ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1088

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.650180-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en opzetheling in Zwolle

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 augustus 2010, is de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte is ten laste gelegd dat hij op 25 april 2010 in Zwolle, samen met een ander, openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. Dit geweld bestond uit het stompen, slaan en schoppen van het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn broer betrokken waren bij een conflict over een fietssleutel, waarbij het slachtoffer dacht dat zij deze hadden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de poging tot afpersing en diefstal van de fiets, omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Echter, de rechtbank acht openlijke geweldpleging wel bewezen, op basis van de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 23 september 2009 een bromfiets heeft verworven, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 160 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €250,-- toegewezen aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650180-10 (P)
Uitspraak: 31 augustus 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortedatum)
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland;
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. C.S.S. Bordenga-Koppes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (slachtoffer) te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- de fiets van die (slachtoffer) op slot heeft/hebben gezet en/of (vervolgens)
heeft/hebben gezegd "je krijgt de sleutel niet terug, dit is mijn fiets"
en/of (vervolgens)
- (dreigend) tegen die (slachtoffer) heeft/hebben gezegd dat hij geld wilde en
dat die (slachtoffer) dan de fiets terug zou krijgen en/of (vervolgens)
- (met kracht) (met de vuist) meermalen, althans éénmaal, in/op/tegen het
gezicht en/of het lichaam van die (slachtoffer) heeft/hebben gestompt en/of
geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens)
- (dreigend) tegen die (slachtoffer) heeft/hebben geroepen "geld of ik maak je
dood" en/of "ik sla je kapot",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets en/of een
fietssleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
(slachtoffer), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 april 2010 in de gemeente Zwolle met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, (adres) in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer) welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, stompen en/of
slaan en/of schoppen en/of trappen in het gezicht, althans tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam van die (slachtoffer);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten (slachtoffer)) meermalen, althans éénmaal, in het
gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft gestompt,
geslagen, geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde (slachtoffer) letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Zwolle, een bromfiets,
merk Peugeot, kenteken xx-xxx-x heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die
bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; (parketnummer
07/650196-10)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2009 in de gemeente Zwolle, een bromfiets,
merk Peugeot, kenteken xx-xxx-x heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die
bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof; (parketnummer 07/650196-10)
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, te weten openlijke geweldpleging en opzetheling, wettig en overtuigend bewezen. Het onder 1 ten laste gelegde acht zij niet wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft -conform haar op schrift gestelde en aan de rechtbank overgelegde pleitnotitie- gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien geen van de door de politie gehoorde getuigen de aangifte van het slachtoffer bevestigen. Daarbij komt dat de aangifte van het slachtoffer dermate onduidelijk is, dat daaruit niet goed valt op te maken wat er feitelijk is voorgevallen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag hoe de fietssleutel van het slachtoffer in handen van verdachte zou moeten zijn gekomen, en hoe het slachtoffer deze weer heeft teruggekregen. De medische verklaring ondersteunt voor een deel de verklaring van verdachte ten aanzien van de gang van zaken, en leunt voor een deel op de – partieel niet verifieerbare – verklaring van het slachtoffer. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw opgemerkt dat uit de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het slachtoffer één klap heeft gegeven, niet kan volgen dat hij zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hoogstens is sprake van een eenvoudige mishandeling. Nu het slachtoffer zelf de eerste klap heeft uitgedeeld en de broer van verdachte er tussen moest komen om hem op te laten houden, komt aan verdachte een beroep op noodweer toe, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Blijkens de aangifte van het slachtoffer bevonden hij, verdachte en diens broer zich op 25 april 2010 om en nabij (adres) te Zwolle. Tussen het slachtoffer en verdachte ontstond een discussie over (de teruggave van) de fietssleutel van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte ongevraagd op de fiets van het slachtoffer ging zitten en de fietssleutel uit het slot van de fiets heeft gehaald en hem heeft gezegd: “Je krijgt de sleutel niet terug, dit is mijn fiets”, waarop verdachte vervolgens zou hebben aangegeven dat hij geld wilde en dat het slachtoffer dan pas zijn fiets zou terugkrijgen. Het slachtoffer werd vervolgens, blijkens zijn aangifte, door verdachte met een tot vuist gebalde hand in het gelaat geslagen. Verdachte en zijn broer besprongen vervolgens het slachtoffer en hebben hem beiden geschopt en geslagen. Tijdens de vechtpartij heeft hij de mannen horen roepen: “geld of ik maak je dood” en “ik sla je kapot”.
Uit de geneeskundige verklaring van huisarts J.J. de Jonge, deel uitmakend van het procesdossier, volgt dat het uitwendig waargenomen letsel bij het slachtoffer bestaat uit bloedingen onder de ogen, een scheur in de tong, verschijnselen van een hersenschudding, hoofdpijn, duizelingen, concentratieverlies en moeheid.
Verdachte verklaart ten aanzien van zichzelf dat het slachtoffer dacht dat zij, verdachte en zijn broer, zijn fietssleutel hadden en dat toen het getrek en geduw begon. Verdachte heeft daarbij naar eigen zeggen één keer van zich afgeslagen. “Als ik normaal iemand sla komt het wel hard aan”, aldus verdachte. Op de vraag of zijn broer het slachtoffer ook heeft geslagen antwoordt verdachte: “Ja, die is er wel tussen gekropen, daar ben je broers voor toch”. De broer van verdachte ontkent te hebben geslagen of te hebben geschreeuwd “Ik maak je kapot, ik sla je kapot”. Verdachte heeft zelf overigens ter terechtzitting ook ontkend deze woorden te hebben gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair en subsidiair, te weten de poging tot afpersing en de diefstal van een fiets, ten laste is gelegd, nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het enige bewijsmiddel dat daartoe voorhanden is, is de verklaring van het slachtoffer zelf, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, te weten openlijke geweldpleging. Dit volgt uit de aangifte van het slachtoffer, de hiervoor bedoelde geneeskundige verklaring, alsmede uit de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij geweld tegen verdachte heeft gebruikt en het bevestigende antwoord op de vraag of zijn broer het slachtoffer ook heeft geslagen. Van een noodweersituatie – ten aanzien waarvan verdachte overigens noch bij de politie, noch bij de rechter-commissaris, noch ter terechtzitting enige verklaring heeft afgelegd – is, behoudens een enkele, niet nader onderbouwde en/of toegelichte zinsnede in de pleitnota van de raadsvrouw, niet gebleken. Er was, zelfs als het al zo zou zijn dat het slachtoffer de eerste klap zou hebben gegeven, hetgeen slechts door verdachte zelf wordt verklaard, geen enkele reden voor verdachte en zijn broer om daarna geweld te gebruiken tegen verdachte. Dit klemt temeer, nu uit diverse getuigenverklaringen is gebleken dat zowel verdachte als zijn broer zowel kort vóór als na het incident een buitengewoon “opgefokte” indruk maakte.
Ten aanzien van feit 3:
Op maandag 21 september 2009, tussen 17.30 uur en 22.00 uur, wordt de bromfiets, merk Peugeot, kenteken xx-xxx-x, van aangever (aangever) te Zwolle gestolen. Op woensdag 23 september 2009 ziet verbalisant (verbalisant) de hem ambtshalve bekende verdachte te Zwolle rijden op een bromfiets, waarna hij vervolgens te horen krijgt van een persoon die naast hem stond dat verdachte de hele middag al op die bromfiets rond zou rijden en die bromfiets te koop zou aanbieden voor een bedrag van € 40,--, waarbij het vermoeden werd uitgesproken dat de bromfiets wel eens gestolen zou kunnen zijn. Verbalisant fietst vervolgens op verdachte af en ziet dat de stroomdraden van het starterslot uit de bromfiets met elkaar verbonden waren en dat de kentekenplaat zwart gespoten was. Hierdoor kreeg verbalisant het vermoeden dat de bromfiets gestolen was en heeft hij verdachte aangehouden. Verdachte verklaart de bromfiets drie tot vier dagen daarvoor van een dealer genaamd “Rasta” te hebben gekocht voor vijf tientjes. Op de vraag van verdachte aan Rasta of het een gestolen bromfiets betrof, zou Rasta hebben geantwoord dat dit niet het geval was. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de bromfiets op papier gesloopt was.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair ten laste is gelegd, te weten de opzetheling. De verklaring van verdachte is aantoonbaar onjuist, nu hij zegt de bromfiets 3 tot 4 dagen daarvoor te hebben gekocht van een hem onbekende man, terwijl deze bromfiets eerst 2 dagen geleden was gestolen. Aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting, te weten dat de sleutels erbij werden geleverd ten tijde van de aankoop maar dat hij deze nadien is kwijtgeraakt – bij wijze van verklaring voor het feit dat de stroomdraden van het starterslot uit de bromfiets met elkaar verbonden waren, behoeft om die reden evenmin geloof te worden gehecht. Nu uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting voorts is gebleken dat hij zelf de kentekenplaten niet heeft zwart gespoten en dat dit dus al zo was ten tijde van het verwerven van de bromfiets door verdachte, staat daarmee voor de rechtbank vast dat verdachte in ieder geval wist dat het een gestolen bromfiets betrof, temeer nu er geen eigendomspapieren bij werden geleverd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
2.
hij op 25 april 2010 in de gemeente Zwolle met een ander, op de openbare weg, (adres), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer),welk geweld bestond uit het meermalen stompen en/of slaan en schoppen in het gezicht en tegen het lichaam van die (slachtoffer);
3.
hij op 23 september 2009 in de gemeente Zwolle, een bromfiets, merk Peugeot, kenteken xx-xxx-x heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Feit 2 primair:
Openlijke geweldpleging,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht;
Feit 3 primair:
Opzetheling,
strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen met aftrek van de periode die reeds door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd in het reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland van 9 augustus 2010.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een zo laag mogelijke straf bepleit, zodat verdachte op de kortst mogelijke termijn passende hulpverlening kan aanvaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Blijkens het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 9 augustus 2010, opgesteld door M. Boortman, is sprake van een hoog recidiverisico. Betrokkene heeft problemen op bijna alle leefgebieden waardoor een integraal aanbod waarmee tegelijkertijd op verschillende leefgebieden kan worden geïntervenieerd is geïndiceerd. Betrokkene kent een jarenlange verslavingsgeschiedenis en er is tevens sprake van een uitgebreid justitieel verleden. Betrokkene heeft een groot deel van zijn leven in detentie doorgebracht vanwege onder andere verwervingsdelicten en verkeersdelicten. Geadviseerd wordt als bijzondere voorwaarden in het vonnis op te nemen dat betrokkene zich dient te houden aan de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, alsmede dat betrokkene zich laat opnemen in huize Norel te Epe (Stichting de Ontmoeting) voor de duur van maximaal 18 maanden en dat betrokkene zich zonodig ambulant laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie (AFP).
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Verdachte heeft inmiddels een imposant strafblad opgebouwd en staat geregistreerd als veelpleger. De rechtbank houdt dan ook nadrukkelijk rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 juni 2010, alsmede de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. Ter terechtzitting heeft verdachte er voorts op geen enkele wijze blijk van gegeven inzicht te hebben in de onwenselijkheid van zijn (bewezen verklaarde) strafbare gedragingen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Conform het reclasseringsadvies zal de rechtbank een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als hierna te melden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Het slachtoffer (slachtoffer) heeft middels een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit een schadevergoeding gevraagd van € 500,--. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze schadevergoeding geheel voor toewijzing in aanmerking komt en dat daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat het verzoek tot schadevergoeding dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer (slachtoffer) recht heeft op een (immateriële) schadevergoeding, waarbij de rechtbank bij de schatting daarvan rekening houdt met het feit dat verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde is vrijgesproken. De schade bedraagt naar het oordeel van de rechtbank ten minste € 250,--, op welk bedrag de schade naar billijkheid zal worden begroot en bij wijze van een voorschot zal worden toegewezen. Tevens zal het toegewezen schadebedrag worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Hierbij houdt de rechtbank als ingangsdatum voor de wettelijke rente aan de dag dat de schade is ingetreden, te weten op 25 april 2010. Hierbij zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Voor het meerdere zal de rechtbank het slachtoffer (slachtoffer) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Het slachtoffer (aangever) heeft ter terechtzitting ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit mondeling schadevergoeding gevraagd voor een bedrag van € 1.300,--. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze schadevergoeding geheel, althans grotendeels voor toewijzing in aanmerking komt en dat daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer (aangever) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de schade is ontstaan ten gevolge van de diefstal van de scooter en aldus niet rechtstreeks door de ten laste gelegde en bewezenverklaarde opzetheling is veroorzaakt.
BESLISSING
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 90 dagen, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de reclassering, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, óók wanneer dit inhoudt dat verdachte zich laat opnemen in huize Norel te Epe (Stichting de Ontmoeting) voor de duur van maximaal 18 maanden en dat betrokkene zich zonodig ambulant laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie (AFP), of bij een andere instelling.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te Zwolle, van een bedrag van € 250,-- (zegge: twee honderd vijftig euro), zijnde een voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 25 april 2010, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 250,--, ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (aangever) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en J.W.M. Bunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2010.
Mr. Martini voornoemd was niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.