ECLI:NL:RBZLY:2010:BN5664

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1129
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kapvergunning voor lindebomen in Dedemsvaart

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 1 september 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning voor dertien lindebomen in de Julianastraat te Dedemsvaart. De gemeente Hardenberg had op 1 juni 2010 een kapvergunning verleend, waartegen een aantal bewoners van de Julianastraat, verzoekers, beroep had ingesteld. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesden voor de gevolgen van de kap van de bomen voor hun woonomgeving.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen en dat de kapvergunning op basis van de geldende regelgeving is verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente meer gewicht mocht toekennen aan de uitvoering van het Masterplan Dedemsvaart en de Structuurvisie Dedemsvaart Centrum dan aan de waarde van de houtopstand voor het aanzien van de Julianastraat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, omdat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen goede alternatieven waren voor de kap van de lindebomen.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de herplantplicht die aan de gemeente was opgelegd, in overeenstemming was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Hardenberg. De herplant zal plaatsvinden volgens een vooraf vastgesteld bomenplan, waarbij de groenstructuur in de Julianastraat na herplant zal worden geïntensiveerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 10/1129 en 10/1130
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A. en anderen,
allen wonende te Dedemsvaart, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder,
de gemeente Hardenberg,
belanghebbende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft verweerder aan de gemeente Hardenberg een kapvergunning verleend voor het kappen van dertien lindebomen in de Julianastraat te Dedemsvaart. Bij brief van 12 juli 2010 hebben verzoekers hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer Awb 10/1130.
Bij brief van 12 juli 2010 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen en om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 30 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter de gemeente Hardenberg in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Het verzoek is op 25 augustus 2010 behandeld ter zitting. Verzoekers hebben zich doen vertegenwoordigen door A. . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.G. Faber en A.M. Zwiers. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door T. Westhuis, projectleider Openbare Ruimte.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb, heeft verzocht om geheimhouding van een aantal stukken. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de beoordeling of hierop terecht een beroep is gedaan opgedragen aan een andere kamer van de rechtbank. Deze kamer heeft op 30 juli 2010 beslist dat het vanwege gewichtige redenen gerechtvaardigd is dat alleen de rechtbank kennis zal mogen nemen van de in deze beslissing genoemde stukken. Bij brief van 23 augustus 2010 heeft verzoeker evens een aantal stukken aan de rechtbank doen toekomen ten aanzien waarvan hij heeft verzocht om geheimhouding. Ter zitting heeft verweerder de stukken ten aanzien waarvan door verweerder een beroep was gedaan op geheimhouding teruggenomen. Verzoeker heeft ermee ingestemd dat ook de stukken ten aanzien waarvan hij zich heeft beroepen op geheimhouding buiten beschouwing worden gelaten.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep is ingediend door een aantal bewoners van de Julianastraat te Dedemsvaart, die zicht hebben op de te kappen bomen. De verzoekers kunnen dan ook allen als belanghebbenden, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Verzoekers hebben in het kader van de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure zienswijzen ingediend tegen het voornemen om de kapvergunning te verlenen. Het aan dit verzoek connexe beroep is dan ook ontvankelijk.
Ter zitting is namens belanghebbende verklaard dat het de bedoeling is om de dertien lindebomen zo spoedig mogelijk te kappen, zodat op 22 oktober 2010 een begin kan worden gemaakt met de (overige) werkzaamheden in het kader van de herinrichting van dit deel van de Julianastraat. Uitstel kan volgens belanghebbende niet aan de orde zijn, gelet op de complexe planning van het project, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van omzetschade voor de winkels in de Julianastraat.
Aan het vereiste dat sprake moet zijn van onverwijlde spoed, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is dan ook voldaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. De voorzieningenrechter zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Verweerder heeft een kapvergunning verleend voor het kappen van dertien lindebomen in de middenberm van de Julianastraat te Dedemsvaart. Tevens zullen de katsurabomen in de middenberm van de Julianastraat worden gekapt. Aan belanghebbende is een herplantplicht opgelegd. Belanghebbende is voornemens om 38 zilverlinden en 38 sierperen aan te planten in de Julianastraat te Dedemsvaart.
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hardenberg (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. Het in het eerste lid van dit artikel neergelegde verbod geldt niet voor de in het tweede lid genoemde situaties.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4.4.4 van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4.4.5, eerste lid, van de APV kan tot de aan de vergunning verbonden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Verzoekers stellen zich primair op het standpunt dat verweerder op basis van de thans verleende kapvergunning niet tevens mag overgaan tot het kappen van de katsurabomen, aangezien deze bomen één houtopstand vormen met de kapvergunningplichtige lindebomen in de middenberm van de Julianastraat. In elk geval had verweerder de kap van de katsurabomen moeten betrekking bij de beoordeling of de kapvergunning kon worden verleend.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag wat in dit geval verstaan moet worden onder een ‘houtopstand’ de definitie van dit begrip, in artikel 4.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV bepalend is. Ingevolge deze bepaling wordt onder een houtopstand verstaan: hakhout, een houtwal of een of meer bomen. Zowel de katsurabomen als de lindebomen zijn dus in de APV aangemerkt als houtopstand. Ingevolge het bepaalde in artikel 4.4.2, tweede lid, aanhef en onder l en m, van de APV is de stamomtrek van een houtopstand bepalend voor de vraag of deze kapvergunningplichtig is. Dit is voor wat betreft de lindebomen wel het geval en voor wat betreft de katsurabomen is dit niet het geval. De omstandigheid dat de katsurabomen net als de lindebomen in de middenberm van de Julianastraat staan leidt er niet toe dat deze bomen eveneens kapvergunningplichtig zijn. Verweerder heeft de kap van die bomen ook niet in zijn beoordeling hoeven te betrekken.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de kapvergunning slechts geweigerd kan worden op een van de gronden, als genoemd in artikel 4.4.4 van de APV. Niet in geschil is dat de weigeringsgronden d, e en f van artikel 4.4.4 van de APV in dit geval van toepassing zijn. Verweerder was dan ook bevoegd om de aangevraagde vergunning op een van deze gronden te weigeren.
Verweerder voert, bij de beoordeling of de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4.4.4 van de APV van toepassing zijn en bij de beoordeling of een kapvergunning ingevolge het bepaalde in artikel 4.4.4 van de APV dient te worden geweigerd, het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels kapbeleid, van 16 september 2008 (hierna: de Beleidsregels). Dit beleid is niet kennelijk onredelijk.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de kapvergunning tevens geweigerd kon worden op de c-grond van artikel 4.4.4. Verzoeker wijst er in dit verband op dat de lindebomen in 1924 zijn aangeplant op de voormalige Kalkwijk, een begin jaren ’20 van de vorige eeuw gedempte watergang, die door deze bomen gemarkeerd wordt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de lindebomen geen cultuurhistorische waarde hebben. Geen van de omstandigheden als genoemd in de Beleidsregels, in welke gevallen een houtopstand geacht wordt cultuurhistorische waarde te hebben, doet zich hier voor. Dat de bomen zijn aangeplant op een gedempte watergang is op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat de bomen cultuurhistorische waarde hebben. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de c-grond van artikel 4.4.4 van de APV niet van toepassing is.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat indien een of meer van de in deze bepaling genoemde onderdelen van toepassing is, betekent dit niet dat verweerder verplicht is om een aangevraagde kapvergunning te allen tijde te weigeren. Wel dient verweerder de betrokken belangen, waaronder de belangen als genoemd in artikel 4.4.4 van de APV, zorgvuldig tegen elkaar af te wegen.
Eén van de te kappen lindebomen heeft, gemeten op 1.30 meter hoogte boven maaiveld, een stamomtrek groter dan 150 cm. In de Beleidsregels is bepaald dat een kapvergunning voor houtopstand met een stamomtrek groter dan 150 cm (gemeten op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld) alleen wordt verleend in geval van ziekte/gezondheid van de boom, gevaar voor de omgeving en/of algemene en zwaarwegende (maatschappelijke) belangen. In de Beleidsregels is voor wat betreft voornoemde algemene en zwaarwegende (maatschappelijke) belangen nader bepaald dat het ingeval van grote infrastructurele werken of bouwwerken kan voorkomen dat – alles afwegende – toestemming wordt verleend voor het kappen van een boom. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld aanleg of verbreden van (water)wegen of het uitbreiden van een onderneming. In alle gevallen zal compensatie plaatsvinden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de betrokken belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar heeft afgewogen en dat verweerder de kapvergunning heeft mogen verlenen. Verweerder heeft in dit verband meer gewicht mogen toekennen aan de uitvoering van Masterplan Dedemsvaart (hierna: het Masterplan) en de door de gemeenteraad van Hardenberg vastgestelde Structuurvisie Dedemsvaart Centrum (hierna: de Structuurvisie) dan aan de waarde van de houtopstand voor het aanzien van de Julianastraat. Zo wordt, met de uitvoering van het Masterplan en van de Structuurvisie ondermeer beoogd om, middels herinrichting van de Julianastraat waarbij de middenberm verdwijnt, en toepassing van het “shared space”-beginsel, de verkeerscirculatie in de Julianastraat en de vitaliteit van het centrum van Dedemsvaart te verbeteren. Dat verzoekers een andere mening hebben over de wenselijkheid van herinrichting van de Julianastraat doet er niet aan af dat verweerder grote betekenis mocht toekennen aan het Masterplan en aan de door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie en dat verweerder zich hiernaar mocht richten. Gelet op de tekst van de Beleidsregels kunnen grote infrastructurele projecten, ook in geval van bomen met een stamomtrek van meer dan 150 cm, aanleiding vormen om een kapvergunning te verlenen. Werkzaamheden in het kader van de aanleg van wegen worden in dit verband in de Beleidsregel uitdrukkelijk genoemd en naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om werkzaamheden die daarmee vergelijkbaar zijn.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen goede alternatieven waren voor de kap van de lindebomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich mocht baseren op de Bomen Effect Rapportage van BTL Bomendienst, van 1 februari 2010. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat de huidige bomen slecht verplaatsbaar zijn en dat verplaatsing daarom geen reële optie is. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat de conclusies van BTL Bomendienst onjuist dan wel onzorgvuldig zijn, maar deze stelling is niet middels een rapportage van een (andere) deskundige onderbouwd. De enkele stelling van verzoekers dat BSI Bomenservice wel in staat is om de lindebomen te herplanten is hiertoe onvoldoende.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij het opleggen van een herplantplicht aan belanghebbende gehandeld heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.4.5, eerste lid, van de APV. Dat niet alle 76 bomen die herplant zullen worden in het deel van de Julianastraat waar nu nog de dertien lindebomen staan herplant zullen worden doet hieraan niet af. De herplant zal plaatsvinden volgens een vooraf vastgesteld bomenplan. Alle bomen zullen in de Julianastraat worden geplant en de groenstructuur in de Julianastraat zal na herplant zijn geïntensiveerd. Dat de omvang van de nieuw aan te planten bomen de eerste jaren nog bescheiden zal zijn, zeker in vergelijking met de te kappen lindebomen, leidt niet tot het oordeel dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 4.4.5, eerste lid, van de APV.
Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is daarom ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op: