ECLI:NL:RBZLY:2010:BO0350

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/88
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten over bestuurlijke aangelegenheden in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpsbeheerder van de Regiopolitie IJsselland, verweerder, dat een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft afgewezen. Het verzoek betrof documenten met betrekking tot het functioneren van een specifieke ambtenaar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 3 september 2010 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat openbaarheid van documenten over bestuurlijke aangelegenheden de regel is, zoals bepaald in de Wob. De rechtbank stelt vast dat de informatie die eiser heeft gevraagd, betrekking heeft op het beroepsmatig functioneren van de betrokken ambtenaar en dat deze informatie dus onder de reikwijdte van de Wob valt. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de gevraagde informatie geen bestuursrechtelijke aangelegenheid zou zijn en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom openbaarmaking van de gevraagde gegevens de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 185,17. De rechtbank benadrukt dat de controleerbaarheid van het personeelsbeleid van de overheid essentieel is voor een goede en democratische bestuursvoering, en dat ook stukken uit een personeelsdossier documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kunnen zijn.

De uitspraak is gedaan door mr. S.M. Milani en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A. van der Weij als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 10/88
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
eiser
en
de korpsbeheerder van de Regiopolitie IJsselland,
gevestigd te Zwolle, verweerder.
1.Procesverloop
Bij brief van 6 oktober 2009 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verweerder verzocht om alle documenten met betrekking tot het functioneren van (…), (…). In voormelde brief verzoekt eiser om “afschriften van bijvoorbeeld voortgangs- en functioneringsgesprekken (onder welke naam dan ook), maar ook om afschriften van klachtendossiers, disciplinaire maatregelen, documenten over plichtsverzuim en soortgelijke stukken.”
Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Hiertegen heeft eiser op 6 november 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 18 januari 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend op 12 maart 2010.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft de rechtbank verweerder verzocht de stukken waarvan de openbaarmaking in geschil is over te leggen.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 19 juli 2010 op grond van artikel 8:29, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht te bepalen dat vanwege gewichtige redenen alleen de rechtbank kennis zal mogen nemen van de bij die brief in een gesloten separate envelop gevoegde stukken.
De enkelvoudige geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 27 juli 2010 bepaald dat de beperking van de kennisneming van genoemde stukken gerechtvaardigd is te achten om reden dat afwijzing van het verzoek de behandeling van het beroep illusoir zou maken.
Bij brief van 29 juli 2010 heeft eiser toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 september 2010.
Eiser is verschenen in persoon.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw D.R. Timmer.
2.Overwegingen
2.1
Uitgangspunt van de Wob is dat openbaarheid van documenten over een bestuurlijke aangelegenheid de regel is. Artikel 3, vijfde lid, van de Wob bepaalt dat een verzoek om dergelijke informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob.
Ingevolge artikel 10, eerste lid van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit:
(..)
b. de veiligheid van de staat zou kunnen schaden;
(..)
2.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient de vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet door de rechter integraal te worden getoetst. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag wijkt de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dat de andere in de Wob genoemde belangen niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob –openbaarheid is de regel- zwaar te wegen.
2.3
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit is –voor zover thans van belang- met een beroep op voormeld artikel 10, eerste lid, onder b, geweigerd om alle documenten met betrekking tot het beroepshalve functioneren van (,,,) openbaar te maken. (..) is namelijk aangesteld als (..) hetgeen krachtens artikel 3 eerste lid van de Wet veiligheidsonderzoeken als vertrouwensfunctie is aangewezen. Die functie is organisatorisch ondergebracht bij het Bureau Interne Veiligheid. Verweerder stelt dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens het functioneren van de betreffende functionaris –en daarmee de bijzondere afdeling waartoe hij behoort- schade kan berokkenen. Gelet op het karakter van de werkzaamheden van de betrokken functionaris en het Bureau Interne Veiligheid zou de veiligheid van de Staat hiermee in het geding kunnen zijn.
Voor zover het verzoek van eiser informatie met betrekking tot het persoonlijke functioneren van de betrokken ambtenaar betreft, wordt deze niet verstrekt daar deze naar de mening van verweerder geen bestuursrechtelijke aangelegenheid in de zin van de Wob zou vormen.
2.4
Eiser voert aan dat alle door hem gevraagde informatie betrekking heeft op het beroepsmatig functioneren van de betrokken medewerker. Ten onrechte kwalificeert verweerder de door hem gevraagde informatie als betrekking hebbend op het persoonlijk functioneren van de ambtenaar. Wanneer verweerder eiser conform artikel 3, vierde lid, van de Wob behulpzaam was geweest bij het preciseren van zijn verzoek, dan was dit wellicht voor verweerder duidelijk geworden. Verweerder heeft voorts in strijd met de eisen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gehandeld door niet per document afzonderlijk de vraag te beantwoorden of de in de Wob genoemde weigeringsgronden zich voordoen.
Dat de betrokken ambtenaar een functie vervult die organisatorisch is ondergebracht bij het Bureau Interne Veiligheid betekent naar de mening van eiser niet per definitie dat informatie over het (al dan niet) functioneren van betrokkene de veiligheid van de staat in gevaar brengt. Onder de werkzaamheden van de betrokken ambtenaar vallen (ook) het afhandelen van Wob-verzoeken en bezwaarschriften. Hierin is ook niet direct een verband met de staatsveiligheid te zien. Eiser bepleit dan ook de vernietiging van de bestreden beslissing.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat informatie die betrekking heeft op de wijze waarop de overheid invulling en uitvoering geeft aan haar beleid inzake personele zaken, daarmee bestuurlijke aangelegenheden zijn in de zin van de Wob. De controleerbaarheid van dit beleid en de wijze waarop de overheid hieraan uitvoering geeft, dient een goede en democratische bestuursvoering. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat ook stukken uit een personeelsdossier documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kunnen zijn. Anders dan verweerder kennelijk meent, bepaalt niet het document de bestuurlijke relevantie, maar de bestuurlijke aangelegenheid die de verzoeker op het oog heeft gehad.
In het onderhavige geval betreft het verzoek om informatie de beoordelingen van de prestaties van een specifieke ambtenaar en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat dit een aspect is van de invulling en uitvoering van het personeelsbeleid van de overheid en derhalve een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van artikel 3 van de Wob. Verstrekking van de gevraagde gegevens is dan het uitgangspunt, tenzij zich een geval voordoet als benoemd in de artikelen 10 en 11 van de Wob. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderkend.
2.6
De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat de beslissing op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert, voor zover daarin is geoordeeld dat verstrekking van de gevraagde gegevens achterwege moet blijven met een beroep op artikel 10, eerste lid, sub e van de Wob; omdat de veiligheid van de Staat daarmee in het geding zou kunnen zijn. De concrete relatie tussen de openbaarmaking van de gevraagde gegevens en enig risico voor de veiligheid van de Staat blijkt niet. Eiser vraagt niet om informatie die de ambtenaar uit hoofde van zijn vertrouwensfunctie onder zich heeft, doch om informatie die betrekking heeft op de mate waarin de ambtenaar aan zijn functie voldoet. Openbaarmaking daarvan is zonder nadere motivering niet te zien als een aantasting van de veiligheid van de Staat.
Dat de openbaarmaking van de aan de orde zijnde informatie/documenten een negatieve invloed kan hebben op het functioneren van de desbetreffende ambtenaar is niet aangetoond. Ook anderszins heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat openbaarmaking de veiligheid van de Staat kan schaden.
Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval het kunnen schaden van de veiligheid van de Staat in de weg staat aan openbaarmaking van de gevraagde informatie .
De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan wegens schending van artikel 3 van de Wob en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiser dient dan ook gegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten. Door eiser is ter zitting gesteld dat zijn verletkosten € 98,00 per uur bedragen en dat hij reiskosten heeft gemaakt. Deze kosten zijn door verweerder niet bestreden. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de hoogte van de verletkosten vast op het daarin gestelde maximum van € 53,09 per uur en de reiskosten op basis van de kosten van openbaar vervoer per trein, tweede klas, voor het traject Utrecht-Zwolle. De rechtbank komt aldus tot verlet- en reiskosten van resp. € 159,27 en € 25,90.
3.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-bepaalt dat de Regiopolitie IJsselland als rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 150,00 vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, tot op heden begroot op € 185,17, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Milani en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op: