RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620480-09 (P)
Uitspraak: 14 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [Datum] te [Plaats],
wonende te [Plaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010, 3 juni 2010 en 31 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Dierick, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals nader omschreven ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010)
1.
Primair.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Lelystad, opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) tien, in ieder geval één of meerdere ma(a)l(en) met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de borst en/of rug en/of linkerarm, in ieder geval het (boven)lichaam van die [Slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden;
(uitdrukkelijk is niet impliciet subsidiair doodslag ten laste gelegd)
Subsidiair.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (met kracht) tien, in ieder geval één of meerdere ma(a)l(en) met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de borst en/of rug en/of linkerarm, in ieder geval in het (boven)lichaam van die [Slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld en/of afpersing) van een portemonnee en/of een ID-kaart en/of een pasfoto en/of een geldbedrag en/of een zorgpas en/of een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer])
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(uitdrukkelijk is niet impliciet meer subsidiair doodslag ten laste gelegd)
Meer subsidiair.
A.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (met kracht) tien, in ieder geval één of meerdere ma(a)l(en) met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de borst en/of rug en/of linkerarm, in ieder geval in het (boven)lichaam van die [Slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden;
B.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Lelystad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een ID-kaart en/of een pasfoto en/of een geldbedrag en/of een zorgpas en/of een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer]), in elke geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevold van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een ID-kaart en/of een pasfoto en/of een geldbedrag en/of een zorgpas en/of een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer]), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen van een mes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek)voorwerp en/of
- (vervolgens) het tien, in ieder geval één of meerdere ma(a)l(en) met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de borst en/of rug en/of linkerarm, in ieder geval in het (boven)lichaam van die [Slachtoffer] steken en/of snijden;
Meest subsidiair.
hij op of omstreeks 17 november 2009 in de gemeente Lelystad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een ID-kaart en/of een pasfoto en/of een geldbedrag en/of een zorgpas en/of een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een portemonnee en/of een ID-kaart en/of een pasfoto en/of een geldbedrag en/of een zorgpas en/of een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer]), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen van een mes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek)voorwerp en/of
- (vervolgens) het tien, in ieder geval één of meerdere ma(a)l(en) met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp (steek)voorwerp in de borst en/of rug en/of linkerarm, in ieder geval in het (boven)lichaam van die [Slachtoffer] steken en/of snijden,
ten gevolge waarvan die [Slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 november 2009 tot en met 18 november 2009 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
- op of omstreeks 17 november 2009 (om 21.38 uur) uit de pinautomaat van de ABN-AMRO bank, filiaal [straat] te [plaats] heeft weggenomen een geldbedrag van 90 euro, en/of
- op of omstreeks 18 november 2009 (om 00.57 uur) uit de pinautomaat van de ABN-AMRO bank, filiaal [straat] te [Plaats] heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 23 november 2009 omstreeks 09.00 uur krijgen verbalisanten [Verbalisant A] en [Verbalisant B] de melding om te gaan naar de [straat] te [plaats]. In de bosjes achter het hofje van de [adres] heeft een vrouw het ontzielde lichaam van een man in de bosjes zien liggen. Hierop wordt door verbalisanten in de desbetreffende bosjes de man aangetroffen die later de op 18 november 2009 door [naam] als vermist opgegeven [Slachtoffer] blijkt te zijn
Op 20 november 2009 is reeds, in het kader van de vermissing van [Slachtoffer] door de politie een onderzoek ingesteld. Hieruit bleek dat [Slachtoffer] op 18 november 2009 een ontmoeting zou hebben met [naam], maar niet op die afspraak is verschenen.
De bewindvoerder van [Slachtoffer], [Naam], heeft verklaard dat er op 17 en 18 november 2009 ongebruikelijke transacties op de rekening van [Slachtoffer] hebben plaatsgevonden.
Via de zus van [Slachtoffer], [Naam], heeft de politie vernomen dat er op 17 november 2009 tussen 14.00 en 21.15 uur vijfmaal telefonisch contact is geweest tussen het mobiele telefoonnummer van [Slachtoffer] en het mobiele telefoonnummer [Nummer].
Uit gerechtelijke sectie is gebleken dat [Slachtoffer] is overleden als gevolg van meerdere steek- en steeksnijletsels, waarbij steekletsel aangeduid met de letter “A” ten aanzien van de doodsoorzaak de belangrijkste was. Door dit steekletsel werd de longslagader geperforeerd met forse bloeduitstorting in de borstholte en hartzakje als gevolg.
Nader onderzoek leidt tot de aanhouding van verdachte op 24 november 2009 om 18.48 uur. Verdachte is tienmaal gehoord door de politie.
Verdachte en [Slachtoffer] hadden, na een eerder eenmalig contact op 10 november 2009, een ontmoeting op 17 november 2009.
[Slachtoffer] heeft verdachte op het station in [plaats] ontmoet omstreeks 21.12 uur. Door verschillende camera’s is geregistreerd dat verdachte en [Slachtoffer] omstreeks 21.20 uur richting het parkje bij [Straat] zijn gelopen. Omstreeks 21.32 uur is geregistreerd dat verdachte uit de richting van [Straat] komt rennen en dat hij rent richting de [straat].
Omstreeks 21.36 uur is een bedrag van € 90,00 gepind van de rekening van [Slachtoffer] door verdachte bij de ABN AMRO bank aan de [straat] in [plaats].
Omstreeks 21.42 uur is verdachte met de trein vanuit [plaats] richting [Plaats] gereisd. Hierna heeft verdachte tot en met 18 november 2009 verscheidene malen gebruik gemaakt van de pinpas van het slachtoffer.
Sedert 17 november 2009 is niets meer van het slachtoffer vernomen en uit zijn telefoongegevens blijkt dat er vanaf die datum geen uitgaande telefoongesprekken of berichten meer zijn.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien het bewijs van kalm beraad en rustig overleg voordat verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken, ontbreekt.
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met kracht met een – door hem zelf meegebracht – mes gestoken in onder meer de borst en de rug van het lichaam waar zich kwetsbare delen van het lichaam bevinden. Deze gedraging van verdachte is naar ervaringsregels geëigend tot het toebrengen van (een) dusdanig ernstige verwonding(en) dat ten gevolge daarvan iemand kan komen te overlijden. Gelet hierop heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. De doodslag is gepleegd met een specifiek doel. Uit alles blijkt dat het verdachte ging om geld. Verdachte had schulden en heeft de portemonnee van het slachtoffer meegenomen en is direct daarna geld van de rekening van het slachtoffer gaan pinnen.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit, aangezien de causaliteit tussen de toegebrachte steken door verdachte en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt. Ten aanzien van de ten laste gelegde moord kan de voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De raadsman heeft voorts bepleit dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer tweemaal heeft geraakt met een mes. Verdachte ging er van uit dat de verwondingen niet van dien aard waren dat het slachtoffer ernstig letsel had opgelopen of dat deze verwondingen op enige wijze fataal konden zijn.
Daarbij komt dat niet uitgesloten kan worden dat zich tussen het steken van het slachtoffer door verdachte en het tijdstip van overlijden omstandigheden hebben voorgedaan, buiten toedoen van verdachte om, die de oorzaak zijn van het overlijden van het slachtoffer.
Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de causaliteit tussen de toegebrachte steken door verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
De raadsman acht slechts het onder 1 meest subsidiair ten last gelegde feit – met uitzondering van de laatste regel welke de causaliteit tussen de gedraging van verdachte en het overlijden van het slachtoffer behelst – wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft zich ten aan van het onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat ten aanzien van de voor moord vereiste ‘voorbedachte rade’ onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (verder te noemen: het NFI) d.d. 22 februari 2010 opgemaakt door [Desku[Naam deskundige], arts en patholoog, en uit het verhoor van deze deskundige ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010 blijkt dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het steekletsel “A”.
Dit steekletsel “A” verliep door de derde rib (links/voorzijde) en het hartzakje tot in de longslagader. In de linkerborstholte is 850 cc bloed en in het hartzakje is 150 cc bloed geconstateerd. Er zijn nog 10 andere steek- en steeksnijletsels aan de borst, rug en de linkerarm van het slachtoffer geconstateerd, waaronder één zogeheten doorsteekletsel. Het steekletsel “A” is ten aanzien van de doodsoorzaak het belangrijkste. Door dit steekletsel was de longslagader geperforeerd met forse bloeduitstorting in de borstholte en het hartzakje als gevolg, waarna de dood van het slachtoffer zeer snel, namelijk binnen enkele minuten, moet zijn ingetreden.
De deskundige [Naam deskundige] heeft ter terechtzitting verklaard dat het zeer wel mogelijk is dat al het steekletsel, te weten de elf steek- en steeksnijletsels, is veroorzaakt door één steekvoorwerp. Kijkend naar het type letsel dat is ontstaan door de steek- en steeksnijwonden is niet aan te nemen dat er verschillende steekvoorwerpen het letsel van het slachtoffer hebben veroorzaakt. Daarbij komt dat er geen reden is om aan te nemen dat er een interval of tijdsperiode tussen de verschillende steek- en steeksnijwonden is, aangezien alle perforaties van het lichaam van slachtoffer (de steek- en steeksnijwonden) gelijkend zijn op elkaar. Zodra letsel is toegebracht aan een lichaam beginnen er in korte tijd wondreacties te ontstaan. Er zijn bij de elf steek- en steeksnijletsels geen wondreacties waargenomen op grond waarvan de niet-gelijktijdigheid zou kunnen worden afgeleid.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend het slachtoffer (slechts) tweemaal in zijn bovenlichaam te hebben gestoken met een door hem meegebracht mes. De raadsman heeft ter zitting een alternatief scenario geschetst, namelijk dat een ander dan verdachte de overige steekwonden, waaronder de fatale steekwond “A” heeft veroorzaakt. De raadsman baseert dit scenario ondermeer op het gegeven dat het exacte tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet is komen vast te staan.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario en daarmee de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer slechts tweemaal heeft gestoken echter zo onwaarschijnlijk dat dit geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Teneinde tunnelvisierisico te vermijden heeft de rechtbank uiteraard het door de verdediging geschetste alternatieve scenario op haar in laten werken en aan een diepgaande analyse onderworpen.
In die theorie zou het zo moeten zijn geweest dat na het toebrengen van de beide steekletsels aan het slachtoffer door verdachte een andere persoon de overige steek- en snijletsels zou moeten hebben toegebracht aan het slachtoffer op dezelfde plaats delict.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt waar het gaat om een derde persoon, dat de bevindingen van de deskundige, zoals hiervoor geschetst hier ook niet op wijzen en dat zich overigens moeilijk een situatie is voor te stellen dat een derde kort na het incident zich heeft gepresenteerd op de plaats delict en het slachtoffer vervolgens nog (het fataal blijkende) steekletsel heeft toegediend
Gelet op voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte degene is geweest die al het steek- en steeksnijletsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt, waaronder de fatale steekwond “A”. Er is derhalve sprake van een causaal verband tussen het steken van het slachtoffer door de verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
Het steek- en steeksnijletsel is geconstateerd rond de linkerborst en de linkerzijde van de rug. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zich in het bovenlichaam kwetsbare delen bevinden, zoals de longen en het hart. Door het slachtoffer tienmaal met een mes in het linkerdeel van zijn bovenlichaam te steken heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelingen zou komen te overlijden.
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het slachtoffer tijdens hun eerdere ontmoeting op 10 november 2009 de seksuele handelingen tussen hen had opgenomen en dat hij de portemonnee van het slachtoffer niet had meegenomen om zich door middel van de inhoud ervan te verrijken maar deze slechts had meegenomen om later als ruilmiddel te dienen voor de seksueel getinte opnames.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Verdachte is immers vrijwel direct na het steekincident naar de geldautomaat aan de [straat] te [plaats] gegaan en heeft daar het voor die dag resterende maximum bedrag, te weten € 90,00, gepind van de rekening van het slachtoffer. Ook nadat verdachte in [Plaats] is aangekomen doet hij pogingen om geld te pinnen, hetgeen niet lukt omdat het maximum bedrag reeds is opgenomen. Diezelfde avond gebruikt verdachte driemaal de pinpas van het slachtoffer om te betalen bij de “blowboot” in [Plaats]. Later diezelfde avond heeft verdachte bij de Burger King in [Plaats] gepind met de pinpas van het slachtoffer. Nog geen uur na middernacht – op 18 november 2009 – pint verdachte wederom bij een geldautomaat. Dit keer pint verdachte het dagmaximum van
€ 100,00. Hierna gebruikt verdachte overdag nog enkele malen de pinpas van het slachtoffer om boodschappen te doen bij de Plus supermarkt en de Blokker in [Plaats]. Verdachte heeft bekend dat hij deze bedragen heeft gepind. Dit is niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij de portemonnee van het slachtoffer heeft meegenomen als ruilmiddel.
Redengevend is voorts dat verdachte op 17 november 2009 onvoldoende saldo op zijn bankrekening bleek te hebben. Daarbij komt dat tussen verdachte en het slachtoffer eerder seksuele handelingen hebben plaatsgevonden waar verdachte € 10,00 voor heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verdachte en het slachtoffer wederom hadden afgesproken om tegen betaling seksueel contact met elkaar te hebben. Het slachtoffer heeft vlak daarvoor ook daadwerkelijk € 10,00 opgenomen.
Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat hij aan het slachtoffer op het moment dat verdachte hem zijn portemonnee afhandig maakte, het door hem meegebrachte mes heeft getoond en dat het slachtoffer in plaats van terug te deinzen voor het aan hem getoonde mes, boos werd en op verdachte afliep. Verdachte voelde zich, volgens zijn verklaring ter zitting, hierdoor genoodzaakt om het slachtoffer te steken met het mes om zodoende hard weg te kunnen rennen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het handelen van verdachte gericht is geweest op financieel gewin, te weten het slachtoffer de portemonnee afhandig te maken, waarbij hij het leven van het slachtoffer welbewust heeft opgeofferd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2010, waar hij heeft verklaard de in de tenlastelegging genoemde bedragen bij de desbetreffende geldautomaten te hebben gepind zonder toestemming van de rekeninghouder;
- afdrukken van de camerabeelden van de pintransactie in [plaats];
- afdrukken van de camerabeelden van de pintransactie in [Plaats];
- de rekeningafschriften van de ABN AMRO bank met betrekking tot de rekening van het slachtoffer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. (subsidiair)
hij op 17 november 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet tien maal met een mes, in de borst en rug en linkerarm, van die [Slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld en/of afpersing) van een portemonnee en een ID-kaart en een pasfoto en een geldbedrag en een zorgpas en een ABN AMRO pas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnr] op naam van [Slachtoffer])
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
2.
hij in de periode van 17 november 2009 tot en met 18 november 2009 in de gemeente Lelystad en in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
- op 17 november 2009 uit de pinautomaat van de ABN-AMRO bank, filiaal [straat] te [plaats] heeft weggenomen een geldbedrag van 90 euro, en
- op 18 november 2009 uit de pinautomaat van de ABN-AMRO bank, filiaal [straat] te [Plaats] heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro,
toebehorende aan [Slachtoffer], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1 (subsidiair).
Doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum d.d. 5 juli 2010 opgesteld door [Deskundige A], psychiater in opleiding, [Deskundige B], psychiater, en [Deskundige C], psycholoog.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft geweigerd, zodat een volledig gedragskundig onderzoek van verdachte niet heeft kunnen plaatsvinden. Er zijn bij verdachte op basis van de observaties en de beschikbare informatie geen aanwijzingen gevonden voor ernstige beperkingen in de intelligentie of voor psychotische symptomen. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden voor andere psychiatrische symptomatologie. Voor zover het milieuonderzoek en de observatie wel informatie heeft opgeleverd, was dit niet zodanig van aard dat op grond daarvan een stoornis kon worden vastgesteld. Niet mogelijk is gebleken om vast te stellen of er bij verdachte ten tijde van het hem ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat enkel afpersing gevolgd van geweld bewezenverklaard kan worden en niet dat verdachte verantwoordelijk is voor het overlijden van het slachtoffer. Ook in het geval de rechtbank tot dezelfde bewezenverklaring komt als de officier van justitie is de raadsman van mening dat de straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, behoort aan verdachte een langdurige gevangenisstraf te worden opgelegd. De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
Verdachte heeft het slachtoffer onder het voorwendsel dat seksueel contact zou gaan plaatsvinden naar de plaats van het delict gelokt en heeft hem op de plaats delict in een zeer kwetsbare positie gebracht. Van meet af aan was verdachte voornemens misbruik van die kwetsbare positie te maken en ging het hem om slechts geldelijk gewin.
Hoewel niet blijkt van enige relatie tussen het slachtoffer en verdachte, is aannemelijk – gezien de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer, te weten zijn straat/pleinangst – dat er bij het slachtoffer sprake is geweest van enig vertrouwen in verdachte, hetgeen het voorgaande des te meer verwijtbaar maakt.
De rechtbank verwijt verdachte voorts in hoge mate dat hij op beestachtige wijze op het slachtoffer, die zelf ongewapend was, heeft ingestoken.
Verdachte is nog geen kwartier na dit ernstige steekincident met de van het slachtoffer gestolen bankpas gaan pinnen. Kennelijk gewetenloos en koelbloedig kan verdachte de door het slachtoffer mondeling doorgegeven pincode onthouden en ruim een dag de pinpas van het slachtoffer gebruiken. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat het hem niet is gelukt het slachtoffer nog meer geld afhandig te maken, is louter te danken aan het feit dat het slachtoffer onder bewind stond en maximaal € 100,00 per dag kon pinnen bij een geldautomaat.
Met het plegen van dit feit heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, uitsluitend uit zelfzucht ontnomen. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht.
Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Voor gekwalificeerde doodslag heeft de wetgever bewust gekozen voor een hoger strafmaximum dan op doodslag is gesteld. Het strafmaximum voor een dergelijk strafbaar feit komt in duur overeen met dat van moord, te weten levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren.
De rechtbank is van oordeel dat – zoals hierboven uiteengezet - reden is tot oplegging van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 9 augustus 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Deze omstandigheid en de jeugdige leeftijd van de verdachte zijn door de rechtbank meegewogen bij de strafoplegging.
Vorenstaande, in het licht bezien van strafopleggingen in landelijk vergelijkbare zaken, leidt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een gevangenisstraf dient te ondergaan van vijftien jaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake de op de “Lijst van in beslag genomen voorwerpen” vermelde voorwerpen de onttrekking aan het verkeer van de nummers 9 en 12 en teruggave van de overige voorwerpen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, nu voorshands niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 287, 288, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaar;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van het beslag
gelast de bewaring van alle op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n).
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. A.C. Schroten en mr. H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2010.
Mr. Harmeijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer [Nummer], doorgenummerd 1 t/m 1954.
Een geschrift, te weten een rapport met betrekking tot pathologisch onderzoek, opgesteld en ondertekend op 22 februari 2010 door [Naam deskundige], arts en patholoog.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010.
Ordner “TGO 29. Onderzoek naar het overlijden van [Slachtoffer]”, pagina 20.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010.
Ordner “TGO 29. Onderzoek naar het overlijden van [Slachtoffer]”, pagina 20 e.v.
Pagina 816.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010.
Pagina 564.
Pagina 1128 e.v.
Pagina 913 tot en met 916.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2010.
Pagina 246, 247 en 250 tot en met 254.
Pagina 246, 247 en 255 tot en met 258.
Pagina 386 tot en met 388 en 417 en 418.