
4.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. SOZ stelt dat [A], althans het deurwaarderskantoor, op grond van artikel 478 lid 1 Rv, als de deurwaarder die het oudste beslag heeft gelegd, het bedrag van
EUR 135.792, 84, diende te innen voor de gezamenlijke beslagleggers, dus ook SOZ. Andere beslagleggers of beperkt gerechtigden dan SOZ en [C] waren er op het moment van betaling door de Vereniging niet. [A], althans het deurwaarderskantoor had het bedrag van EUR 135.792,84 niet integraal mogen doorbetalen aan [C], maar op grond van artikel 480 lid 2 Rv moeten storten op een kwaliteitsrekening. De verdeling van de opbrengst had dan overeenkomstig artikel 480 e.v. Rv moeten plaatsvinden. [A], althans het deurwaarderskantoor, had tot taak om toe te zien op een juiste verdeling van de opbrengst en had er voor moeten zorgen dat [C] en SOZ het bedrag zouden ontvangen waartoe zij gerechtigd waren. Dit heeft [A], althans het deurwaarderskantoor nagelaten en [A], althans het deurwaarderskantoor, is derhalve op grond van artikel 480 lid 3 Rv aansprakelijk jegens SOZ voor betaling van het teveel door [C] ontvangen bedrag van EUR 78.532,17.
5.2. Naast [A], althans het deurwaarderskantoor is de Staat op grond van artikel 480 lid 3 Rv hoofdelijk aansprakelijk voor de door SOZ als belanghebbende geleden schade die voortvloeit uit de onjuiste verdeling, zijnde een bedrag van EUR 78.532,17, aldus SOZ.
5.3. Tot slot stelt SOZ dat [C] naast [A], althans het deurwaarderskantoor en de Staat eveneens hoofdelijk aansprakelijk is jegens SOZ voor de betaling van het bedrag van EUR 78.532,17. Uitgangspunt van het beslag- en executierecht is dat een beslaglegger die tijdig beslag heeft gelegd behoort mee te delen in de opbrengst. Gelet op dit uitgangspunt staat vast dat [C] ten onrechte de volledige opbrengst onder het beslag heeft ontvangen. SOZ heeft mede op grond van artikel 6:36 BW verhaal op [C] voor het aan haar toekomende deel van de beslagopbrengst, althans [C] is ten koste van SOZ ongerechtvaardigd verrijkt voor een bedrag van EUR 78.532,17, althans [C] handelt onrechtmatig door het ten onrechte niet betalen aan SOZ van dat bedrag. [C] is derhalve gehouden om aan SOZ het bedrag van EUR 78.532,17 te betalen.
De aansprakelijkheid van [A] c.s.
5.4. [A] c.s. heeft primair ten verwere aangevoerd dat SOZ de verkeerde partij heeft gedagvaard. Waar de deurwaarder een door de Kroon benoemde, onafhankelijke functionaris is, is de handelende deurwaarder als enige verantwoordelijk voor zijn handelen en kan slechts hij worden aangesproken op zijn (vermeende) onjuiste taakvervulling of (vermeend) onrechtmatig handelen. Het deurwaarderskantoor waaraan de deurwaarder is verbonden, kan dus niet aansprakelijk zijn voor onrechtmatig handelen van de deurwaarder. Voorts is [A] niet de deurwaarder die het beslag heeft gelegd en heeft geëxecuteerd. Het beslag is gelegd door deurwaarder [D]. Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
5.5. Met de deurwaarder in de artikelen 478 en 480 Rv wordt in ieder geval bedoeld de natuurlijk persoon die tot deurwaarder is benoemd en die met de executie is belast. Deze deurwaarder is gehouden de in deze artikelen neergelegde verplichtingen na te komen. De vraag is indien deze verplichtingen niet zijn nagekomen door de deurwaarder, de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet nakomen daarvan (mede) rust op het deurwaarderskantoor waaraan de deurwaarder is verbonden. Met [A] c.s. is de rechtbank van oordeel dat, zoals uit de Gerechtsdeurwaarderswet blijkt, de deurwaarder als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris is met een onafhankelijke positie. Op hem is toezicht en tuchtrecht van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de deurwaarder als onafhankelijk functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen en ook de enige is die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en onrechtmatig handelen. Derhalve is het kantoor waaraan de deurwaarder is verbonden in een geval als het onderhavige niet (naast de deurwaarder) aansprakelijk voor de gevolgen van een niet juiste naleving van de bepalingen neergelegd in artikel 480 Rv. Dit betekent dat SOZ in elk geval in haar vordering jegens het deurwaarderkantoor niet kan worden ontvangen.
Thans zal de rechtbank de vraag beantwoorden of [A] de executerende deurwaarder is als bedoeld in de artikelen 478 en 480 Rv. Naar het oordeel van de rechtbank is de deurwaarder als bedoeld in de artikelen 478 en 480 Rv de deurwaarder die de gehele executie heeft geleid. Uit de in 3.2, 3.3. en 3.4 vaststaande feiten blijkt dat [C] de executie van zijn vordering in handen heeft gegeven van het deurwaarderskantoor en niet van deurwaarder [D]. Samen met hetgeen uit de brief van 16 april 2009 (zie 3.12) blijkt, leidt dit tot de conclusie dat [A] de deurwaarder is die in opdracht van [C] handelende de executie heeft geleid - gesteld noch gebleken is dat een andere deurwaarder op het deurwaarderskantoor deze taak vervulde -, zodat hij moet worden aangemerkt als de in artikelen 478 en 480 Rv bedoelde deurwaarder.
5.6. Thans is de vraag aan de orde of [A] al dan niet zijn verplichtingen ex artikel 480 Rv heeft nageleefd.
Allereerst is van belang of [A] op 11 augustus 2008 - de dag dat hij de netto executieopbrengst aan (de advocaat van ) [C] uitkeerde - wist of redelijkerwijs kon weten van het beslag van SOZ. In het bevestigende geval moet worden geoordeeld dat [A] zijn verplichtingen heeft geschonden.
Bij derdenverklaring van 16 juli 2008 had de Vereniging verklaard dat er geen andere beslagleggers waren. Ook naar aanleiding van de brief van 1 augustus 2008 van het deurwaarderskantoor aan de Vereniging heeft de Vereniging geen melding gemaakt van andere beslagleggers, dit terwijl het deurwaarderskantoor daar blijkens de strekking van die brief wel op had gewezen. Toen de Vereniging op 7 augustus 2008 tot betaling aan het deurwaarderskantoor overging, zonder daarbij melding te maken van andere beslagen, mocht [A] er - mede gelet op het bepaalde in artikel 478 lid 3 Rv - dan ook op vertrouwen dat er geen andere schuldeisers als bedoeld in artikel 480 Rv waren. Onbetwist is dat het deurwaarderskantoor er pas op 14 augustus 2008 van op de hoogte is gesteld dat een andere schuldeiser beslag had gelegd, waarbij bovendien een onjuiste derde-beslagene is genoemd.
Dit leidt tot de conclusie dat [A] op 11 augustus 2008 niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten van het beslag van SOZ, zodat op grond daarvan niet kan worden gezegd dat [A] zijn verplichtingen niet heeft nageleefd.
SOZ heeft nog gesteld dat niet van belang is of de deurwaarder op de hoogte is van het latere beslag. De deurwaarder is aansprakelijk indien hij de gelden doorbetaalt terwijl er op dat moment andere beslagen zijn gelegd of beperkt gerechtigden zijn. Aangezien dat in casu het geval was, is [A] aansprakelijk voor de door SOZ geleden schade, aldus SOZ.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 480 lid 2 Rv mee dat geen sprake kan zijn van een dergelijke (risico-)aansprakelijkheid voor gerechtsdeurwaarders die de praktijk voor deurwaarders praktisch onwerkbaar zou maken. De deurwaarder zou dan immers steeds wanneer hij de netto-executieopbrengst uitkeert aan de hem bekende beslaglegger(s) het risico lopen aansprakelijk te worden gehouden door hem (buiten zijn schuld) onbekende mede-beslagleggers. Een dergelijke uitleg van artikel 480 lid 2 Rv kan niet worden aanvaard.
De conclusie is dat [A] zijn verplichtingen ex artikel 480 Rv heeft nageleefd en derhalve niet aansprakelijk is voor de door SOZ geleden schade. De vordering jegens [A] moet derhalve worden afgewezen.
De aansprakelijkheid van de Staat
5.7. Waar SOZ haar vordering op de Staat heeft gegrond op schending van artikel
480, 3e lid Rv brengt het bovenstaande mee dat ook de Staat niet aansprakelijk is en dat de vordering moet worden afgewezen.
De aansprakelijkheid van [C]
5.8. Voor zover SOZ haar vordering op [C] grondt op onrechtmatig handelen van [C] dient deze te stranden. Gesteld noch gebleken is dat [C] ten tijde van de doorbetaling van het bedrag aan hem, wist van het door SOZ gelegde beslag. Met [C] is de rechtbank van oordeel dat [C] mocht vertrouwen op een juiste afwikkeling van het beslag door [A]. Hij behoefde niet zelf na te gaan of er nog andere gerechtigden op de opbrengst waren.
Van ongerechtvaardigde verrijking of betaling zonder recht ex artikel 6:36 BW kan evenmin sprake zijn nu SOZ niet heeft betwist dat [C] betaling ontving van een vordering op TSB.
Derhalve dient ook deze vordering te worden afgewezen.
5.9. SOZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.10. De kosten aan de zijde van zowel [A] c.s. als van [C] worden begroot op:
- vast recht EUR 1.185,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.973,00
5.11. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht EUR 1.730,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.518,00
in de vrijwaringszaak
5.12. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
5.13. De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van zowel [A] c.s. als van [C] worden begroot op:
- vast recht EUR 1.185,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.973,00
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt SOZ in de kosten van de hoofdzaak en het incident aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op EUR 2.973,00, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 3.518,00 en aan de zijde van [C] tot op heden begroot op
EUR 2.973,00, alle genoemde proceskosten vermeerderd met de nakosten ten bedrage van EUR 131,00 zonder betekening en EUR 199,00 met betekening.
6.3. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.4. wijst de vorderingen af,
6.5. veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op EUR 2.973,00 en aan de zijde van [C] begroot op EUR 2.973,00,
6.6. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.