ECLI:NL:RBZLY:2010:BN4427

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/450255-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddelict met geweldsdelicten en gedragsbeïnvloedende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die werd beschuldigd van geweldsdelicten. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij meerdere incidenten van openlijk geweld in de gemeente Deventer, waarbij hij samen met anderen slachtoffers had mishandeld. De officier van justitie eiste een gedragsbeïnvloedende maatregel van één jaar, waarbij de verdachte zou worden geplaatst in een jeugdzorginstelling en zou deelnemen aan verschillende therapieën en trainingen gericht op gedragsverbetering en verslavingsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn problematische opvoedingssituatie en eerdere veroordelingen. De rechtbank legde de maatregel op, met als doel de verdachte te rehabiliteren en verdere recidive te voorkomen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank kende ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die slachtoffer waren van de geweldsdelicten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.450255-09 + 07.450175-09
Uitspraak: 15 juli 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
thans verblijvende te (verblijfplaats)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010, 1 april 2010 en 1 juli 2010 te Zwolle. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Tas, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. G. Edelenbosch, heeft ter terechtzitting gevorderd de oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 1 jaar, inhoudende:
- verdachte is en blijft geplaatst op Communjon en krijgt daar de vertrouwde omgeving van waaruit aan de verdere doelen wordt gewerkt;
- verdachte neemt in de periode van juni – september 2010 deel aan een Brains4use-module. Daarmee werkt hij aan veranderingen ten aanzien van drugsgebruik en wordt een basis gelegd voor motivatie en vermogen om te kunnen profiteren van het vervolgaanbod;
- verdachte neemt vervolgens in de periode september tot december 2010 deel aan individuele psychotherapie en een agressieregulatietraining in de vorm van de WSART;
- na afronding van bovengenoemde trajecten, waarbij vanzelfsprekend ouders en verdachte onderling geïnformeerd en betrokken worden waar nodig, wordt indien nog steeds geïndiceerd begin 2011 FFT (Functional Family Therapy) ingezet ter voorbereiding op een mogelijke thuisplaatsing;
- gedurende zijn verblijf op Communjon zet verdachte zich in, daarbij ondersteund door zijn mentor van Communjon voor het zo goed mogelijk uitvoeren van taken behorend bij het leven van alledag, bij het volgen van onderwijs en het adequaat invullen van de vrije tijd;
- verdachte houdt zich bij dit alles aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd en/of zijn jeugdreclasseerder.
Indien verdachte niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van deze maatregel, dient vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 maanden te worden toegepast.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis, waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd dat:
- de vordering van benadeelde (slachtoffer 1) (parketnummer 07.450255-09) wordt toegewezen tot een hoogte € 4.347,74 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard;
- de vordering van benadeelde (slachtoffer 2) (parketnummer 07.450255-09) wordt toegewezen tot een hoogte van € 655,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard;
- de vordering van benadeelde (slachtoffer 3) (parketnummer 07.450175-09) ter hoogte van
€ 475,00 volledig wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is onder parketnummer 07.450255-09 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Deventer met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, (straat), in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2), welk geweld bestond uit het stompen/slaan en/of
schoppen/trappen tegen de/het hoofd(en) en/of licha(a)m(en), waarbij hij,
verdachte,
- die (slachtoffer 1) van de fiets heeft afgetrokken en/of die (slachtoffer 1) meermalen,
althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen, en/of meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft geschopt
en/of getrapt
- die (slachtoffer 2) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen en/of getrapt en/of geschopt,
en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (oorletsel en/of een
hersenschudding) voor die (slachtoffer 1) en/of enig lichamelijk letsel
(hersenschudding) voor die (slachtoffer 2) ten gevolge heeft/hebben gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juli 2009 in de gemeente Deventer tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
- (slachtoffer 1) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft/hebben gestompt
en/of geslagen en meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft/hebben
geschopt/getrapt, en/of
- (slachtoffer 2) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft/hebben
gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
waardoor voornoemde (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2) letsel heeft/hebben bekomen en/of
pijn heeft/hebben ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2009 te Bathmen in de gemeente Deventer
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 4)), (met kracht)
(met de vuist) in/op/tegen gezicht en/of het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is onder parketnummer 07.450175-09 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2009 in de gemeente Deventer opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 3)), (met kracht en/of zeer
stevig) (met beide handen) om/bij de linkerbovenarm en/of linkerpols en/of
hand heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (vervolgens) de onderarm en/of
pols en/of hand van die (slachtoffer 3) heeft gedraaid en/of de linkerarm naar achteren
heeft gedrukt en/of geduwd en/of (met kracht) (met de vuist) die (slachtoffer 3)
in/op/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 07.450255-09
Feit 1:
hij op 27 juli 2009 in de gemeente Deventer met anderen, op of aan de openbare weg, (straat), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(slachtoffer 1) en (slachtoffer 2), welk geweld bestond uit het stompen/slaan en/of
schoppen/trappen tegen hoofden en lichamen, waarbij hij, verdachte,
- die (slachtoffer 1) meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen, en meermalen tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt,
- die (slachtoffer 2) meermalen, tegen het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die (slachtoffer 1) en enig lichamelijk letsel voor die (slachtoffer 2) ten gevolge heeft gehad.
Feit 2:
hij op 27 juli 2009 te Bathmen in de gemeente Deventer
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 4)), met kracht
met de vuist in/op/tegen gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen
en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van parketnummer 07.450175-09
hij op 28 juni 2009 in de gemeente Deventer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 3)), met kracht en/of zeer stevig met beide handen om/bij de linkerbovenarm en/of linkerpols en/of hand heeft vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vervolgens de onderarm en/of pols en/of hand van die (slachtoffer 3) heeft gedraaid en/of de linkerarm naar achteren heeft gedrukt en/of geduwd en/of met kracht die (slachtoffer 3)
in/op/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Ten aanzien van parketnummer 07.450255-09
Feit 1:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 07.450175-09
Mishandeling,
Strafbaar gesteld bij artikel 300 Wetboek van Strafrecht.
Beroep op noodweer ten aanzien van parketnummer 07.450175-09.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces. Door de raadsman is betoogd, dat (slachtoffer 3) het fietssleuteltje uit verdachtes fiets heeft verwijderd, dat verdachte daarop heeft gevraagd zijn fietssleuteltje terug te geven en dat hij pas heeft geslagen, nadat (slachtoffer 3) hem had geslagen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Voor zover al sprake was van een wederrechtelijke aanranding van de fiets van verdachte door het daaruit verwijderen van het fietssleuteltje, overweegt de rechtbank dat onder de gegeven omstandigheden het stevig bij de armen vastpakken van (slachtoffer 3) en deze vervolgens te draaien of naar achteren te duwen geen noodzakelijke of gerechtvaardigde verdediging tegen deze aanranding was. Door aldus te handelen is verdachte zelf begonnen met het toepassen van geweld. Dat (slachtoffer 3) vervolgens ook heeft geslagen maakt dit niet anders, nu het verdachte is geweest die haar in een situatie heeft gebracht die haar ertoe noopte die slaande beweging te maken. Onder de gegeven omstandigheden komt verdachte geen beroep op noodweer of noodweerexces toe.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ondermeer rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 maart 2010;
een de verdachte betreffend Pro Justitia psychologisch rapport d.d. 14 januari 2010 uitgebracht door R.M. Mulder, GZ-psycholoog;
een de verdachte betreffend Evaluatie Plan van Aanpak Jeugdreclassering / Strafadvies d.d. 17 juni 2010 uitgebracht door S. Brinkhuis van Bureau Jeugdzorg Overijssel;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een (concrete) invulling van de geïndiceerde Gedragsbeïnvloedende maatregel, d.d. 24 juni 2010 opgemaakt door drs. M.A. Geuze, GZ-psycholoog/gedragskundige verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 28 juni 2010 opgemaakt door J. Eijlander, Casusregisseur.
Uit de inhoud van voornoemde Pro Justitia psychologische onderzoeksrapport blijkt onder meer het navolgende:
Er is bij verdachte sprake van een problematische ontwikkeling op een aantal terreinen, waarbij met name de problematische opvoedingssituatie, acculturatie problematiek en de psycho-sociale aanpassing genoemd moeten worden. Dit heeft er toe geleid dat verdachte ernstige gedragsproblemen is gaan vertonen die zich onder andere uiten in een verstoorde agressie regulatie, verslavingsproblematiek, problemen met autoriteit (in het bijzonder een ernstig verstoorde relatie met stiefvader) en omgang met vrienden die ook gedragsproblemen hebben. Uit de beschikbare gegevens blijkt ook dat de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte verstoord verloopt. Ten aanzien van de gepleegde delicten is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De kans op herhaling van agressieve feiten is erg groot. Op basis van verdachtes gebrekkige probleemoplossende vaardigheden, zijn wantrouwen en de al langer bestaande drugsproblematiek kan niet verwacht worden dat betrokkene op vrijwillige basis gebruik zal maken van de aangeboden hulp. Vanwege het feit dat moeder en stiefvader niet op één lijn zitten qua opvoeding zullen zij niet in staat zijn verdachte hierin te sturen. Geadviseerd wordt een Gedragsbeïnvloedende Maatregel op te leggen die gezien de ernst van de onderliggende problematiek in elk geval 1 jaar zal moeten duren.
Uit de inhoud van voornoemd Evalautie Plan van Aanpak Jeugdreclassering / Strafadvies van S. Brinkhuis blijkt onder meer het navolgende:
Geadviseerd wordt om verdachte een Gedragsbeïnvloedende Maatregel op te leggen voor de duur van 6 maanden waarbij de volgende gedragsinterventies kunnen worden ingezet: 24uurs verblijf in een open jeugdzorginstelling, gedragsinterventie gericht op druggebruik, individuele psychotherapie, agressieregulatietraining en Functional Family Therapy.
Uit de inhoud van voornoemde brief van de aan de Raad voor de Kinderbescherming verbonden GZ-psycholoog/gedragskundige drs. M.A. Geuze blijkt onder het navolgende:
Gezien de ernst van de problematiek en de intensiviteit en duur van het beoogde traject is het advies om een Gedragsbeïnvloedende Maatregel op te leggen voor de duur van een jaar. Concrete invulling van de maatregel bestaat hieruit dat:
- verdachte is en blijft geplaatst op Communjon en krijgt daar de vertrouwde omgeving van waaruit aan de verdere doelen wordt gewerkt;
- verdachte neemt in de periode van juni – september 2010 deel aan een Brains4use-module. Daarmee werkt hij aan veranderingen ten aanzien van drugsgebruik en wordt een basis gelegd voor motivatie en vermogen om te kunnen profiteren van het vervolgaanbod;
- verdachte neemt vervolgens in de periode september tot december 2010 deel aan individuele psychotherapie en een agressieregulatietraining in de vorm van de WSART;
- na afronding van bovengenoemde trajecten, waarbij vanzelfsprekend ouders en verdachte onderling geïnformeerd en betrokken worden waar nodig, wordt indien nog steeds geïndiceerd begin 2011 FFT ingezet ter voorbereiding op een mogelijke thuisplaatsing;
- gedurende zijn verblijf op Communjon zet verdachte zich in, daarbij ondersteund door zijn mentor van Communjon voor het zo goed mogelijk uitvoeren van taken behorend bij het leven van alledag, bij het volgen van onderwijs en het adequaat invullen van de vrije tijd;
- verdachte houdt zich bij dit alles aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd, jeugdreclasseerder.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten op de daarvoor in voornoemde rapportage bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapportage dat de verdachte de hem ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven, de veelvuldigheid daarvan en de eerdere veroordeling van verdachte ter zake van gepleegd geweld vereisen dat, in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, onder meer de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige als bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht aan hem wordt opgelegd.
De rechtbank zal de door de gedragskundige van de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde concrete invulling van de maatregel overnemen en de door de gedragskundige geformuleerde voorwaarden opleggen als inhoudelijke onderdelen van de maatregel.
Ten aanzien van de duur van de maatregel overweegt de rechtbank het navolgende:
Ter terechtzitting is door S. Brinkhuis van Bureau Jeugdzorg Overijssel aangegeven dat, hoewel door hem is geadviseerd de Gedragsbeïnvloedende Maatregel voor de duur van zes maanden op te leggen, gezien de ernst van de problematiek een Gedragsbeïnvloedende Maatregel voor de duur van een jaar ook gerechtvaardigd is. Hierbij wordt in aanmerking genomen de duur van het totale traject en de verwachting dat met de Functional Family Therapy pas medio januari 2011 gestart kan worden.
Op grond van het advies van het advies van GZ-psycholoog R.M. Mulder, GZ –psycholoog en gedragskundige drs. M.A. Geuze en het standpunt van S. Brinkhuis van Bureau Jeugdzorg, zoals hij dit ter zitting heeft verwoord, is de rechtbank van oordeel dat de Gedragsbeïnvloedende Maatregel opgelegd dient te worden voor de duur van een jaar nu te voorzien valt dat een kortere termijn niet toereikend zal zijn om het uitgezette programma af te kunnen wikkelen.
De rechtbank zal voorts bepalen dat, voor het geval de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, een vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 maanden zal worden toegepast.
De rechtbank acht het voorts noodzakelijk om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht jeugdreclasseringscontact teneinde de continuïteit van de noodzakelijk geachte hulpverlening en begeleiding te kunnen waarborgen. De rechtbank zal een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen opleggen waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
BENADEELDE PARTIJEN
Ten aanzien van parketnummer 07.450255-09
Benadeelde partij (slachtoffer 2)
De benadeelde partij (slachtoffer 2) heeft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit een vordering ten bedrage van € 835,00 ingediend, bestaande uit een deel materiële schade (€ 180,00 + € 155,00) en een deel immateriële schade (€ 500,00).
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag tot een hoogte van € 655,00 toewijsbaar, bestaande uit een deel immateriële schade (€ 500,00) en een deel materiële schade (€ 155,00). Het bedrag van € 180,00 dat is gevorderd ter zake van een beschadigde broek komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam vast komen te staan tot een bedrag van € 655,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts ter zake het onder 1 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 655,00 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 2).
Benadeelde partij (slachtoffer 1)
De benadeelde partij (slachtoffer 1) heeft ter zake van het onder parketnummer 07.450255-09 onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit een vordering ten bedrage van € 6.534,71 ingediend. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt:
Materiele schade:
De vordering betreffende kosten van het ambulancevervoer ten bedrage van € 455,00 (€ 155,00 + 300,00) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
De kosten daggeldvergoeding ziekenhuisopname (€25,00) komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de operatie in direct verband staat met het gepleegde feit.
De kosten fysiotherapie (€ 252,00 + € 728,00) zijn niet eenvoudig te bepalen omdat het verband tussen de therapie en het feit onvoldoende duidelijk is, gelet op het feit dat (slachtoffer 1) al eerder problemen had met zijn schouder en in dat verband onvoldoende duidelijk is waarom fysiotherapie noodzakelijk is.
De vordering betreffende reiskosten (€ 61,44) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
De kosten voor de broek (€ 73,30), contactlenzen (€ 9,17) en mobiele telefoon (€ 112,00) komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
De kosten vanwege gederfde inkomsten (naam) (2.451,50) zijn naar oordeel van de rechtbank niet eenvoudig te bepalen en komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding in het kader van deze strafzaak.
De kosten vanwege gederfde inkomsten (naam) (287,10) zijn naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De vordering betreffende kosten van betaling extra lesgeld (€ 379,80) is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Immateriele schade:
Door benadeelde partij is een vordering ten bedrage van € 1.700,00 aan immateriële schade ingediend. De rechtbank is van oordeel dat immateriële schadevergoeding ten bedrage van €1.000,00 passend is zodat die vordering voor dat deel kan worden toegewezen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.896,24 (bestaande uit € 455,00 + € 61,44 + € 379,80 aan materiële schade en € 1000,00 aan immateriële schade) vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts ter zake het onder 1 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1.896,24 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 1).
Ten aanzien van parketnummer 07.450175-09
Benadeelde partij (slachtoffer 3)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (slachtoffer 3) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder parketnummer 07.450175-09 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat de vordering betreffende materiële schade, bestaande uit het deel van de schade dat (slachtoffer 3) gelet op het eigen risico niet vergoed heeft gekregen (€ 155,00), kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade acht de rechtbank een bedrag € 250,00 passend.
De hoogte van de schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 305,00 (bestaande uit €155,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 3) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts ter zake het onder parketnummer 07.450175-09 bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 305,00 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 3).
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
A: De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 (een) jaar.
De rechtbank bepaalt dat deze maatregel het volgende zal inhouden:
- verdachte is en blijft geplaatst op Communjon;
- verdachte neemt in de periode van juni – september 2010 deel aan een Brains4use-module;
- verdachte neemt vervolgens in de periode september tot december 2010 deel aan individuele psychotherapie en een agressieregulatietraining in de vorm van de WSART;
- na afronding van bovengenoemde trajecten, waarbij vanzelfsprekend ouders en verdachte onderling geïnformeerd en betrokken worden waar nodig, wordt - indien nog steeds geïndiceerd - begin 2011 FFT ingezet ter voorbereiding op een mogelijke thuisplaatsing;
- gedurende zijn verblijf op Communjon zet verdachte zich in, daarbij ondersteund door zijn mentor van Communjon voor het zo goed mogelijk uitvoeren van taken behorend bij het leven van alledag, bij het volgen van onderwijs en het adequaat invullen van de vrije tijd;
- verdachte houdt zich bij dit alles aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd en zijn jeugdreclasseerder.
De rechtbank beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden zal worden toegepast indien de verdachte niet of niet naar behoren aan de maatregel meewerkt.
B: De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht.
Van de jeugddetentie zal een gedeelte, groot 15 (vijftien) dagen, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg Overijssel te Zwolle, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2), wonende te (adres) te Deventer, van een bedrag van € 655,00 (zegge: zeshonderd en vijfenvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.450255-09 onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 655,00 (zeshonderd en vijfenvijftig euro), ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 2) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 1)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 1), wonende te (adres) te Schalkhaar, van een bedrag van € 1.896,24 (zegge: achttienhonderd en zesennegentig euro en vierentwintig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.450255-09 onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.896,24 (zegge: achttienhonderd en zesennegentig euro en vierentwintig eurocent), ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 1), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 1) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij J.M. (slachtoffer 3)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 3), wonende te (adres) te Deventer, van een bedrag van € 305,00 (zegge: driehonderd en vijf euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.450175-09 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 28 juni 2009, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 305,00 (driehonderd en vijf euro), ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 3), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer 3) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. F. Koster en J.N. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Botter als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2010.
mrs. G.A. Versteeg en J.N. Bartels voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.