ECLI:NL:RBZLY:2010:BN7868

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1496
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening onttrekkingsvergunning kamerverhuur

Op 21 september 2010 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur. De zaak was aangespannen door A.e.a., wonende te Zwolle, tegen het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, die de onttrekkingsvergunning had verleend aan Jongbouw B.V. te Zwolle. De verzoekers vorderden schorsing van de vergunning, omdat zij vreesden voor aantasting van hun woongenot en een mogelijke waardedaling van hun woningen door de komst van kamerbewoners.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 30 van de Huisvestingswet een vergunning vereist is voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar kamerverhuur. De rechter stelde vast dat er in de Debussystraat nog geen pand voor kamerverhuur was, waardoor de gemeente in redelijkheid de onttrekkingsvergunning kon verlenen. De rechter benadrukte dat de gemeente een grote beleidsvrijheid heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De verzoekers hadden hun bezorgdheid geuit over de gevolgen van de kamerverhuur, maar de rechter oordeelde dat deze zorgen niet als bijzonder konden worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de onttrekkingsvergunning te schorsen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, met mr. A. Landstra als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 10/1496
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A.e.a.
allen wonende te Zwolle, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,
en
Jongbouw B.V. te Zwolle, belanghebbende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2010 heeft verweerder aan belanghebbende een onttrekkingsvergunning verleend ten behoeve van kamerverhuur voor het pand aan de Debussystraat xx te Zwolle.
Tegen dit besluit hebben verzoekers tijdig bezwaar gemaakt alsmede een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend alsmede verweer gevoerd.
De zaak is 16 september 2010 ter zitting behandeld gevoegd met de zaak met procedurenummer 10/1400.
Namens verzoekers zijn verschenen A, B en C. Namens verweerder zijn verschenen F. Liezen en A. Voor ’t Hekke. Namens belanghebbende is verschenen D.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoekers hebben gevraagd om schorsing van de aan belanghebbende verstrekte onttrekkingsvergunning.
Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge het tweede artikellid wordt onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c, verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Op grond van artikel 31 van de Huisvestingwet wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
In artikel 3 van de Huisvestingsverordening 1996 van de gemeente Zwolle (verder: Hvo) is aangegeven voor welke woningen het verbod van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet geldt.
Niet in geschil is dat ook de onderhavige woning Debussystraat xx te Zwolle onder het verbod valt en dat, om dit pand te kunnen gaan gebruiken voor kamerverhuur, daarvoor een onttrekkingsvergunning nodig is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Hvo zelf geen criteria zijn opgenomen, waaraan verweerder dient te toetsen bij de beoordeling of er aanleiding is om een aanvraag voor een onttrekkingsvergunning af te wijzen. Uit de toelichting op de Hvo blijkt echter dat, naast de zorg voor het behoud van voldoende (betaalbare) zelfstandige woonruimte, ook de zorg voor de leefbaarheid in straten en buurten hierbij van belang wordt geacht.
Verweerder heeft dit laatste belang aldus in zijn beleid met betrekking tot de Hvo vertaald, dat een onttrekkingsvergunning slechts wordt verleend als op het moment van de aanvraag niet meer dan 10% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de betreffende straat reeds onttrokken is aan het gebruik als zelfstandige woonruimte.
Mede gelet op het bepaalde in artikel 31 van de Huisvestingswet, waarin als uitgangspunt is geformuleerd dat een ontrekkingsvergunning in beginsel verleend moet worden, kan dit beleid naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als onredelijk worden aangemerkt.
De gemeente –verweerder- heeft hier een grote beleidsvrijheid en de rechter kan die slechts beperkt toetsen.
Anders dan namens verzoekers gesteld volgt uit het beleid ook niet dat na vergunningverlening het aantal kamerverhuurpanden in een straat niet meer dan 10% van alle woningen mag zijn, maar uitsluitend dat geen vergunning mag worden verleend als op het moment van aanvraag het aantal kamerverhuurpanden al 10% of meer is.
Nu vast staat dat er in de Debussystraat nog geen pand voor kamerverhuur was, kon verweerder op grond van zijn beleid in redelijkheid tot het verlenen van de onttrekkingsvergunning komen.
Niet gebleken is van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in dit geval tot een afwijking van het beleid had moeten komen.
Verzoekers hebben duidelijk gemaakt dat zij bang zijn voor een aantasting van hun woongenot door de komst van kamerbewoners en bijvoorbeeld voor een waardedaling van hun huis, maar dit zijn omstandigheden die vaak, zo niet altijd, aan de orde zullen zijn bij het vestigen van een kamerverhuurbedrijf in een straat met tot dan toe alleen zelfstandige woningen. Het zijn dus geen bijzonder omstandigheden.
Daarbij komt dat verweerder als voorwaarde in de onttrekkingsvergunning heeft opgenomen dat geen overlast ontstaat door de kamerbewoning. Als dit toch het geval blijkt te zijn kan verweerder als uiterste sanctie de vergunning intrekken.
Gelet op het voorgaande is er geen reden om de onttrekkingsvergunning te schorsen tot dat verweerder op het bezwaar daartegen heeft beslist.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A. Landstra als griffier ondertekend
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op