ECLI:NL:RBZLY:2010:BN1196

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/680084-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en bedreiging met zware mishandeling door verdachte met psychiatrische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte beschuldigd van diefstal, medeplichtigheid aan poging tot inbraak en bedreiging. De rechtbank heeft op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte op 27 maart 2010 in Zwolle een fotocamera heeft gestolen. De diefstal werd opgemerkt door een winkelmedewerker en vastgelegd door beveiligingscamera's. De verdachte heeft de diefstal erkend. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een poging tot inbraak op 11 december 2009 in Groningen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte heeft ook een reclasseringsmedewerker bedreigd met de dood, wat leidde tot een veroordeling voor bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan psychiatrische problemen en verslaving, wat heeft bijgedragen aan zijn delictgedrag. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, met de overweging dat de verdachte niet in staat is om zelfstandig zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verslavings- en psychiatrische problematiek van de verdachte, en de rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/680084-10(P)
Uitspraak: 6 juli 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans in voorarrest verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. de Haan.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 27 maart 2010 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fotocamera, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (slachtoffer 1)t, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte;
2. hij op of omstreeks 11 december 2009 in de gemeente Groningen ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een pand aan (naam) weg te
nemen geld en/of enig goed van zijn/hun gading, geheel of ten dele
toebehorende aan (slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat pand
te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld/goederen onder zijn/hun bereik
te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer
van zijn mededader(s), althans alleen door een (kapotte) ruit dat pand is
binnengeklommen, althans getracht binnen te klimmen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
(naam medeverdachte) op of omstreeks 11 december 2009 in de gemeente Groningen ter
uitvoering van het door die (naam medeverdachte) voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan het (naam) weg te nemen geld en/of enig goed van zijn/hun gading, geheel of ten
dele toebehorende aan (slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen
dan aan die (naam medeverdachte) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, en zich
daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
geld/goederen onder zijn/haar bereik te brengen door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming met één of meer van zijn mededader(s), althans
alleen, door een (kapotte) ruit dat pand is binnengeklommen, althans getracht
binnen te klimmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
11 december 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door toen daar in de onmiddellijke nabijheid van de plaats des misdrijfs voor
die (naam medeverdachte) en/of diens mededader(s) op de uitkijk te staan, teneinde hem
bij onraad te waarschuwen, en/of/althans die (naam medeverdachte) en/of dien mededader(s)
heeft gewaarschuwd (dat er iemand kwam/stopte) door te roepen "weg, weg"";
3. hij op of omstreeks 17 maart 2010 in de gemeente Groningen (naam 2)
(reclasseringsmedewerker) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte een collega
van die (naam 2) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik iemand
neersteek dan krijg ik wel onderdak" en/of "dat rotwijf, ik zal haar de kop
van de romp snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking, van welke dreigende woorden die (naam 2) kennis heeft gekregen;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
1. verdachte zich op 27 maart 2010 te Zwolle schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fotocamera;
2. dat verdachte zich op 11 december 2009 te Groningen heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot inbraak in (naam), dan wel dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan die poging tot inbraak;
3. dat verdachte zich op 17 maart 2010 te Groningen heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn reclasseringsmedewerker, (naam 2).
De officier van justitie heeft gevorderd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman tot vrijspraak geconcludeerd.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde als verweer gevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het overbrengen van de bedreiging aan het slachtoffer, alsmede dat onvoldoende is komen vast te staan dat het slachtoffer zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door de uitlatingen van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ter zake van het onder 1. ten laste gelegde
Verdachte is op 27 maart 2010 in de (slachtoffer 1) te Zwolle bij de kassa tegengehouden door een personeelslid van de winkel, nadat een klant had gezien dat verdachte een fotocamera (Sony Cybershot) onder zijn jas had verstopt. De diefstal was ook via de beveiligingscamera’s door aangever waargenomen. De weggenomen fotocamera is eigendom van de (slachtoffer 1)t . Verdachte heeft de diefstal erkend.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het voorgaande voldoende wettig bewijs voorhanden en is dit bewijs ook overtuigend.
Ter zake van het onder 2. tenlastegelegde
Op 11 december 2009 hoorde een getuige op het Schuitendiep ter hoogte van (naam) en (naam) glasgerinkel en zag dat er een persoon met één been in een raam van het café hing en zijn andere been op de grond stond . De getuige heeft bij de politie hiervan melding gemaakt. Het raam van de toegangsdeur van het (naam) was kapot, terwijl de eigenaar die nacht het café gesloten had achtergelaten en er toen geen beschadigde ramen waren. Uit het café is geld weggenomen, de gokkast is opengemaakt maar daaruit is geen geld verdwenen .
De getuige/melder is de eerdergenoemde persoon en een andere man, die zich bij hem had gevoegd, blijven volgen totdat de politie verdachte en (naam medeverdachte) in de nabijheid van het plaats delict heeft aangehouden .
Verdachte heeft verklaard dat (naam medeverdachte) en hij over het (straat) liepen en zagen dat er een ruit kapot was. Er zat een gat in de ruit van 40 bij 40 cm. Verdachte zag dat (naam medeverdachte) er om zich heen keek, en vervolgens snel naar binnen ging door de ruit, terwijl hij hoorde dat de ruit verder kapot ging. Gelijk daarna kwam er een witte auto langs rijden. De bestuurder toeterde en kwam tot stilstand net na de xxxxx. Verdachte heeft verklaard vervolgens tegen (naam medeverdachte) geroepen te hebben : “Weg weg!” en daarop zijn zij samen weggelopen .
Nu bij aanhouding geen geld is aangetroffen, terwijl volgens aangever wel geld uit het café is ontvreemd, maar geen sprake is van andere ontvreemde goederen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voltooid delict, maar van een poging daartoe.
Uit de bewijsmiddelen en de daaraan toegevoegde bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat verdachte zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen, in aanmerking genomen dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde poging tot inbraak en/of inklimming, daarvoor onvoldoende is.
Uit de bewijsmiddelen kan ook niet worden afgeleid dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan.
Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte (naam medeverdachte) opzettelijk behulpzaam is geweest door deze (naam medeverdachte) te waarschuwen door te roepen: “weg, weg”, terwijl (naam medeverdachte) op dat moment met het oogmerk wederrechtelijke toe-eigening uit het pand van café (naam) van (slachtoffer 2) geld en/of enig goed trachtte te stelen.
De omstandigheid dat (naam medeverdachte) door de politierechter te Groningen is veroordeeld voor een poging tot diefstal door middel van braak of inklimming, maar niet voor het medeplegen daaraan, sluit een veroordeling van verdachte vanwege medeplichtigheid aan dit feit door deze rechtbank niet uit.
Ter zake van het onder 3. ten laste gelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank mist het betoog van de raadsman ter zake van het onder 3. ten laste gelegde reeds feitelijke grondslag. In de aangifte heeft aangeefster verklaard zich - naar aanleiding van het gedrag van verdachte en zijn uitlatingen - zeker wel bedreigd en onveilig te voelen. Om die reden heeft zij een gesprek met – onder meer – een psychiater – gehad over de vraag hoe zij met het gedrag van verdachte dient om te gaan en zij voor haar eigen veiligheid een andere collega heeft gevraagd bij een vervolggesprek aanwezig te zijn.
Volgens vaste jurisprudentie is het bovendien ook niet vereist dat de geuite bedreigingen op de bedreigde een zodanige indruk hebben gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte.
Vast staat dat aangeefster op de hoogte is van de geuite bedreiging . Gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigingen, de indringende wijze waarop deze zijn geuit en de persoon tegenover wie de bedreigingen werden geuit, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie ze betrekking hadden.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de bewoordingen “Als ik iemand neersteek dan krijg ik wel onderdak” niet voort dat daardoor de vrees zou kunnen ontstaan voor een min of meer ernstige inbreuk op zijn persoonlijke veiligheid. Van dit onderdeel van het onder 3. ten laste gelegde dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het noemen van de naam van aangeefster en het daarna uiten van de bewoordingen “Dat rotwijf, ik zal haar de kop van de romp snijden”, wel een dergelijke vrees kan doen ontstaan.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Verdachte heeft zich op 17 maart 2010 in het kantoor van de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) te Groningen ten overstaande van een collega van aangeefster dreigend heeft uitgelaten over aangeefster door haar naam te noemen en te zeggen “dat rotwijf, ik zal haar de kop van de romp snijden”. Aangeefster heeft via deze collega van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht kennisgenomen .
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van de voornoemde feiten gelet op het voorgaande voldoende wettig bewijs voorhanden en is dit bewijs ook overtuigend.
BEWEZENVERKLARING
De verdachte dient van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op 27 maart 2010 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fotocamera, toebehorende aan de (slachtoffer 1)t;
2 2. (naam medeverdachte) op 11 december 2009 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door die (naam medeverdachte) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan het (naam) weg te nemen enig goed van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer 2) en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming door een (kapotte) ruit dat pand is binnengeklommen, althans terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 11 december 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk behulpzaam is geweest door toen daar in de onmiddellijke nabijheid van de plaats des misdrijfs voor die (naam medeverdachte) op de uitkijk te staan, teneinde hem bij onraad te waarschuwen, en die (naam medeverdachte) heeft gewaarschuwd (dat er iemand kwam/stopte) door te roepen "weg, weg"";
3. hij op 17 maart 2010 in de gemeente Groningen (naam 2)(reclasseringsmedewerker) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte een collega
van die (naam 2) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd : "dat rotwijf, ik zal haar de kop van de romp snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking, van welke dreigende woorden die (naam 2) kennis heeft gekregen;
Van het onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Diefstal,
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Medeplichtigheid aan poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming
strafbaar gesteld bij artikel 311 junctis de artikelen 45 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd de verdachte voor de duur van 2 jaar te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna “ISD-maatregel”) en daarbij af te zien van aftrek van de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit om ingeval van veroordeling van de verdachte de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voorwaardelijk op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om die plaatsing te beperken tot de duur van
1 jaar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 april 2010;
- een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies d.d. 14 juni 2010
Uitgebracht door Verslavingszorg Noord Nederland;
- een ketendossier veelpleger d.d. 2 april 2010.
De raadsman heeft betoogd dat in geval van veroordeling volstaan dient te worden met een voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van een klinische behandeling. De raadsman vindt dat de ISD-maatregel niet passend is omdat verdachte psychiatrische problemen heeft en de ISD-maatregel daar niet voor bedoeld en ingericht zou zijn.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Uit het rapport van de reclassering van 14 juni 2010 komt naar voren dat verdachte sinds 1994 diverse behandeltrajecten is gestart, maar deze steeds door eigen toedoen voortijdig heeft afgebroken vanwege een terugval in middelengebruik. Aan de laatste opname bij de Forensische Psychiatrische Afdeling te Franeker, welke door de rechtbank Assen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, heeft verdachte zich ook meerdere keren onttrokken.
De terugval in het middelengebruik heeft – ook volgens verdachte zelf - tot gevolg dat het gedrag van verdachte verward, gedesoriënteerd en ontremd wordt, waardoor ook weer terugval in delictgedrag plaatsvindt. Derhalve dient niet alleen de psychiatrische problematiek, maar ook de verslavingsproblematiek van verdachte te worden aangepakt.
De psychiatrische problematiek bij verdachte is bovendien geen belemmering voor het opleggen van de maatregel. Van een psychische contra-indicatie is pas sprake als verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. Van een psychische contra-indicatie voor de oplegging van de ISD-maatregel is dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de voorwaarden die art. 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank constateert dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 20 april 2010 blijkt dat verdachte bijzonder vaak is veroordeeld voor strafbare feiten.
In de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane delicten in de periode van 11 december 2009 tot en met 27 maart 2010 is verdachte tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het bewezenverklaarde is begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen.
De verdachte heeft voorts een aantal malen de gelegenheid gehad om te bewijzen dat hij strafbare gedragingen zou kunnen vermijden en zodoende het opleggen van de ISD-maatregel af te wenden. Met de hiervoor bewezen geachte strafbare feiten en met de vele – eerder ondergane maar voortijdig afgebroken – behandelingen vanwege zijn verslavings- en psychiatrische problematiek heeft hij er blijk van gegeven deze kansen niet op eigen kracht aan te kunnen grijpen. Verdachte heeft ter zitting ook kenbaar gemaakt niet op eigen kracht de negatieve spiraal van terugval in middelengebruik, psychiatrische terugval en terugval in delictgedrag te kunnen keren maar daarbij externe hulp nodig te hebben.
Gelet op het aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en gelet op de huidige verslavings- en psychiatrische problematiek van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van personen en goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
De rechtbank acht het wenselijk dat de verdachte binnen de ISD-maatregel zal worden behandeld voor zijn verslavings- en psychiatrische problematiek. Ter zitting is gebleken dat verdachte gemotiveerd is hieraan werken, maar uit de rapportage van de reclassering is af te leiden dat het moeilijk is deze motivatie tijdens een behandeling te behouden.
Voorts acht de rechtbank het wenselijk overige risicofactoren op diverse andere leefgebieden van de verdachte, die naar voren komen in de RISc-uitslag, aan te pakken. Zo dient onder meer te worden gekeken naar trainingen voor het opdoen van vaardigheden zoals een leefstijl- of sociale vaardigheidstraining en kan worden toegewerkt naar een oplossing van de schulden, dagbesteding, een passende woonvorm en woonvoorziening en begeleiding door voor hem toereikende hulpverlening.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel teneinde te waarborgen dat verdachte aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar kan deelnemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het opleggen van de maatregel ISD de rechtbank passend en geboden voor en is er geen sprake van disproportionaliteit. De rechtbank is voorts van oordeel dat ten aanzien van verdachte met oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale termijn de doelstellingen van de ISD-maatregel kunnen worden bereikt.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Aldus gewezen door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, mrs. H.H.J. Harmeijer en D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2010.
Mrs. Harmeijer en Ten Boer voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.