RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.651054-10 (P)
Uitspraak: 28 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum)
wonende te (adres)
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2010 en 14 september 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Appingedam.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Zwartjes.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt de ter terechtzitting van 14 september 2010 toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen terzake het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd dat het feit kan worden bewezen verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 22 januari 2010 heeft (aangever 1) aangifte van bedreiging met een vuurwapen, mishandeling en diefstal van goederen gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik ben medewerker bij Coffeeshop Alien. Op 20 januari 2010 was ik aan het werk in de Coffeeshop. Op een gegeven moment kwamen er twee mannen binnen. Als eerste kwam man 2 binnen, met een pistool in zijn rechterhand. Hij hield zijn rechterarm gestrekt naar voren en richtte zijn pistool op mij en (naam). Man 2 werd onmiddellijk gevolgd door man 1. Ik hoorde dat man 2 riep: “geld, geld”. Ik zag dat man 2 het pistool op zowel mij als (naam) gericht hield. Ik zag en voelde dat man 1 mij met zijn beide handen stevig bij mijn schouders pakte en ik voelde en zag dat hij vervolgens mij in mijn broekzakken probeerde te graaien. Hij riep tegen mij: “geld, geld!”. Ik zag dat man 1 van mij achter de bar naar de kassa liep en de lade eruit trok. Ik zag dat man 2 een plastic tasje uit zijn jaszak haalde. Ik zag dat man 2 het plastic tasje overhandigde aan man 1. Man 1 pakte eerst de biljetten uit de la en stopte ze in het tasje. Vervolgens hield hij het tasje onder de lade en zette de lade scheef en schudde deze leeg zodat al het muntgeld ook in het tasje belandde. Ondertussen hield de andere man steeds zijn pistool even op mij gericht. Nadat man 1 het plastic tasje gevuld had met geld hoorde ik dat hij riep: “Wiet! Wiet! Waar is de wiet?”. Ik zei tegen hem dat de wiet in de bovenste lade lag en wees naar de bovenste la. Toen man 1 de bovenste lade open had gekregen stopte hij het plastic tasje vol met alles wat er in de bovenste la zat. Er zaten voornamelijk zakjes wiet in. Hierna vroeg man 1 waar nog meer wiet lag en ik wees hem een la aan het einde van de bar. In deze la lagen allerlei zakjes met daarin spul wat niet veel waarde had, zoals tabaksvervanger, shag, gruis, kaf, etc. Ik zag dat de man deze zakjes allemaal in het plastic tasje propte waardoor het plastic tasje zo goed als vol was. Vervolgens zag ik dat man 1 naar de lade liep die onder de eerste lade die hij opengetrokken had zat. Ik zag dat man 1 haastig de zakjes die hij uit de tweede lade gehaald had uit het plastic tasje haalde en deze zakjes op de bar gooide. Hierna stopte hij de inhoud (doosjes hasj) van de derde la met hasj in zijn tasje. Hierop overhandigde man 1 het plastic tasje aan man 2. Ik zag dat man 1 weer op mij af liep en dat man 2 ook in mijn richting kwam lopen, nog steeds met zijn pistool op mij gericht. Man 1 vroeg mij opnieuw naar geld en probeerde weer in mijn broekzak te graaien. Ik duwde hem van mij af en er ontstond wat duw- en trekwerk. Ik hoorde dat hij riep: “Schieten, schieten!”. Ik zag dat man 2 op mij af kwam lopen met zijn pistool op mij gericht. Man 1 graaide vervolgens in mijn linker broekzak en daar had ik Euro 625,-- opgevouwen in zitten die hij er in een keer uithaalde. Vervolgens zag ik dat man 1 het plastic tasje afpakte van man 2 en hier de 625 euro instopte. Hierna liep man 1 de deur uit met man 2 direct achter zich aan.
Op 21 januari 2010 heeft (aangever 2) aangifte van bedreiging met een vuurwapen gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik werk als barmedewerkster bij Coffeeshop (xxx), gevestigd te Steenwijk. Op (datum) rond (tijd) zag ik twee jongens de shop binnenkomen. Ik zag dat de smalle jongen een bivakmuts op had. Opeens zag ik dat deze jongen een pistool in zijn rechterhand had. Hij richtte dit pistool met gestrekte arm op mij en (naam 2). Ik zag toen dat dit geen pistool was, maar een revolver. De andere jongen liep achter de bar en vroeg “Waar ligt het geld”. (naam 2) zei: Daar ligt alles, pak maar. Vervolgens greep de jongen (naam 2) beet en duwde hem weg tegen mij aan. Hij drukte met flink wat kracht (naam 2) weg. Ondertussen bleef die andere jongen de revolver telkens op (naam 2) en mij richten. De steviger jongen deed de kassa open en haalde het geld eruit. Nadat die jongen het geld in het tasje had gedaan, vroeg hij: Waar ligt alle weed, waar is de weed. Vervolgens deed die jongen de weedlades open en haalde de weed en de hash uit de lades. Toen ik achteruit schuifelde, zag ik dat die stevige overvaller (naam 2) heel agressief weer beetpakte. Hij zei tegen (naam 2): Je geld, meer geld. (naam 2) zei: ik heb geen geld. Ik zag dat die overvaller naar de broekzakken van (naam 2) greep en er ontstond een worsteling tussen (naam 2) en die overvaller. Toen ik weer bij (naam 2) stond hoorde ik die stevige jongen roepen “schieten, schieten”. Die smalle jongen begon toen pas weer zijn revolver op (naam 2) en mij te richten. Heel plotseling hield het op en gingen de beide overvallers weg. (naam 3) vond voor de weedbar een OV-chipkaart en gaf die aan mij. Ik weet zeker dat die OV-chipkaart er voor de overval nog niet lag. Ik keek op de OV-chipkaart en ik zag een foto van een jongen op de OV-chipkaart. Ik weet bijna 100% zeker dat die jongen op de foto de overvaller was met het pistool.
De verdachte heeft op 10 mei 2010 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
De man op foto 1 ((naam 4)) ken ik van gezicht. Hij heeft een Chineze achternaam ofzo. (naam 4) ofzo. De man op de tweede foto heet (naam 5). Foto 2 werd verdachte getoond van (naam 5). De derde foto betreft mijn buurman. Foto 3 werd aan verdachte getoond van (naam 6). Dat is (naam 6).
Ik zat in de auto met (naam 4) en (naam 6). Toen wij aankwamen in Steenwijk kwam die ene (naam 5) bij ons. (naam 6) zat achter het stuur. (naam 5) stapte achter in de auto. Daar werd besproken wat er ging gebeuren. Ik wist in Steenwijk pas dat ze een overval wilden doen. (naam 4) had een vuurwapen. (naam 5) zei, je moet het gewoon doen. Kom op man, doe het. Ik moest het doen van (naam 5). Dat zei hij tegen mij. (naam 4), (naam 5) en ik zijn naar buiten gegaan. (naam 6) bleef in de auto. (naam 5) heeft ons de coffeeshop aangewezen die we moesten overvallen. Ik ga als eerste naar binnen. (naam 4) had het wapen al in zijn hand. Het was een klein wapen, zwart. Ik stond eerst met (naam 4) voor de balie. (naam 4) zei tegen mij dat ik de man voor mij moest pakken. Ik moest hem fouilleren. (naam 4) dreigde met het wapen. Hij richtte met het wapen in de richting van mij en de man. Ik heb de man gefouilleerd. (naam 4) zei tegen mij, als die man moeilijk deed, moest ik slaan. Ik heb die man niet geslagen, maar wel de beweging gemaakt. Daarop schrok die man. Ik fouilleerde hem en vond ongeveer 200 à 300 euro bij hem, denk ik. Daarna ben ik achter de balie gelopen, in de richting van de kassa. (naam 4) zei tegen mij, pak het, pak het. Hij had het wapen nog in zijn hand. Ik had een witte plastic tas bij me. (naam 4) kon de kassa met daarin geld legen in de tas. De lade met daarin de wiet was onder de kassa. Ik heb de la verder opengemaakt en heb de la leeggehaald met mijn hand. (naam 4) riep dat ik alles moest pakken. Ik mocht van hen kiezen de wiet of geld. (naam 4) bleef aandringen en (naam 5) zei ook dat ik iets moest krijgen. Ik heb honderdvijftig of honderdzestig euro gekregen. Ik heb ook wat wiet gekregen. Ik zie twee foto’s met daarop afgebeelde wapens. De ene is een revolver. Hij lijkt op die revolver die (naam 4) bij zich had. Die andere is een klein pistool. Die herken ik niet.
De verdachte heeft op 11 mei 2010 het volgende verklaard:
(naam 4) had wat voor zijn gezicht. Een muts of zo. (naam 4) zei “schiet, schiet”.
Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 14 september 2010 heeft verdachte gepersisteerd bij zijn verklaring afgelegd bij de politie voor zover dit zijn eigen rol tijdens de overval betreft, maar heeft hij zijn verklaring, voor zover dit de betrokkenheid van Riley bij de overval betreft, herroepen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd
verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit zijn cliënt te veroordelen tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd en hij heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogenscriminaliteit en geweld. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het de verdachte vooral zwaar aan dat hij met het oog op geldelijk gewin en zonder zich daarbij enige rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers samen met medeverdachten is overgegaan tot het plegen van een overval, waarbij de slachtoffers met een wapen zijn bedreigd.
Een dergelijk feit veroorzaakt grote maatschappelijke onrust en het mag als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat slachtoffers van dit soort traumatische ervaringen als gevolg daarvan te kampen kunnen krijgen met grote psychische problemen, waardoor zij geruime tijd in hun (dagelijks) functioneren kunnen worden belemmerd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 mei 2010;
een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 21 juli 2010 uitgebracht door M. Lammertink, werkzaam bij Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij Coffeeshop (xxx)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxx) (gemachtigde (naam 7)) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 4.128,50, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij Coffeeshop (xxx) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 4.128,50 ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxx).
Benadeelde partij (aangever 1)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1375,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1375,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 1).
Benadeelde partij (aangever 2)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (aangever 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 750,00 ten behoeve van het slachtoffer (aangever 2).
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij Coffeeshop (xxx)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxx) (gemachtigde (naam 7)), gevestigd te Steenwijk, van een bedrag van € 4.128,50 (zegge: vierduizendhonderdachtentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 4.128,50, ten behoeve van het slachtoffer Coffeeshop (xxx), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxx) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij Coffeeshop (xxx), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij Coffeeshop (xxx) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij (aangever 1)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 1), wonende te Steenwijkerwold, van een bedrag van € 1375,00 (zegge: dertienhonderdvijfenzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1375,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 1), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij (aangever 2)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 2), wonende te Steenwijk, van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 januari 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 750,00, ten behoeve van het slachtoffer (aangever 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 2) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (aangever 2), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. H.H.J. Harmeijer, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en J.E. van den Steenhoven-Drion, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
Mr. van den Steenhoven-Drion voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.