ECLI:NL:RBZLY:2010:BN7247

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
172366 / KG ZA 10-271
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. Huijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot plaatsing in TBS-kliniek met afwachting van beschikkingen van de Raad voor de Strafrechttoepassing

In deze zaak vorderde eiser, verblijvend in de PI te Lelystad, dat de Staat der Nederlanden, Ministerie van Justitie, hem zou plaatsen in een tbs-kliniek. Eiser was op 10 juli 2006 aangehouden als verdachte van moord en was sindsdien in detentie. De procedure omvatte een dagvaarding met bijlagen, een brief van de Staat, een mondelinge behandeling en pleitnota's van beide partijen. Eiser stelde dat hij recht had op doorplaatsing naar een tbs-inrichting op basis van de Fokkens-regeling, en dat het uitblijven van deze doorplaatsing onrechtmatig was. De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen, omdat er een rechtsgang bij de Raad voor de Strafrechttoepassing (RSJ) aan de gang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser de uitkomst van de RSJ-procedures moest afwachten, en dat er op dat moment geen taak was voor de voorzieningenrechter. De vordering werd dan ook afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat werden begroot op EUR 1.167,00. Het vonnis werd uitgesproken op 22 juli 2010 door mr. J.H. Huijzer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 172366 / KG ZA 10-271
Vonnis in kort geding van 22 juli 2010
in de zaak van
[eiser],
verblijvend in de PI te Lelystad,
eiser,
advocaat mr. K.D. Regter te Heerlen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN JUSTITIE,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 12 producties
- de brief van 13 juli 2010 met 5 producties van de zijde van de Staat
- de mondelinge behandeling op 15 juli 2010
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 10 juli 2006 is [eiser] aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van moord.
2.2. Bij vonnis van 13 februari 2007 en in hoger beroep op 2 juni 2008, is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en tbs met dwangverpleging.
2.3. Op 8 september 2009 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiser] verworpen.
2.4. [eiser] heeft op 14 januari 2010 bij de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna RSJ) een beroepschrift ingediend terzake de niet doorplaatsing naar een tbs-inrichting.
2.5. Bij brief van 8 februari 2010 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (hierna DJI) aan [eiser] medegedeeld dat hij vanaf 8 juli 2012 zal worden aangemerkt als tbs-passant.
2.6. Op 18 februari 2010 heeft [eiser] bij de RSJ beroep ingesteld tegen de (fictieve) beslissing tot verlenging van de passantentermijn.
2.7. De DJI heeft in beide beroepsprocedures op respectievelijk 17 en 29 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
2.8. De RSJ heeft daarop een mondelinge behandeling bepaald op 12 juli 2010.
2.9. In verband met verhindering van de raadsman van [eiser] en de onmogelijkheid op korte termijn een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen, heeft de RSJ besloten de beide beroepsprocedures schriftelijk af te doen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis:
1. de Staat te bevelen om [eiser] overwijld, althans binnen één maand na de datum van het vonnis, te plaatsen in een tbs-kliniek;
2. de Staat te bevelen, indien [eiser] niet binnen bovenstaande termijn wordt geplaatst in een tbs-kliniek:
a. [eiser] in vrijheid te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- per dag dat de onrechtmatige detentie voortduurt en
b. binnen een maand schriftelijk melding te doen van schending van de mensenrechten bij de daarvoor door de Raad aangewezen rapporteurs, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij per 10 juli 2009 op grond van de zogenaamde Fokkens-regeling aanspraak kan maken op doorplaatsing naar een tbs-inrichting. Het gedurende een jaar uitblijven van doorplaatsing acht [eiser] onrechtmatig jegens hem.
3.3. De Staat voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De Staat heeft allereerst ten verwere aangevoerd dat [eiser] in dit kort geding niet in zijn vorderingen ontvangen kan worden, omdat volgens vaste jurisprudentie een beroep op de RSJ een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang is.
4.2. [eiser] bestrijdt dat. De RSJ bestaat zowel uit een rechtsprekend als adviserend orgaan, terwijl de leden van beide organen onderling kunnen wisselen van orgaan. Dit acht [eiser] onverenigbaar. Hij wijst er op dat ook de met rechtspraak belaste leden van de RSI niet voor het leven worden benoemd, zodat de Staat hem niet welgevallige leden bij herbenoeming kan passeren.
4.3. De voorzieningenrechter kan in het midden laten aan wiens kant het gelijk is. [eiser] heeft bij de RSJ twee beroepen ingesteld tegen fictieve beslissingen van DJI. De uitkomst van die beroepen is nog niet bekend, mede omdat de mondelinge behandeling daarvan ter zitting van 12 juli 2010 geen doorgang heeft gevonden wegens verhindering van de advocaat van [eiser]. Gelet op de verzoeken die [eiser] in die zaken heeft geformuleerd gaat hij er, terecht, vanuit dat de RSJ meer bevoegdheden heeft dan het enkel toekennen van schadevergoeding. Partijen hebben met de RSJ afgesproken dat deze de verzoeken van [eiser] verder geheel schriftelijk zal afhandelen. Naar de voorzieningenrechter mag aannemen zal de RSJ met bekwame spoed beschikken op deze verzoeken. Van [eiser] kan worden verlangd dat hij de uitkomst daarvan afwacht, zodat er thans geen taak is voor de voorzieningenrechter. Een inhoudelijke beoordeling van de door [eiser] gevorderde voorlopige voorzieningen, wat daar verder van zij, komt derhalve niet aan de orde.
4.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.167,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de voorziening,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.167,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Huijzer en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2010.