ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1086

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.663141-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot afpersing door meerdere verdachten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van een overval op een winkel op 15 december 2009, waarbij hij samen met medeverdachten geweld heeft gebruikt tegen medewerkers van de winkel. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot betaling van schadevergoedingen aan verschillende benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de overval. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en in sommige gevallen niet ontvankelijk verklaard, terwijl andere vorderingen zijn toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663141-10 (P)
Uitspraak: 28 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortedatum)
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2010 en 14 september 2010.
De verdachte is op 14 september 2010 verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Zwartjes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt de ter terechtzitting van 14 september 2010 toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen terzake het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair en het onder 4 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Feit 1:
Op 15 december 2009 heeft (aangever 1) aangifte van winkeldiefstal met geweld gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam bij de firma ((xxx)) gevestigd te Groningen. Op dinsdag 14 december 2009 omstreeks 17:30 à 17:40 uur kwamen er twee mannen de zaak binnen. De oude man pakte mij vast bij mijn linkerarm. Ik zag dat de man een revolver uit zijn broek of zijn jaszak pakte. Hij richtte de revolver op mijn nek. De man zei: “Niet schreeuwen niet gek doen”. Hij duwde mij richting ons rokershok. Ik zag dat de kamer van de revolver was gevuld met kogels. Collega (aangever 2) moest ook meelopen naar het rokershok. De oudere man richtte de revolver ook op (aangever 2). Ik zag dat (aangever 3) ook naar het rokershok werd gebracht. Dit deed de jongere Antiliaan. (aangever 3) was het laatste personeelslid dat in het rokershok werd gezet. Ik hoorde de oudere man zeggen: “Haal je telefoon uit je zak, alle spullen eruit”. Ik heb mijn IPhone op de tafel gelegd. (aangever 2) heeft zijn portemonnee en zijn telefoon op tafel gelegd. (aangever 3) heeft zijn telefoon op tafel gelegd. Nadat wij de spullen op tafel hadden gelegd hoorde ik de oude man zeggen: “Haal alles uit je zak want ik ga je fouilleren. Als ik nog wat tegen kom dan is het niet te best” of woorden van gelijke strekking. De oude man heeft ons inderdaad gefouilleerd. De oudere man heeft al onze spullen gepakt en in zijn jaszak gestopt. Ik hoorde toen de oudere man zeggen: “Meisje, jij gaat mee om het geld te pakken”. (naam 1) moest meekomen. Ik zag dat de jongere man samen met (naam 1) terugkwam. Ik zag dat de jongere man een blauwe Albert Heijn tas bij zich had. Verder zei de oudere man: “Jullie blijven hier nog 10 minuten zitten, dan pas mogen jullie eruit komen.”
Op 15 december 2009 heeft (aangever 2) aangifte van diefstal met geweld en bedreiging met geweld door twee personen gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben namens de benadeelde ((xxx)) te Groningen gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen 15 december 2009 te 17:56 uur en 15 december 2009 te 17:57 uur werd op de (adres) te Groningen het vermelde feit gepleegd. Rond 17:25 uur zag ik twee jongens de winkel inlopen. Ik hoorde ineens achter mij: “Psst, psst!”, een soort sissend geluid, kennelijk bedoeld om mijn aandacht te trekken. Ik reageerde daar niet op en hoorde toen achter mij: “He. Hier komen!”. Of woorden van gelijke strekking. Ik draaide me om en zag daar de lange jongen staan, samen met mijn collega (aangever 1). Toen zag ik plotseling dat hij een wapen in zijn hand had en dat hij dat wapen op mij richtte. Ik zag dat het een glanzend, grijsgekleurd pistool was. Plotseling zag en voelde ik dat de lange jongen mij aan mijn mouw trok. Ik zag toen ook duidelijk het wapen dat hij op mij richtte. (aangever 1) en ik werden in het rookhok gezet en moesten gaan zitten op stoelen die daar stonden. Toen zag ik dat (aangever 3) werd bedreigd door de kleine jongen. (aangever 3) werd onder bedreiging van een pistool meegenomen onze richting uit. Hij moest naast ons in het rookhok gaan zitten. Ik zag toen ook dat het wapen waarmee (aangever 3) bedreigd werd een echt pistool was. Toen we in dat hok waren geplaatst zag ik dat (naam 1) ook door die kleine jongen in het rookhok werd gezet. De lange jongen stond in de deuropening ons te bewaken. Zo af en toe richtte hij het pistool op mijn collega’s, indien hij vond dat daar aanleiding voor was. Op een gegeven moment wilde die lange jongen dat wij allemaal onze zakken leegmaakten. Hij zei: “Maak jullie zakken leeg. Geef je telefoon”. Of woorden van gelijke strekking. Zijn wapen hield hij daarbij gewoon voor zich in onze richting. Hij zei ook nog: “Als ik jullie straks fouilleer en ik vind nog wat, dan heb je een probleem”. Of woorden van gelijke strekking. Wij hebben toen onze zakken leeg gemaakt. Wij legden toen alle drie onze mobiele telefoon op tafel. Ik legde ook mijn portemonnee met daarin 35 euro, mijn sleutelbos van het bedrijf en een aansteker op tafel. De lange jongen heeft toen alles gepakt, met uitzondering van de aansteker en de sleutel. (naam 1) is meegelopen met die kleine jongen naar de balie. Naar de kassa. De kluis zit ook bij de balie. Toen zeiden ze tegen ons: “We doen nu de deur dicht. Jullie blijven tien minuten zitten”.
Op 15 december 2009 heeft (aangever 3) aangifte gedaan terzake diefstal onder bedreiging met geweld van zijn telefoon, vrijheidsbeneming dan wel gijzeling. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Toen ik met de kleinere man voor de balie stond, zag ik ineens dat hij in zijn rechterhand een kleine revolver had welke hij half uit zijn jaszak liet zien. Ik zag dat hij de revolver op mij richtte en ik hoorde hem iets tegen mij zeggen, wat klonk als “Meekomen!”. Ik schrok hiervan en ik liep met de man mee in de richting van het rookhok. Ik zag toen ook dat de andere man bezig was met mijn collega’s naar het rookhok te dirigeren. Ik zag toen ook dat deze man een vuurwapen richtte op mijn collega’s. Wij moesten met z’n vieren in het rookhok zitten. Ik hoorde toen dat de grotere man tegen ons zei dat wij onze mobiele telefoons op tafel moesten leggen. De grotere man pakte vervolgens de telefoons, waaronder die van mij, en stopte deze in de zak van zijn witte jas. Op dat moment werd mijn collega (naam 1) gedwongen om met een van de mannen mee te gaan. Ze liep volgens mij uit zichzelf met de kleinere man mee. Wat ik later begreep zijn ze naar de kassa en een kluis gelopen welke zich achter de balie bevinden. In die kassa lag iets van vijfhonderd of zeshonderd euro. Op een gegeven moment kwamen (naam 1) en de kleinere man er weer aan. Ik zag toen dat de kleinere man een plastic tas in zijn hand had. Ik hoorde toen dat de mannen zeiden dat wij tien minuten in het rookhok moesten blijven en er niet uit mochten komen, anders zouden er problemen komen.
Op 15 december 2009 legt (getuige 1) een getuigenverklaring af, waarin zij onder meer het volgende heeft verklaard:
Ik ben werkzaam als baliemedewerkster van ((xxx)) locatie Groningen. Op 15 december 2009 omstreeks 17:45 uur kwamen twee personen de hoofdingang binnen. De kleinste Antilliaan kwam in mijn richting gelopen. Deze Antilliaan hield in zijn rechter hand een pistool vast. Hij hield het pistool schuin voor zich en maakte hiermee een soort van “kom hier gebaar”. De Antilliaan ging vervolgens rechts van mij staan en hield het pistool tegen zijn buik aan en hield het pistool gericht op mij. Aangekomen bij de rookkamer ben ik deze naar binnen gelopen en zag (aangever 1), (aangever 3) en (aangever 2) aan de tafel zitten. Beide Antillianen bleven voor de ingang van de rookkamer staan en de grootste Antilliaan zei tegen ons allen “maak jullie zakken leeg”. Hierop hebben de andere drie hun zakken leeggemaakt en hun spullen aan de grootste Antilliaan gegeven. De bedoelde Antilliaan pakte alleen de mobiele telefoons. De Antilliaan gaf tegenover (aangever 2) aan dat als hij nog spullen in de zakken zou hebben, dan zou dat niet best zijn. Hierop sprak de kleinste Antilliaan mij aan en verzocht mij om mee te lopen. Aangekomen bij de balie bleef de Antilliaan op de hoek en voor de balie staan en zei op een rustige toon “brandkast, brandkast”. Toen heb ik de kluissleutels uit mijn jas die op een stoel achter de balie hing uit de jaszak gepakt en ben naar de kassa gelopen. Tegelijkertijd zag ik dat de Antilliaan een plastic blauw/witte Albert Heijn boodschappentas tevoorschijn haalde en deze in mijn handen drukte. Hij zei toen “geld, geld”. Ik heb toen al het geld dat in de kassa zat in de tas gedaan en heb de tas aan hem gegeven. In de kassa zat een totaalbedrag van 443,35 euro. Hierna vroeg de Antilliaan “waar is de brandkluis er is meer geld”. Ik vertelde hem dat daar geen geld in zat, omdat dit al eerder op de dag gestort was. Hij geloofde dit niet en zei “maak open”. Met behulp van een sleutel heb ik de kluis geopend en heb alles uit de kluis gehaald. Het vakje boven de kluis moest ik ook openen. Hierna ben ik opgestaan en moest ik met hem meelopen in de richting van de rookkamer. De grote Antilliaan zei toen tegen ons, jullie blijven 10 minuten zitten. Hierna werd de deur van de rookkamer gesloten.
De verdachte heeft op 27 april 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Ik heb die ding gedaan. Ik ben bij die winkel waar jullie het over hadden betrokken geweest. We zijn naar die winkel gegaan. In de winkel waren vier à vijf mensen. Ik heb heel rustig een medewerker van de winkel aangesproken en gezegd dat dit een overval was. De andere persoon van wie ik zijn naam niet wil noemen, heeft met een andere medewerker (een vrouw) die dingen met de kluis geregeld. Ten tijde van de overval had ik een zwart wapen bij me.
De verdachte heeft op 27 april 2010 aanvullend het volgende verklaard:
Ik had het wapen in mijn rechterhand. Toen ik tegen de medewerker vertelde dat dit een overval was, heb ik hem het wapen laten zien. Ik vertelde tegen de mannen dat ze rustig moesten blijven en ik liet ze hierbij mijn wapen zien. Ik heb twee keer mijn wapen aan de medewerkers laten zien. Ik heb de medewerkers verteld dat ze hun zakken moesten leegmaken en de telefoons op tafel moesten leggen. Ik heb de telefoons toen gepakt. Mijn mededader ging het geld regelen. Mijn mededader had een tasje en hij vertelde dat hij het geld had. We waren met zijn drieën. Ieder van ons heeft een telefoon gekregen. Er was nog iemand die buiten in de auto zat te wachten. De buit was niet eens Euro 300,--. Ik heb Euro 60,-- gekregen.
Feit 2:
Op 20 december 2009 heeft (aangever 4) aangifte van bedreiging gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Zondag 30 december 2009 was ik aan het werk in cafetaria ((xxx)x) te Steenwijk. Toen ik in het cafetariagedeelte kwam zag ik een man staan. De man droeg een babyblauwe fleece sjaal voor zijn mond en neus en over zijn oren. Ik vroeg de man om zijn sjaal voor zijn gezicht weg te doen. Ik hoorde dat de man tegen mij riep: “Overval”. Ik zag dat de man bij het uitspreken van het woord “overval” een pistool of iets daarop lijkend op mij richtte kennelijk met de bedoeling om mij te bedreigen. Wat mij opviel aan het pistool van de man was een lange dunne loop. De man reikte mij met zijn linkerhand een tas aan, ik denk dat het de bedoeling was dat ik daar geld in zou doen. In plaats van geld in de tas doen, liep ik bij de kassa weg, in de richting van de overvalknop en (naam 2) die nog achter was. Ik heb de overvalknop ingedrukt en ik zag dat (naam 2) meekeek op de monitor die achter hangt. Ik hoorde dat (naam 2) zei dat de overvaller de zaak uit liep. De overvaller heeft de cafetaria zonder buit verlaten. Ik voelde mij bedreigd op het moment dat ik zag dat de man het pistool op mij richtte en mij toeriep: “overval”.
Op 20 december 2009 heeft (aangever 5) aangifte van poging tot dieftal met geweld gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben samen met mijn broer eigenaar van cafetaria ((xxx)x) te Steenwijk en vanuit deze functie gerechtigd tot het doen van aangifte. Zondag 20 december 2009 was ik aan het werk in cafetaria ((xxx)x) te Steenwijk. Ik hoorde (naam 3) in het cafetariagedeelte zeggen: “Kun jij die sjaal niet naar beneden doen, want ik kan je gezicht niet zien.” Even later zie ik (naam 3) terugkomen in de keuken achter het cafetariagedeelte en ik hoorde dat (naam 3) zei: “een overval”. Ik zag dat (naam 3) de overvalknop in de keuken indrukte en ik kon op de monitor zien dat een man met een zwarte jas en een capuchon op bij de vitrine en de daarop staande kassa in het cafetariagedeelte stond. Ik zag dat de man zich omdraaide, richting de deur liep en de cafetaria verliet. Ik hoorde van (naam 3) dat de man een pistool bij zich had en dat hij met dat pistool op (naam 3) had gericht.
Medeverdachte (medeverdachte 1) heeft met betrekking tot dit feit onder meer het volgende verklaard:
Ze hadden gezegd: daar moet je gaan. Ik ben er naar binnen gegaan, maar ik was in shock en ik ben ook naar buiten gegaan. Ik heb niks gezegd tegen die mevrouw. Die mevrouw bleef me aankijken. Ik heb niet met een pistool gericht. Ik heb hem even tevoorschijn gehaald en meteen weer teruggestopt. Maar ik heb er niet mee gedreigd. Het was een alarmpistool. Toen ik in de auto zat, heeft (naam 4) mij het pistool gegeven en toen ik weer terug kwam heb ik het teruggegeven aan (naam 4). (naam 4) heeft mij gegeven wat ik voor mijn gezicht hield.
Medeverdachte (medeverdachte 2) heeft op 26 april 2010 het volgende verklaard:
Op 20 december 2009 ben ik via Amsterdam naar Rotterdam gereden. (naam 5) is die dag met (naam 6) en mij teruggekomen naar Groningen. Dat was in de Laguna. (naam 5) moest zijn baby kijken in Steenwijk. Hij betaalde 30 euro voor benzine.
Gelet op de verklaring van (medeverdachte 2) die verklaart dat hij op 20 december 2009 met verdachte en (naam 6)/(medeverdachte 1) in Steenwijk is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de (naam 4) die medeverdachte (medeverdachte 1) noemt, verdachte betreft. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de poging om cafetaria ’(xxxx) te Steenwijk te overvallen.
De verklaringen van de medeverdachten (medeverdachte 2) en (medeverdachte 1) bij de rechter-commissaris waarin zij hun verklaringen afgelegd bij de politie op het punt van de rol van verdachte herroepen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu zij geen logische verklaring hebben gegeven voor deze aanpassing van hun verklaringen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van een strafbare poging, omdat er een begin was van uitvoering nu de rechtbank het, gelet op het voorgaande, geloofwaardig acht dat de medeverdachte (medeverdachte 1) zijn gezicht bedekt had, dat hij heeft geroepen “overval” en dat hij een wapen op (aangever 4) heeft gericht, waardoor zij zich bedreigd voelde en op de overvalknop heeft gedrukt.
Feit 3:
Op 31 december 2009 heeft (aangever 5) aangifte van een overval gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op donderdag 31 december 2009 werd een overval gepleegd. Ik zag een man op mij afkomen. Ik hoorde dat hij zei: “Ik wil het geld, dit is een overval”. Hij zei dat hij een pistool in zijn jaszak had. In eerste instantie dacht ik het zal mij worst zijn totdat hij een pistool uit zijn rechter jaszak haalde. Ik schrok hiervan. Ik moest van de man naar de blauwe deur lopen. Halverwege daar naartoe zei hij iets in het Papiaments en toen zag ik een tweede man aan komen lopen. De tweede man pakte mij het sleutelbos af. De tweede man ging als eerste naar binnen, daarna volgde ik en daarna de man met het pistool. De man met het pistool liep rechts naast mij. Hij hield het vuurwapen tegen zijn buik aan en hield deze in mijn richting. De tweede man liep naar de deur waar de kluis zich achter bevindt. De man met het pistool vroeg aan mij welke sleutel hij moest hebben. Ik heb de sleutel aangewezen. Ik zag dat de tweede man de deur met de sleutel opende en naar binnen ging. Op aanwijzen van de man met het pistool moest ik ook deze ruimte naar binnen. De man met het vuurwapen zei tegen mij doorlopen en gaan liggen. Ik moest van de man met het pistool mijn telefoon geven. Ik had geen telefoon bij mij en zei dat. De man met het pistool zei heel vluchtig tegen mij: Je blijft hier, anders schiet ik op je”.
Op 7 januari 2010 heeft (aangever 6) aangifte van diefstal met bedreiging van geweld gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben eigenaar van het bedrijf (xxxxx) gevestigd te Groningen. Afgelopen donderdag 31 december 2009 is mijn bedrijf overvallen door twee Antilliaanse mannen. Er is uiteindelijk 5007,01 euro weggenomen. Dit geld lag in de kassalade; deze lag los in de kluis. Ook zijn er wat rollen kleingeld meegenomen.
De verdachte heeft op 27 april 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Ik heb die jongen rustig aangesproken en ik heb hem verteld dat dit een overval was. Ik ben toen samen met mijn mededader en die werknemer het pand binnen gegaan. Toen heeft die medewerker de kluis open gemaakt. Mijn mededader heeft toen geld uit de kluis gehaald. Ik heb daar ook een wapen gebruikt. Ik had mijn rechterhand in mijn rechterjaszak daar waar ik ook het wapen had. Ik had het wapen in mijn rechterhand vast in mijn jaszak. Ik vertelde tegen de jongen dit is een overval. Ik heb hier een wapen. Kom laten we naar binnen gaan. Ik heb het wapen even uit mijn jas gehaald en heb het wapen aan de jongen getoond. We hebben zo’n 3000 euro buit gemaakt. Ik heb zo’n Euro 1050,-- gekregen. De buit is over drie mensen verdeeld.
Feit 4:
Op 22 januari 2010 heeft (aangever 7) aangifte van bedreiging met een vuurwapen, mishandeling en diefstal van goederen gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben medewerker bij Coffeeshop (xxxxxx). Op 20 januari 2010 was ik aan het werk in de Coffeeshop. Op een gegeven moment kwamen er twee mannen binnen. Als eerste kwam man 2 binnen, met een pistool in zijn rechterhand. Hij hield zijn rechterarm gestrekt naar voren en richtte zijn pistool op mij en (naam 7). Man 2 werd onmiddellijk gevolgd door man 1. Ik hoorde dat man 2 riep: “geld, geld”. Ik zag dat man 2 het pistool op zowel mij als (naam 7) gericht hield. Ik zag en voelde dat man 1 mij met zijn beide handen stevig bij mijn schouders pakte en ik voelde en zag dat hij vervolgens mij in mijn broekzakken probeerde te graaien. Hij riep tegen mij: “geld, geld!”. Ik zag dat man 1 van mij achter de bar naar de kassa liep en de lade eruit trok. Ik zag dat man 2 een plastic tasje uit zijn jaszak haalde. Ik zag dat man 2 het plastic tasje overhandigde aan man 1. Man 1 pakte eerst de biljetten uit de la en stopte ze in het tasje. Vervolgens hield hij het tasje onder de lade en zette de lade scheef en schudde deze leeg zodat al het muntgeld ook in het tasje belandde. Ondertussen hield de andere man steeds zijn pistool even op mij gericht. Nadat man 1 het plastic tasje gevuld had met geld hoorde ik dat hij riep: “Wiet! Wiet! Waar is de wiet?”. Ik zei tegen hem dat de wiet in de bovenste lade lag en wees naar de bovenste la. Toen man 1 de bovenste lade open had gekregen stopte hij het plastic tasje vol met alles wat er in de bovenste la zat. Er zaten voornamelijk zakjes wiet in. Hierna vroeg man 1 waar nog meer wiet lag en ik wees hem een la aan het einde van de bar. In deze la lagen allerlei zakjes met daarin spul wat niet veel waarde had, zoals tabaksvervanger, shag, gruis, kaf, etc. Ik zag dat de man deze zakjes allemaal in het plastic tasje propte waardoor het plastic tasje zo goed als vol was. Vervolgens zag ik dat man 1 naar de lade liep die onder de eerste lade die hij opengetrokken had zat. Ik zag dat man 1 haastig de zakjes die hij uit de tweede lade gehaald had uit het plastic tasje haalde en deze zakjes op de bar gooide. Hierna stopte hij de inhoud (doosjes hasj) van de derde la met hasj in zijn tasje. Hierop overhandigde man 1 het plastic tasje aan man 2. Ik zag dat man 1 weer op mij af liep en dat man 2 ook in mijn richting kwam lopen, nog steeds met zijn pistool op mij gericht. Man 1 vroeg mij opnieuw naar geld en probeerde weer in mijn broekzak te graaien. Ik duwde hem van mij af en er ontstond wat duw- en trekwerk. Ik hoorde dat hij riep: “Schieten, schieten!”. Ik zag dat man 2 op mij af kwam lopen met zijn pistool op mij gericht. Man 1 graaide vervolgens in mijn linker broekzak en daar had ik Euro 625,-- opgevouwen in zitten die hij er in een keer uithaalde. Vervolgens zag ik dat man 1 het plastic tasje afpakte van man 2 en hier de 625 euro instopte. Hierna liep man 1 de deur uit met man 2 direct achter zich aan.
Op 21 januari 2010 heeft (aangever 8) aangifte van bedreiging met een vuurwapen gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik werk als barmedewerkster bij Coffeeshop (xxxxxx),, gevestigd te Steenwijk. Op 20 januari 2010 rond 22 uur zag ik twee jongens de shop binnenkomen. Ik zag dat de smalle jongen een bivakmuts op had. Opeens zag ik dat deze jongen een pistool in zijn rechterhand had. Hij richtte dit pistool met gestrekte arm op mij en (naam 8). Ik zag toen dat dit geen pistool was, maar een revolver. De andere jongen liep achter de bar en vroeg “Waar ligt het geld”. (naam 8) zei: Daar ligt alles, pak maar. Vervolgens greep de jongen (naam 8) beet en duwde hem weg tegen mij aan. Hij drukte met flink wat kracht (naam 8) weg. Ondertussen bleef die andere jongen de revolver telkens op (naam 8) en mij richten. De steviger jongen deed de kassa open en haalde het geld eruit. Nadat die jongen het geld in het tasje had gedaan, vroeg hij: Waar ligt alle weed, waar is de weed. Vervolgens deed die jongen de weedlades open en haalde de weed en de hash uit de lades. Toen ik achteruit schuifelde, zag ik dat die stevige overvaller (naam 8) heel agressief weer beetpakte. Hij zei tegen (naam 8): Je geld, meer geld. (naam 8) zei: ik heb geen geld. Ik zag dat die overvaller naar de broekzakken van (naam 8) greep en er ontstond een worsteling tussen (naam 8) en die overvaller. Toen ik weer bij (naam 8) stond hoorde ik die stevige jongen roepen “schieten, schieten”. Die smalle jongen begon toen pas weer zijn revolver op (naam 8) en mij te richten. Heel plotseling hield het op en gingen de beide overvallers weg. Paul Schurink vond voor de weedbar een OV-chipkaart en gaf die aan mij. Ik weet zeker dat die OV-chipkaart er voor de overval nog niet lag. Ik keek op de OV-chipkaart en ik zag een foto van een jongen op de OV-chipkaart. Ik weet bijna 100% zeker dat die jongen op de foto de overvaller was met het pistool.
Medeverdachte (medeverdachte 1) heeft op 24 maart 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
Een Antilliaan en een Afrikaan vroegen of ik geld wilde maken, maar ze wilden niet zeggen hoe. Het was makkelijk zeiden ze. Die Afrikaan kwam met de auto aanrijden. We waren met z’n vieren: Ik, die Afrikaan, die Antiliaan en nog een die ik niet kende. Die Antilliaan werd “(naam 4)” genoemd door de anderen. (naam 4) gaf mij een pistool. In de coffeeshop had ik het pistool in mijn hand. Die ander heeft gezegd dat het een overval was. Hij pakte allemaal weed en deed dit in een zak. Hij deed ook geld in de zak. En toen raakte hij die man. Hij wilde zijn geld. Ze hadden mij een bivakmuts gegeven die ik over mijn hoofd had.
Medeverdachte (medeverdachte 2) heeft op 28 april 2010 het volgende verklaard:
Op 20 januari ben ik met (naam 6) naar Steenwijk gegaan. (naam 5) was in Steenwijk. We zijn met z’n drieën naar Groningen teruggegaan. Ik ben een keer met (naam 6) en mijn buurman daarheen gereden. Ik blijf in mijn auto. (naam 6), mijn buurman en (naam 5) willen wiet kopen in een coffeeshop. Daarna zijn we met zijn vieren naar Groningen gegaan. Dat is in de nacht. (naam 9) is mijn buurman. ((medeverdachte 2) wordt de politiefoto getoond van (medeverdachte 3) Ja, dat is mijn buurman. Ik ben 1 keer met (medeverdachte 3) die kant op gereden, naar Steenwijk. Dat was samen met (naam 6). Hij betaalde mij nog 30 euro. Op het parkeerterrein troffen we (naam 5). Zij wilden wiet kopen bij de coffeeshop. Ze zijn 15 minuten weggeweest. Toen ze terugkwamen zag ik dat (naam 5) een witte plastic zak bij zich had.
Medeverdachte (medeverdachte 3) heeft op 10 mei 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
De man op foto 1 ((medeverdachte 1)) ken ik van gezicht. Hij heeft een Chineze achternaam ofzo. (naam 6) ofzo. De man op de tweede foto heet (naam 5). Foto 2 werd medeverdachte getoond van (verdachte). De derde foto betreft mijn buurman. Foto 3 werd aan verdachte getoond van (medeverdachte 2). Dat is (naam 10).
Ik zat in de auto met (naam 6) en (naam 10). Toen wij aankwamen in Steenwijk kwam die ene (naam 5) bij ons. (naam 10) zat achter het stuur. (naam 5) stapte achter in de auto. Daar werd besproken wat er ging gebeuren. Ik wist in Steenwijk pas dat ze een overval wilden doen. (naam 6) had een vuurwapen. (naam 5) zei, je moet het gewoon doen. Kom op man, doe het. Ik moest het doen van (naam 5). Dat zei hij tegen mij. (naam 6), (naam 5) en ik zijn naar buiten gegaan. (naam 10) bleef in de auto. (naam 5) heeft ons de coffeeshop aangewezen die we moesten overvallen. Ik ga als eerste naar binnen. (naam 6) had het wapen al in zijn hand. Het was een klein wapen, zwart. Ik stond eerst met (naam 6) voor de balie. (naam 6) zei tegen mij dat ik de man voor mij moest pakken. Ik moest hem fouilleren. (naam 6) dreigde met het wapen. Hij richtte met het wapen in de richting van mij en de man. Ik heb de man gefouilleerd. (naam 6) zei tegen mij, als die man moeilijk deed, moest ik slaan. Ik heb die man niet geslagen, maar wel de beweging gemaakt. Daarop schrok die man. Ik fouilleerde hem en vond ongeveer 200 à 300 euro bij hem, denk ik. Daarna ben ik achter de balie gelopen, in de richting van de kassa. (naam 6) zei tegen mij, pak het, pak het. Hij had het wapen nog in zijn hand. Ik had een witte plastic tas bij me. (naam 6) kon de kassa met daarin geld legen in de tas. De lade met daarin de wiet was onder de kassa. Ik heb de la verder opengemaakt en heb de la leeggehaald met mijn hand. (naam 6) riep dat ik alles moest pakken. Ik mocht van hen kiezen de wiet of geld. (naam 6) bleef aandringen en (naam 5) zei ook dat ik iets moest krijgen. Ik heb honderdvijftig of honderdzestig euro gekregen. Ik heb ook wat wiet gekregen. Ik zie twee foto’s met daarop afgebeelde wapens. De ene is een revolver. Hij lijkt op die revolver die (naam 6) bij zich had. Die andere is een klein pistool. Die herken ik niet.
Medeverdachte (medeverdachte 3) heeft op 11 mei 2010 het volgende verklaard:
(naam 6) had wat voor zijn gezicht. Een muts of zo. (naam 6) zei “schiet, schiet”.
Gelet op de verklaringen van (medeverdachte 2) en (medeverdachte 3) is de rechtbank van oordeel dat “(naam 4)” die medeverdachte (medeverdachte 1) noemt, verdachte betreft. Gelet op de verklaringen van de medeverdachten (medeverdachte 1), (medeverdachte 2) en (medeverdachte 3) is de rechtbank van oordeel dat verdachte betrokken was bij de overval op Coffeeshop ((xxx)(xxx)) te Steenwijk.
De verklaringen van de medeverdachten bij de rechter-commissaris waarin zij hun verklaringen afgelegd bij de politie op het punt van de rol van verdachte herroepen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu zij hier geen van allen een logische verklaring voor hebben gegeven.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1 primair:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
2 primair:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
3:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
4:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd
verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit zijn cliënt te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met verplicht reclasseringscontact.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking het feit dat verdachte in het verleden meermalen veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogenscriminaliteit en geweld. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het de verdachte met name zwaar aan dat hij met het oog op geldelijk gewin en zonder zich daarbij enige rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers samen met medeverdachte(n) is overgegaan tot het plegen van overvallen, waarbij de slachtoffers met een wapen zijn bedreigd.
Dergelijke feiten veroorzaken grote maatschappelijke onrust en het mag als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat slachtoffers van dit soort traumatische ervaringen als gevolg daarvan te kampen kunnen krijgen met grote psychische problemen, waardoor zij geruime tijd in hun (dagelijks) functioneren kunnen worden belemmerd.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat verdachte bij voorgaande feiten een meer leidende rol heeft gespeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 april 2010;
een de verdachte betreffend reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 10 mei 2010, uitgebracht door L. Reumerman, werkzaam bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering;
een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 25 augustus 2010 uitgebracht door L. Reumerman, werkzaam bij Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij ((xxx))
De vordering van de benadeelde partij ((xxx)) is naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Benadeelde partij (aangever 4)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 4) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 4).
Benadeelde partij (aangever 5)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 5) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5).
Benadeelde partij (xxxxx)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (xxxxx) (gemachtigde (aangever 6)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 5174,96, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij ((xxx)xx) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 5174,96 ten behoeve van het slachtoffer (xxxxx).
Benadeelde partij (aangever 5)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 5) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00 (immateriële schadevergoeding), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (aangever 5) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5).
Benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) (gemachtigde (naam 11)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.128,50, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4.128,50 ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxxxxx).
Benadeelde partij (aangever 7)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 7) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1375,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1375,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 7).
Benadeelde partij (aangever 8)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 8) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 4 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 8).
BESLISSING
Het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij ((xxx))
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij ((xxx)) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 4)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 4), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 4), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 4) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 4), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (aangever 5)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (xxxxx)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx) (gemachtigde (aangever 6)), gevestigd te Groningen, van een bedrag van € 5174,96 (zegge: vijfduizendhondervierenzeventig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 5174,96, ten behoeve van het slachtoffer (xxxxx), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (xxxxx), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (xxxxx) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 5)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), wonende te (plaats), van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 december 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 5), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 5), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (aangever 5) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) (gemachtigde (naam 11)), gevestigd te Steenwijk, van een bedrag van € 4.128,50 (zegge: vierduizendhonderdachtentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.128,50, ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxxxxx), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxxxxx) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 7)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7), wonende te Steenwijkerwold, van een bedrag van € 1375,00 (zegge: dertienhonderdvijfenzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1375,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 7), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 7), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (aangever 8)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 8), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 4 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 8), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 8) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 8), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en J.E. van den Steenhoven-Drion , rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
Mr. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.