ECLI:NL:RBZLY:2010:BN6104
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Voorlopige voorziening
- J.H.M. Hesseling
- P.A.M. Spreuwenberg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 september 2010 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker A te B. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J.M. van Spanje, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) had opgelegd. Dit besluit volgde op een aanhouding op 4 juli 2010, waarbij verzoeker werd verdacht van rijden onder invloed en geen medewerking verleende aan een ademanalyse. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij al een oproep voor de cursus had ontvangen, terwijl het CBR nog niet op zijn bezwaren had beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker een spoedeisend belang had, maar dat de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening niet bindend was voor de bodemprocedure. De rechter baseerde zijn oordeel op de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij hij de processen-verbaal van de politie als voldoende bewijs beschouwde voor de weigering van verzoeker om mee te werken aan de ademanalyse.
Verzoeker had aangevoerd dat hij zich coöperatief had opgesteld en dat de politieagenten onterecht geweld hadden gebruikt. Hij stelde ook dat hij medisch niet in staat was om mee te werken aan de ademanalyse. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker geen medische redenen had aangevoerd die zijn weigering om mee te werken konden onderbouwen. De rechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier.