ECLI:NL:RBZLY:2010:BN2247

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630209-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaren geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 4 en 5, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in voorlopige hechtenis zat en niet kon worden aangetoond dat hij feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en het feit dat hij een blanco strafblad had. De rechtbank heeft geoordeeld dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk was, gezien de aard en ernst van de feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, en heeft de inbeslaggenomen Mercedes 280S verbeurd verklaard. Tevens is gelast dat het inbeslaggenomen geld aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de verdachte en zijn advocaat, en de rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630209-09
Uitspraak: 15 juli 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres),
thans verblijvende in (verblijfplaats)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010, 27 april 2010 en 1 juli 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte te veroordelen ter zake het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- teruggave van het inbeslaggenomen geld aan verdachte en handhaving van het beslag op de inbeslaggenomen auto.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting van 1 juli 2010 aangepast)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 4 en 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte in de tenlastegelegde periode van 20 november 2009 tot en met 25 november 2009 in voorlopige hechtenis zat en niet is gebleken dat verdachte feitelijke beschikkingsmacht had over deze drugs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging)
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 1 overweegt de rechtbank dat de betrokkenheid van verdachte bij de drugstransporten in de periode van 1 september 2008 tot en met 27 mei 2009 met name blijkt uit de verklaringen van (naam 1) en (naam 2). De rechtbank hecht voldoende geloof aan de verklaringen met betrekking tot de fotoconfrontaties van deze getuigen, nu verdachte niet alleen door (naam 1) en (naam 2) is herkend, maar ook door (naam 3). Uit de verklaring van(naam 3) volgt dat verdachte en (naam 4) na de aanhouding van (naam 1) bij hem aan de deur zijn geweest en hem hebben gevraagd naar de situatie van (naam 1).
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het derde gedachtestreepje van feit 1 overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard in Zwartemeer te zijn geweest en dat uit de verklaring van (naam 5) blijkt dat hij met (naam 6) in opdracht van verdachte drugs heeft getransporteerd naar Hamburg, hetgeen ondersteund wordt door zendmastgegevens.
Met betrekking tot het vijfde gedachtestreepje verwijst de rechtbank naar de bevindingen van het Nederlands Observatieteam en het Duits Observatieteam, waaruit blijkt dat verdachte tassen in de auto van (naam 7) heeft gezet en (naam 7) later is aangehouden met softdrugs in zijn auto. Voorts verwijst de rechtbank naar de uitgewerkte tapgesprekken van de telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte (naam medeverdachte).
Verdachte heeft feit 2 bekend. De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van meerdaadse samenloop ten opzicht van het onder 1 onder het 5e gedachtenstreepje tenlastegelegde feit. De rechtbank is het daarmee eens en zal artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht toepassen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat sprake is geweest van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat de drugs in feit 2 dezelfde drugs betreffen als bij het vijfde gedachtestreepje van feit 1. Overigens heeft de raadsman aan zijn betoog geen verdere conclusies verbonden.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het aannemen van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, welk samenwerkingsverband tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Zo blijkt uit het dossier onder meer van diverse bijnamen, codes, patronen bij het gebruik van mobiele telefoons en werkprocessen bij de drugstransporten. Daarnaast is voldoende gebleken van de deelname van verdachte aan deze organisatie
Met betrekking tot feit 6, waarin het voorhanden hebben van een stroomstootwapen ten laste is gelegd, acht de rechtbank voldoende bewezen dat verdachte in het bezit was van een wapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Dat het wapen niet was opgeladen, en verdachte daarvoor ook niet over de benodigde apparatuur beschikte, doet daaraan niet af.
Van het onder 1, 2, 3 en 6 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1.:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 11van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3.:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet, strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet.
Feit 6.:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij gedurende een lange periode een actieve rol heeft gespeeld bij het buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden hennep/weed. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Het in georganiseerd verband meewerken aan de handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte binnen de criminele organisatie een wezenlijke rol heeft vervuld.
In de omstandigheid dat verdachte tot op heden een volledig blanco strafblad had ziet de rechtbank reden om te bepalen dat een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen Mercedes 280S met het kenteken XX-XX-XX is de rechtbank van oordeel dat dit voertuig dient te worden verbeurdverklaard, nu uit observaties op 20 november 2009 blijkt dat voornoemde Mercedes betrokken was bij het drugstransport op 20 november 2009. Voorts overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat er conservatoir beslag op de auto is gelegd.
De rechtbank zal, gelet op het verzoek van de raadsman van verdachte en het standpunt van de officier van justitie, de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende inbeslaggenomen geld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 november 2009, waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 19 januari 2010, uitgebracht door R.C.A. van den Eelaart, Forensisch maatschappelijk werker;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 16 april 2010, uitgebracht door S. Schläfereit, reclasseringswerker van Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 4 en 5 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2, 3 en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 1 jaar, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank verklaart verbeurd de inbeslaggenomen Mercedes 280S met het kenteken XX-XX-XX
De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geld aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en J.N. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2010.
Mrs. Versteeg en Bartels voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.