ECLI:NL:RBZLY:2010:BN3675

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
158520 / HA ZA 09-825
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van begrafeniskosten door samenlevingspartner van overledene

In deze zaak vordert de eiseres, de samenlevingspartner van de overledene, terugbetaling van de begrafeniskosten die zij heeft gemaakt na het overlijden van haar partner, de heer [A]. De heer [A] overleed op 18 augustus 2007 zonder testament, en de erfgenamen, bestaande uit zijn ouders, broer en zus, hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De eiseres stelt dat de kosten van de lijkbezorging, die in totaal EUR 8.152,01 bedragen, een schuld van de nalatenschap vormen en dat de nalatenschap voldoende activa bevat om deze kosten te dekken. De erfgenamen hebben echter betoogd dat de nalatenschap geen activa bevat, omdat zij zich beroepen op beneficiaire aanvaarding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen uitkeringen hebben ontvangen uit levensverzekeringen die door de overledene waren afgesloten. De rechtbank oordeelt dat deze uitkeringen als giften moeten worden gekwalificeerd en dat zij op grond van artikel 4:126 lid 2 BW voorrang hebben ten opzichte van een quasi-legaat. Dit betekent dat de kosten van de lijkbezorging voorrang hebben boven de uitkeringen aan de erfgenamen. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eiseres toewijsbaar is, omdat de kosten van de lijkbezorging moeten worden verhaald op de uitkeringen uit de levensverzekeringen.

De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en is op 16 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 158520 / HA ZA 09-825
Vonnis van 16 juni 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.A. Vogelsang te Meppel,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3]],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. G.A. de Boer te Meppel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 september 2009
- proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 december 2009
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 18 augustus 2007 is de heer [A] overleden. [A] had geen testament op laten maken.
2.2. [eiseres] en [A] woonden samen. Na het overlijden van [A] heeft [eiseres] zijn begrafenis geregeld en die betaald. De kosten daarvan bedroegen EUR 8.152,01.
2.3. Gedaagden sub 1 tot en met 4 zijn de wettelijke erfgenamen van [A]. De wettelijke erfgenamen hebben de erfenis van [A] beneficiair aanvaard. Gedaagde sub 1 is door de overige erfgenamen gevolmachtigd om namens hen de nalatenschap af te wikkelen.
2.4. [A] had twee levensverzekeringen afgesloten bij Aegon en één bij de Goudse Verzekeringen. Gedaagde sub 1 heeft als begunstigde van de verzekeringen afgesloten bij Aegon een uitkering van EUR 5.784,00 (polisnummer [nummer], voorheen [nummer]) en van EUR 524,00 (polisnummer [nummer]) ontvangen. Gedaagden sub 1 tot en met 4 hebben als begunstigden van de verzekering afgesloten bij de Goudse Verzekeringen gezamenlijk een uitkering ontvangen van EUR 7.861,75 (polisnummer [nummer]) .
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. tot betaling aan [eiseres] van EUR 8.152,01 tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede veroordeling in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] c.s. voert verweer en vordert veroordeling van [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] vordert vergoeding van de door haar gemaakte kosten in verband met de lijkbezorging van [A]. Ter onderbouwing daarvan wordt door [eiseres] het navolgende aangevoerd. De kosten van lijkbezorging vormen een schuld van de nalatenschap. De nalatenschap bevat voldoende actief om de vordering van [eiseres] te voldoen. Immers, de door [gedaagde] c.s. ontvangen uitkeringen uit de verschillende door [A] afgesloten levensverzekeringen betreffen giften die op grond van artikel 4:126 BW zijn te kwalificeren als quasi-legaten. Schulden van de nalatenschap kunnen op een quasi-legaat worden verhaald. Dat er sprake is van beneficiaire aanvaarding, doet daar niet aan af, aldus [eiseres]. Daarnaast betwist [eiseres] de opgave van [gedaagde] c.s. met betrekking tot de overige schulden van de nalatenschap.
4.2. [gedaagde] c.s. betwist niet dat door [eiseres] kosten zijn gemaakt in verband met de lijkbezorging van [A] noch betwist [gedaagde] c.s. de hoogte van die kosten. [gedaagde] c.s. verweert zich echter tegen de vordering van [eiseres] met de stelling dat de nalatenschap geen actief bevat. [gedaagde] c.s. kan niet in privé worden aangesproken aangezien hij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. De ontvangen uitkeringen uit de verzekeringspolissen van Aegon en de Goudse Verzekeringen vallen niet in de nalatenschap en zijn niet aan te merken als quasi-legaten. De door [gedaagde] c.s. gedane opgave van de overige schulden van de nalatenschap is correct.
4.3. De kernvraag is of de kosten van de lijkbezorging op de uitkeringen uit de verzekeringspolissen van Aegon en de Goudse Verzekeringen verhaald kunnen worden.
4.4. Vooropgesteld zij dat de begunstigde bij een sommenverzekering – hetgeen de bij Aegon en de Goudse Verzekeringen afgesloten verzekeringen zijn – de uitkering rechtstreeks van de verzekeringsmaatschappij ontvangt. De uitkering valt, en daar heeft [gedaagde] c.s. het gelijk aan zijn zijde, dan ook niet in de nalatenschap. Doch, indien een dergelijke uitkering als quasi-legaat kan worden aangemerkt, dan dient de uitkering in bepaalde opzichten te worden betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap
4.5. De begunstigingen van [gedaagde] c.s. zijn te kwalificeren als een gift gelet op het bepaalde in artikel 7:188 BW, nu gesteld noch gebleken is dat de uitkeringen zijn geschied ter nakoming van een verbintenis anders dan uit schenking. Op grond van artikel 4:126 lid 2 sub b BW wordt een dergelijke gift aangemerkt als een quasi-legaat. [gedaagde] c.s. heeft weliswaar betwist dat er sprake is van een quasi-legaat, doch hij heeft dit standpunt op geen enkele wijze nader onderbouwd zodat de rechtbank dit verweer als onvoldoende gemotiveerd passeert. Op grond van artikel 4:120 BW kan een quasi-legaat worden ingekort of verminderd en staat daarmee gelijk aan een gewoon legaat. Uit de rangregeling van artikel 4:7 lid 2 BW volgt dat de kosten van de lijkbezorging voorrang hebben ten opzichte van een quasi-legaat. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de uitkering aan [gedaagde] c.s. dient te worden verminderd ten gunste van de door [eiseres] gemaakte kosten voor de lijkbezorging. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] dan ook toewijzen.
4.6. Ten overvloede overweegt de rechtbank hier nog het volgende. Bovenstaande uitkomst doet ook recht aan de strekking van de wet, aangezien de wetgever met de regeling omtrent quasi-legaten juist heeft beoogd uitkeringen als de onderhavige onder het erfrecht te brengen om te voorkomen dat de rangorde der erfrechtelijke schuldeisers wordt doorkruist. Nu de kosten van de lijkbezorging in de rangregeling voorrang hebben, zou het in strijd zijn met deze gedachte wanneer [gedaagde] c.s. ten volle zou kunnen genieten van zijn uitkering terwijl de kosten van de lijkbezorging voor rekening van [eiseres] zouden blijven.
4.7. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] integraal toewijzen, nu tegen de hoogte daarvan geen verweer is gevoerd. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente eveneens toe wijzen nu ook daartegen geen verweer is gevoerd.
4.8. [gedaagde] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 72,25
- betaald vast recht 78,25
- in debet gesteld vast recht 234,75
- salaris advocaat 1.152,00 (3,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.537,25
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 8.152,01 (achtduizendéénhonderdtweeënvijftig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 1 november 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.537,25, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 5699.90.734 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2010.