ECLI:NL:RBZLY:2010:BN5057

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
482693 CV 10-51
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst betreffende de beëindiging van het dienstverband en de financiële gevolgen van pensioenuitkering

In deze zaak, uitgesproken op 27 juli 2010 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, betreft het een arbeidszaak waarin de uitleg van een vaststellingsovereenkomst centraal staat. De eisende partij, een werknemer geboren in 1945, heeft sinds 6 november 2000 gewerkt voor de gedaagde partij, een stichting die de enige sectororganisatie voor de ambulancezorg in Nederland is. De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 januari 2009, met een overeengekomen vergoeding van € 10.627,09 bruto, die bedoeld was om het inkomensverlies tot aan de pensioendatum van 1 januari 2010 te compenseren.

De kern van het geschil ligt in de vraag of de gedaagde partij gehouden is om de financiële gevolgen te dragen van het feit dat het pensioen van de eisende partij eerder tot uitkering is gekomen dan verwacht. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, omdat hij niet de volledige compensatie ontvangt die hij had verwacht. De gedaagde partij betwist dit en stelt dat er geen verplichting bestaat om aanvullende vergoedingen te betalen.

De rechtbank overweegt dat de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van de bedoelingen van partijen en de omstandigheden waaronder deze is gesloten. De rechter concludeert dat de gedaagde partij niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de overeengekomen vergoeding is betaald en er geen verdere verplichtingen zijn vastgelegd in de overeenkomst. De vordering van de eisende partij wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om goed geïnformeerd te zijn over hun rechten en plichten bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 482693 CV 10-51
datum : 27 juli 2010
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: ‘[eisende partij]’,
gemachtigde mw. mr. M.C. Jilderda-Swüste, verbonden aan Arag Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
de stichting [GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: ‘[gedaagde partij]’,
gemachtigde mw. mr. I. de Graaff, advocaat te Zwolle.
Het verdere verloop van de procedure
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 16 maart 2010 is uitgesproken.
Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 15 juni 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De door partijen voorafgaande aan de comparitie toegezonden bescheiden zijn aan de gedingstukken toegevoegd. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De door partijen bij brieven van 21 juni 2010 respectievelijk 22 juni 2010 gemaakte opmerkingen zijn aan dat proces-verbaal gehecht.
Het geschil
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe dat zal worden verklaard voor recht dat de stichting de beëindigingsovereenkomst nakomt en dat de stichting wordt veroordeeld tot onder meer volledige compensatie van het door [eisende partij] geleden financiële nadeel, onder veroordeling van de stichting in de kosten van de procedure.
De stichting heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit, onder aanvoering dat [eisende partij] in de kosten van de procedure dient te worden verwezen.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [gedaagde partij] is de enige sectororganisatie voor de ambulancezorg in Nederland. Zij ondersteunt de 24 regionale ambulancevoorzieningen. Bij [gedaagde partij] zijn circa 60 personen werkzaam.
b. [eisende partij], geboren op [datum] 1945, is vanaf 6 november 2000 voor [gedaagde partij] werkzaam geweest, laatstelijk als locatiebeheerder van ‘[de Academie]’ te [vestigingsplaats], zijnde één van de opleidinglocaties van [gedaagde partij]. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 2.687,00 bruto per maand exclusief emolumenten.
c. In verband met een overwogen sluiting van de locatie te [vestigingsplaats] heeft [gedaagde partij] op 20 februari 2007 met [eisende partij] gesproken over de gevolgen daarvan voor het dienstverband met [eisende partij]. In het van dat gesprek opgemaakte verslag is onder meer weergegeven dat [gedaagde partij] na sluiting van die locatie aan [eisende partij] geen vervangende functie kan aanbieden en dat zij om die reden voornemens is om de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2008 te beëindigen, waarna volgt: ‘[gedaagde partij] wil [[eisende partij]] binnen 2 maanden een eenmalig voorstel doen tot het bereiken van de 65 jarige leeftijd, waarbij het uitgangspunt is dat [[eisende partij]] wat betreft inkomen nu en na 65 jaren er niet op achteruit gaat. In dat voorstel is het inkopen van de resterende ca. 2 pensioenjaren meegenomen. Dit inkomen bestaat na beëindiging uit een ww uitkering en wachtgeldaanvulling van [gedaagde partij]. (...) [[eisende partij]] geeft (...) aan graag het voorstel van [gedaagde partij] te ontvangen en geeft toestemming aan [gedaagde partij] en PGGM om zijn pensioengegevens te gebruiken om het voorstel te kunnen schrijven. Het verzoek en de toestemming worden schriftelijk gedaan. (...)’
d. [eisende partij] heeft op 22 februari 2007 een verklaring ondertekend waarmee hij toestemming heeft gegeven aan [gedaagde partij] en pensioenfonds PGGM om pensioengegevens uit te wisselen. PGGM heeft bij brief van 8 maart 2007 opgegeven dat [eisende partij] per 1 januari 2008 aanspraak heeft op een Flex-pensioen van € 5.457,00 bruto per jaar ofwel € 421,00 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag) en dat het ouderdomspensioen van [eisende partij] in dat geval € 10.903,00 bruto per jaar zal bedragen. In die brief is voorts verwoord dat bij beëindiging van het dienstverband na het 60ste levensjaar het Flex-pensioen direct moet ingaan. Deze brief is naar [gedaagde partij] gezonden en niet ook naar [eisende partij].
e. Op of omstreeks 27 juni 2007 heeft PGGM aan [eisende partij] een pensioenoverzicht per 1 januari 2007 gezonden. In dat overzicht is onder het kopje ‘Uw inkomen vóór uw 65ste’ vermeld: ‘Stel dat uw dienstverband stopt, dan ontvangt u op 63ste € 3.551 bruto per jaar FLEX-pensioen.’ Op de derde pagina van dat overzicht is opstelling gegeven van bedragen aan Flex-pensioen en Ouderdomspensioen ‘bij het stoppen met werken’ op de leeftijden van 63, 63,5, 64, 64,5 en 65. Achter ‘U stopt op leeftijd 64’ is vermeld een bedrag van € 11.188 bruto per jaar aan Flex-pensioen tot [eisende partij]s 65ste levensjaar.
f. Op 28 oktober 2008 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend. In de considerans van die overeenkomst is onder meer vermeld: ‘Indien werkgeefster om bovenstaande redenen een ontbindingsverzoek zou indienen bij de kantonrechter, deze naar verwachting zal overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van een vergoeding conform de kantonrechtersformule met factor 1, doch maximaal gelijk aan het inkomensverlies tot aan de pensioendatum. Werkgeefster is bereid om een zelfde vergoeding aan werknemer te verstrekken.’ Partijen zijn vervolgens overeengekomen:
- De arbeidsovereenkomst tussen werkgeefster en werknemer zal met ingang van 1 januari 2009 eindigen met wederzijds goedvinden, c.q. zal door werkgeefster per deze datum worden opgezegd en werknemer stemt hiermee in.
- Werkgeefster betaalt aan werknemer een vergoeding van € 10.627,09 bruto, zijnde gelijk aan het inkomensverlies tot aan de pensioendatum welke zal ingaan op 1 januari 2010.
- Indien als gevolg van wijzigingen in de sociale verzekeringswetgeving de hiervoor genoemde vergoeding onvoldoende zal zijn om het inkomensverlies tot aan de pensioendatum te compenseren dan zal de werkgeefster een aanvullende vergoeding verstrekken.
- (...)
- Effectuering van het bovenstaande geschiedt tegen finale kwijting over en weer.
g. [eisende partij] heeft de concepttekst van de vaststellingsovereenkomst door zijn juridisch adviseur laten beoordelen. Hij heeft die tekst - onder meer - bij emailberichten van 19 september 2008 en 10 oktober 2008 van commentaar voorzien.
h. De arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2009 geëindigd. [gedaagde partij] heeft aan [eisende partij] in verband daarmee een bedrag van € 10.627,09 bruto uitbetaald.
i. Aan [eisende partij] is in eerste instantie ingaande 1 januari 2009 een WW-uitkering toegekend alsmede een bijdrage in de ‘Financiering Voortzetting Pensioenbijdrage’.
j. Bij brief van 16 maart 2009 heeft PGGM aan [eisende partij] meegedeeld dat met ingang van 1 januari 2009 het door hem opgebouwde Flex-pensioen ad € 29.938,00 bruto per jaar tot uitkering komt nu hij met ingang van die datum met werken is gestopt en daardoor niet langer meer wordt voldaan aan de voorwaarden tot uitstel van dat pensioen.
k. Bij besluit van 17 april 2009 heeft het UWV vanwege het tot uitkering komen van [eisende partij]s Flex-pensioen en onder toepassing van het bepaalde in artikel 34 lid 1 sub b. WW de WW-uitkering met ingang van 1 januari 2009 herzien en ingetrokken.
l. In reactie op [eisende partij]s klacht ter zake heeft [gedaagde partij] bij brief van 6 juli 2009 aan [eisende partij] bericht bereid te zijn om aan hem een extra compensatie te betalen, zulks in verband met het feit dat [eisende partij] alsnog niet in aanmerking is gekomen voor WW-uitkering en diens pensioen eerder tot uitkering is gekomen, ertoe strekkende dat [gedaagde partij] 50% ‘van de totale inkomensschade’ zal dragen. [eisende partij] heeft dit voorstel bij brief van zijn gemachtigde d.d. 14 juli 2009 afgewezen, betogende dat [gedaagde partij] de afspraken van de vaststellingsovereenkomst volledig dient na te komen, dat wil zeggen ‘het volledig compenseren van de nadelige financiële gevolgen van het niet bedoelde ingaan van het Flex-pensioen, het stoppen van de WW-uitkering en daardoor stoppen van de FPU-bijdrage in de pensioenpremie’. [gedaagde partij] heeft daarop - uiteindelijk - iedere bereidheid tot het doen van een nadere betaling aan [eisende partij] herroepen.
De standpunten van partijen
Op wat [eisende partij] aan zijn vordering dan wel de stichting aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
De verdere beoordeling
1.
Wat partijen verdeeld houdt betreft het antwoord op de vraag of [gedaagde partij] ingevolge de overeenkomst van 28 oktober 2008 gehouden is de financiële gevolgen te dragen van de omstandigheid dat het aan [eisende partij] toekomende pensioen niet pas per 1 januari 2010 doch al per 1 januari 2009 tot uitkering is gekomen.
2.
In dit geval is daarmee van belang wat de inhoud en strekking is van de overeenkomst van 28 oktober 2008, welke overeenkomst - zoals partijen ook onder ogen hebben gezien - zich als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW laat kwalificeren.
3.
De uitleg van die overeenkomst moet plaatsvinden met inachtneming van de regel dat - hoewel de tekst van de overeenkomst een eerste aanknopingspunt is, waarbij de aard van de vaststellingsovereenkomst al meebrengt dat groot gewicht moet worden toegekend aan de bewoordingen daarvan - het gaat om datgene wat partijen hebben bedoeld en wat zij over en weer omtrent elkaars bedoelingen redelijkerwijs hebben mogen begrijpen. Dienaangaande geldt het volgende.
3.1
Wat betreft de aard van de overeenkomst geldt dat het hier gaat om een overeenkomst waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Aanleiding voor deze beëindiging is gelegen in een reorganisatie bij [gedaagde partij] als gevolg waarvan de door [eisende partij] beklede functie van locatiebeheerder kwam te vervallen, waarbij voor hem geen vervangende functie voorhanden was. [eisende partij] was ten tijde van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst nagenoeg 64 jaar en was bij het eindigen van de arbeidsrelatie ruim acht jaren voor [gedaagde partij] werkzaam geweest.
3.2
Vast staat dat in het kader van een verkenning van de mogelijkheid tot het treffen van een beëindigingsovereenkomst in februari 2007 is gesproken over het behoeden van [eisende partij] voor een achteruitgang in inkomen, zowel voor als na zijn 65ste levensjaar. Tegen die achtergrond heeft [eisende partij] - zo staat vast - [gedaagde partij] toestemming gegeven om zijn pensioen-gegevens bij PGGM op te vragen, op basis waarvan [gedaagde partij] aan [eisende partij] een voorstel zou doen. Gelet op de positie van [eisende partij] als oudere werknemer is ook voorstelbaar dat zijn inkomen op de korte termijn maar ook zijn inkomen op de lange duur, met name zijn pensioen (opbouw), zo goed mogelijk geregeld zouden worden. Hij heeft dat belang kennelijk toen ook ingezien.
3.3
Gelet op de inhoud van de in de vaststaande feiten sub d. bedoelde brief van PGGM d.d. 8 maart 2007 is door PGGM aan [gedaagde partij] meegedeeld dat [eisende partij] bij een beëindiging van de arbeidsrelatie per 1 januari 2008 aanspraak zou hebben op een Flex-pensioen ten bedrage van € 5.457,00 bruto per jaar en dat dat pensioen dan onmiddellijk tot uitkering zou komen. Onomstreden is dat die informatie niet (meer) door [gedaagde partij] is betrokken in haar voorstel aan [eisende partij] tot beëindiging van de arbeidsrelatie en de daarbij tot uitgangspunt genomen voorwaarden.
3.4
Echter, tevens is komen vast te staan dat [eisende partij] na zijn toestemming tot het opvragen van zijn pensioengegevens niet bij [gedaagde partij] op het resultaat van zijn toestemming - die pensioengegevens - is teruggekomen. Voorts staat vast dat [eisende partij] kort nadien van PGGM rechtstreeks een jaarlijks pensioenoverzicht heeft ontvangen met meer gegevens dan door PGGM aan [gedaagde partij] verstrekt omtrent zijn pensioen en de varianten in de bedragen die afhankelijk waren van de precieze datum van het stoppen met werken. Daardoor kan niet tot de conclusie worden gekomen dat [gedaagde partij] over meer of andere informatie heeft beschikt dan [eisende partij] kon beschikken ten tijde van het onderhandelen over en de totstandkoming van de beëindigings-overeenkomst. De omstandigheid dat [eisende partij] op het terrein van pensioen(opbouw) niet als deskundige kan worden aangemerkt, doet daar niets aan af.
3.5
In de beëindigingsovereenkomst noch in de daaraan voorafgegane emailwisseling van september en oktober 2008 is het punt van inkomensbehoud vanaf het 65ste levensjaar van [eisende partij] (nog) op enigerlei wijze aan de orde. [eisende partij] heeft niet gesteld en dit is evenmin anderszins gebleken dat dit aspect op een of andere wijze na de ontmoeting van 20 februari 2007 nog tussen hen is besproken dan wel dat [gedaagde partij] daarover nog enige mededeling aan [eisende partij] heeft gedaan.
3.6
Het gaat - zoals blijkt uit de tekst daarvan en de daaraan voorafgegane emailwisseling daarover - in de beëindigingsovereenkomst uitsluitend om de financiële afwikkeling van het dienstverband van [eisende partij]. In de overeenkomst is in duidelijke bewoordingen opgenomen - zowel in de considerans als in de bepalingen - dat [gedaagde partij] voor het inkomensverlies van [eisende partij] tot aan zijn pensioendatum van 1 januari 2010 een vergoeding wil betalen, welke vergoeding vervolgens is bepaald op een som van € 10.627,09 bruto. In de overeenkomst is niets te lezen wat gaat om inkomensverlies of inkomensbehoud van [eisende partij] vanaf zijn 65ste levensjaar. In de emailwisseling van september en oktober 2008 is daaraan evenmin aandacht geschonken. Dat maakt al dat aan de in februari 2007 uitgesproken intentie dat [gedaagde partij] een voorstel wilde doen waarbij het uitgangspunt zou zijn dat het inkomen van [eisende partij] zowel voor als na zijn 65ste levensjaar er niet op achteruit zou gaan - ook voor [eisende partij] kenbaar - niet meer voor [gedaagde partij] aan de orde was.
3.7
Partijen hebben voorts nog onder ogen gezien de mogelijkheid dat door wijzigingen in de sociale verzekeringswetgeving het inkomensverlies tot aan de pensioendatum van [eisende partij] groter zou zijn, in welk geval [gedaagde partij] een aanvullende vergoeding zou verstrekken. In een andere grond voor aanvulling of herziening van de aan [eisende partij] te betalen vergoeding is in de tekst van de overeenkomst of in de daaraan voorafgegane emailwisseling geen aanknopingspunt te vinden.
3.8
In de tekst van de overeenkomst is niet te lezen dat partijen er vanuit zijn gegaan dat [eisende partij] tot aan zijn pensioendatum van 1 januari 2010 een WW-uitkering zou genieten en niet al een Flex-pensioen, zoals het geval is gebleken. Dit blijkt wel afdoende uit de emailwisseling van september en oktober 2008 en is overigens ook tussen partijen onomstreden. Een toezegging of garantie of iets dergelijks betreffende het alternatieve inkomen in de periode tot aan de pensioendatum van [eisende partij] is in de overeenkomst echter niet opgenomen en kan evenmin uit die emailwisseling worden afgeleid. Dat geldt - zoals al hiervoor in 3.6 overwogen - evenzo voor het inkomen van [eisende partij] vanaf zijn 65ste levensjaar.
3.9
Bij het voorgaande is van belang dat [gedaagde partij] geen inzicht had in de werkelijke pensioensituatie van [eisende partij] per 1 januari 2009. Vast staat dat hij per die datum aanspraak had op een Flex-pensioen met een omvang van € 29.938,00 bruto per jaar, daar waar [gedaagde partij] eerder een opgaaf had ontvangen dat [eisende partij] per 1 januari 2008 een aanspraak zou hebben op een Flex-pensioen ad € 5.457,00 bruto per jaar. Met zo’n omvang aan Flex-pensioen mocht [gedaagde partij] menen dat [eisende partij] in de periode tot aan zijn pensioendatum van 1 januari 2010 (ook) in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering en voor een FVP-bijdrage.
3.1
De reden dat [eisende partij] alsnog niet in aanmerking is gekomen voor een WW-uitkering is niet gelegen in de enkele omstandigheid dat hij vanaf 1 januari 2009 een Flex-pensioen is gaan ontvangen, maar in de omstandigheid dat van de WW-uitkering na aftrek van het bedrag van dat Flex-pensioen als bedoeld in artikel 34 lid 1 sub b. WW van de WW-uitkering niets meer resteerde.
3.11
Achter de laatste ‘bullet’ is weergegeven dat na effectuering van het bovenstaande - dit is het eindigen van de arbeidsrelatie per 1 januari 2009, uitbetaling van genoemde vergoeding ad € 10.627,09 en het op reguliere wijze afrekenen van het dienstverband per 1 januari 2009 - partijen over en weer finaal zijn gekweten. Hieruit volgt dat het de bedoeling van de vast-stellingsovereenkomst ook was dat zij feitelijk en juridisch afscheid van elkaar zouden nemen.
3.12
Gelet op die bepaling en gezien de bewoordingen van het beding tot finale kwijting ligt het niet voor de hand dat [eisende partij] (nog) aanspraak zou kunnen maken op een nader bedrag indien het inkomensverlies na zijn pensioendatum meer of anders zou zijn. Partijen zouden in die situatie immers dan - buiten de mogelijkheid van een wijziging in de sociale verzekeringswetgeving leidende tot een inkomensverlies tot aan de pensioendatum van [eisende partij] - juridisch en feitelijk geen afscheid van elkaar hebben genomen.
3.13
Gerekend vanaf februari 2007 hebben de gesprekken en de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst geruime tijd geduurd. Vast staat dat [eisende partij] zich daarbij - in ieder geval in de laatste fase - door een jurist van zijn rechtsbijstandverzekeraar heeft laten bijstaan en dat hij in de gelegenheid is geweest om het door [gedaagde partij] opgestelde concept te becommentariëren, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
3.14
Gelet op al het voorgaande heeft [gedaagde partij] dan ook mogen en [eisende partij] moeten begrijpen dat [gedaagde partij] in het kader van de beëindiging van de arbeidsrelatie tot niet meer gehouden was dan een reguliere afrekening en de betaling van voormeld bedrag van € 10.627,09 bruto, behoudens de situatie dat door een wijziging in de sociale verzekeringswetgeving dat bedrag niet voldoende mocht blijken om het inkomensverlies over het jaar 2009 te compenseren.
4.
Onomstreden is dat [gedaagde partij] per 1 januari 2009 op reguliere wijze met [eisende partij] heeft afgerekend. Voorts is buiten discussie dat [gedaagde partij] voormelde vergoeding aan hem heeft uitgekeerd. Tot slot is gesteld noch gebleken dat [eisende partij] met het ontvangen van een Flex-pensioen in plaats van een WW-uitkering en een FVP-bijdrage, een en ander gevoegd bij meerbedoelde vergoeding van [gedaagde partij], over 2009 (per saldo) een inkomensverlies heeft geleden.
5.
Met een en ander kan dan ook niet tot de conclusie worden gekomen dat [gedaagde partij] in enigerlei verplichting uit de vaststellingsovereenkomst is tekortgeschoten, zodat er geen grond is om [gedaagde partij] te verplichten om die overeenkomst na te komen, zoals [eisende partij] vordert.
6.
Aangezien [eisende partij] slechts een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde partij] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, daarvan, zoals overwogen, geen sprake is en hij zijn vordering - zoals blijkt uit het bij dagvaarding gestelde en wat daarover ter comparitie is aangevoerd - niet op een andere grond wil doen steunen, is die vordering niet toewijsbaar.
7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eisende partij] af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 juli 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.