RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650023-10 (P)
Uitspraak: 01 juli 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mw. mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode van 28 december 2009 tot en met 4 januari 2010 in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18.556 gram henneptoppen en/of 23.968 gram hashblokken en/of 57.2 gram hennep en/of 6.9 gram hash, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hash, zijnde hennep en/of hash een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie, mr. G.C. Pol, heeft ter terechtzitting betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de softdrugs heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van voornoemd ten laste gelegd feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte, mr. J.H. Rump heeft zich gerefereerd ten aanzien van een bewezenverklaring. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde feit alleen heeft gepleegd, en dat derhalve geen sprake is van medeplegen samen met (naam medeverdachte).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 4 januari 2010 heeft er in het pand aan de (adres) te Zwolle een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is er onder meer 18.556 gram henneptoppen, 23.968 gram hashblokken, 57.2 gram hennep en 6.9 gram hash gevonden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij door een persoon is benaderd om een hoeveelheid softdrugs op te slaan. Die persoon had twee zwarte tassen met wiet en hasj bij zich welke hij tijdelijk ergens moest opslaan omdat hij in gevaar was. Verdachte heeft hem geholpen en de drugs naar de woning aan de (adres) te Zwolle gebracht, van welk pand hij een sleutel in bezit heeft. De softdrugs waren verpakt in zakken van vijfhonderd gram. De zakken softdrugs heeft verdachte vervolgens opgeslagen in de lades van de dossierkasten die in de woning stonden. De woning waar de softdrugs door de politie werden gevonden, werd gehuurd door mw. (naam medeverdachte), de werkgeefster van verdachte. De sleutel die verdachte van de woning had, had hij jaren daarvoor van mw. (naam medeverdachte) gekregen. Naast de softdrugs, zijn in de woning ook nog een aantal andere spullen gevonden, waaronder een weegschaal, een seal-apparaat en een snijplank. Verdachte heeft hier zowel bij de politie als ter terechtzitting over verklaard dat hij het seal-apparaat en de weegschaal naar de woning had meegenomen teneinde later geen onenigheid te krijgen over de hoeveelheid ondergebrachte drugs. Daarnaast verklaart verdachte dat hij de luchtverfrissers op de kasten heeft gezet om een (mogelijke) verspreiding van wietlucht tegen te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde feiten en omstandigheden dat verdachte willens en wetens de softdrugs naar de woning heeft gebracht, de softdrugs heeft opgeslagen in de dossierkasten en daardoor de softdrugs in zijn machtssfeer heeft gehad.
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft begaan, nu uit het dossier niet is gebleken dat er tussen verdachte en medeverdachte Campagne sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het onder zich hebben van de softdrugs. Deze samenwerking kan niet aangenomen worden op basis van het enkele feit dat de drugs zijn aangetroffen in de woning die door medeverdachte werd gehuurd. De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde medeplegen dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
Hij in de periode van 28 december 2009 tot en met 4 januari 2010 in de gemeente Zwolle, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 18.556 gram henneptoppen en 23.968 gram hashblokken en 57.2 gram hennep en 6.9 gram hash, zijnde hennep en hash een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 11, tweede lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd:
Een werkstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis, en daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw van verdachte zich aan de eis van de officier van justitie geconformeerd met dien verstande dat zij een werkstraf met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafmodaliteit voor verdachte acht. Ten aanzien van de hoogte van de werkstraf refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, mocht de rechtbank oordelen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op zijn plaats is, zij verzoekt een reclasseringsrapport omtrent de persoon van de verdachte te doen laten opmaken.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft willens en wetens een grote hoeveelheid softdrugs bewaard in een woning aan de (adres) te Zwolle. Niettegenstaande de verklaring van verdachte dat hij niet de intentie heeft gehad zichzelf te verrijken, maar gehandeld heeft met het oogmerk een ander te helpen, heeft hij daarmee bewust een misdrijf gepleegd dat is strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Gelet op de grote hoeveelheid softdrugs en daarmee de ernst van het feit, alsmede gelet op het strafblad van verdachte, waaruit is gebleken dat verdachte recentelijk niet met justitie in aanraking is geweest en niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld acht de rechtbank een forse werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Voorts veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. F. Koster en J.N. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van L. Pieters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 01 juli 2010.